In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, stelt dat de gezagsbeëindiging niet noodzakelijk is en dat hij bereid is om de kinderen in een pleeggezin op te laten groeien. De moeder en de Raad voor de Kinderbescherming zijn echter van mening dat de beëindiging van het gezag in het belang van de kinderen is, gezien hun kwetsbare situatie en de medische problematiek waar zij mee te maken hebben.
De mondelinge behandeling vond plaats op 25 mei 2020, waarbij de vader, de moeder, en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De vader heeft zijn bezwaren tegen de gezagsbeëindiging uiteengezet, waarbij hij zijn betrokkenheid en bereidheid om samen te werken benadrukt. De Raad en de moeder hebben echter gesteld dat de vader niet in staat is om de zorg en opvoeding van de kinderen op een aanvaardbare manier te waarborgen, en dat het in het belang van de kinderen is dat zij ongestoord kunnen opgroeien in het pleeggezin.
Het hof heeft overwogen dat, hoewel de vader betrokken is, hij niet over de benodigde opvoedvaardigheden beschikt en dat zijn gezag behouden kan leiden tot spanningen en vertragingen bij belangrijke beslissingen voor de kinderen. Gezien de medische problematiek van de kinderen en de noodzaak voor stabiliteit en continuïteit in hun leven, heeft het hof besloten de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en het gezag van de vader te beëindigen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij ieder de eigen kosten draagt.