ECLI:NL:GHSHE:2020:1673

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
200.276.454_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tussentijdse beëindiging van wettelijke schuldsaneringsregeling met terugval in verslaving

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) van de appellante, die te maken heeft met een terugval in haar verslavingsproblematiek. De rechtbank Limburg had op 24 maart 2020 geoordeeld dat de appellante niet voldeed aan haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waaronder de informatieplicht en de sollicitatieplicht. De rechtbank oordeelde dat de appellante onvoldoende had gedaan om haar verslaving aan te pakken en dat zij niet had voldaan aan de voorwaarden die aan de verlenging van de schuldsaneringsregeling waren verbonden. De appellante had eerder een verlenging van de regeling gekregen, maar haar situatie was verslechterd, wat leidde tot de beslissing van de rechtbank om de regeling tussentijds te beëindigen.

In hoger beroep heeft de appellante betoogd dat de rechtbank onjuiste gegevens heeft gehanteerd met betrekking tot haar therapie en dat zij niet verwijtbaar is voor haar terugval in verslaving. De appellante voerde aan dat de belangen van haar kinderen niet voldoende waren meegewogen in de beslissing van de rechtbank. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellante ernstig tekort is geschoten in haar verplichtingen en dat de rechtbank terecht heeft besloten tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft de argumenten van de appellante verworpen en de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de schuldeisers zwaarder weegt dan de belangen van de kinderen in deze context. Het hof heeft benadrukt dat de wettelijke schuldsaneringsregeling niet alleen gericht is op het bieden van een schuldenvrije toekomst voor de schuldenaar, maar ook op het genereren van baten voor de schuldeisers.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 28 mei 2020
Zaaknummer : 200.276.454/01
Zaaknummer eerste aanleg : [zaaknummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. J.B.G. Gelissen te Sittard.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 maart 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 maart 2020, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de (reeds eerder bij vonnis van 27 november 2018 verlengde) looptijd voort te zetten.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 mei 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellante] , bijgestaan door mr. Gelissen.
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • mevrouw [begeleider] van [bedrijf 1] (voorheen [bedrijf 2] ), begeleider van [appellante] .
De heer [beschermingsbewindvoerder] , meerderjarigenbeschermingsbewindvoerder, heeft mr. Gelissen aangegeven dat hij op de hoogte is van de mondelinge behandeling maar dat hij niet ter zitting aanwezig zal zijn.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de door mr. Gelissen ingediende en op 28 april en 1 mei 2020 ingekomen productie 16 en 17 en aanvullende gronden;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 12 maart 2020;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 12 mei 2020;
- het indieningsformulier van mr. Gelissen d.d. 13 mei 2020 met als bijlage een brief van de meerderjarigenbeschermingsbewindvoerder van 13 mei 2020;
- het indieningsformulier van mr. Gelissen d.d. 18 mei 2020 met als bijlage een DSM-classificatie aangaande [appellante] van Mondriaan.
-de ter zitting door mr. Gelissen overgelegde en voorgedragen pleitnota
.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. De meerderjarigenbeschermingsbewindvoerder [beschermingsbewindvoerder] heeft op voorhand zijn visie kenbaar gemaakt omtrent het gedane verzoek tot tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] (vgl. HR 25 mei 2012, LJN: BV4021).
3.2.
Bij arrest van dit hof van 26 november 2015 is in hoger beroep alsnog ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 november 2018 is de looptijd van de schuldsaneringsregeling verlengd met twee jaar tot uiterlijk 26 november 2020.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 16 januari 2020 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert.
Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.4.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd. Er is reeds een maximale verlenging van de looptijd verleend, zodat schuldenares voldoende tijd zou hebben om een therapie te volgen die drie tot zes maanden zou duren en zij alsnog aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Zij bleek echter niet gestart te zijn met de therapie omdat voorrang verleend werd aan overige hulpverlening in het gezin. Voorts bleek zij drie maanden zwanger te zijn van haar vierde kindje. Op 18 november 2019 werd door de beschermingsbewindvoerder informatie verstrekt waaruit bleek dat schuldenares vanwege een enorme terugval in verslaving met een rechterlijke machtiging was opgenomen.
Ter zitting werd door schuldenares en haar advocaat verklaard dat zij met de therapie was gestopt omdat zij eerst aan haar verslaving moest werken. Vanwege haar opname in de kliniek heeft zij de bewindvoerder niet geïnformeerd. Zij werd volledig in beslag genomen door de opname en was met haar gedachten bij haar uit huis geplaatste kinderen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de schuldenares niet aan de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling heeft voldaan en dat de van de
schuldenares te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Deze tekortkomingen kunnen de schuldenares worden aangerekend en zijn van dien aard dat een tussentijdse beëindiging van
de schuldsaneringsregeling zonder de zogenaamde schone lei gerechtvaardigd is. Hierbij
neemt de rechtbank in ogenschouw dat schuldenares in november 2018, verwijzend naar het
vonnis verlenging looptijd, al een tweede kans heeft gehad om de regeling tot een goed
einde te brengen. De reden voor de in 2018 door de bewindvoerder voorgestelde
beëindiging zonder schone lei - een oordeel waar de rechter-commissaris zich bij heeft
aangesloten - was gebaseerd op het gegeven dat schuldenares reeds toen meer dan een jaar
niets van zich heeft laten horen. Schuldenares was dan ook een gewaarschuwd mens. Ook
daarna is schuldenares er meerdere malen op gewezen dat het op haar weg ligt om de
bewindvoerder te informeren. In de verslagen van de bewindvoerder wordt opgemerkt dat
de bewindvoerder niet wordt geïnformeerd door schuldenares. Ook heeft de bewindvoerder
getracht in contact te komen met schuldenares, en heeft de bewindvoerder contact gezocht
met de beschermingsbewindvoerder. Dit laat onverlet dat schuldenares zelf, uit eigen
beweging de bewindvoerder had moeten informeren.
Voorts merkt de rechtbank op dat gebruik van verdovende middelen en een
opname in een verslavingskliniek op geen enkel wijze te verenigen is met de doelstelling
van de schuldsaneringsregeling.
Het argument van mr. Gelissen, dat de belangen van de kinderen te allen tijde prevaleren boven die van de schuldeisers, volgt de rechtbank in deze niet. De regeling is er niet enkel op gericht om aan schuldenaren een schuldenvrije toekomst te bieden. Ook het belang van de schuldeisers mag niet uit het oog verloren worden en het is aan een schuldenaar om alles op alles te zetten om zoveel mogelijk te sparen voor deze schuldeisers. De schuldsanering zal dan ook worden beëindigd, aldus de rechtbank.
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
In grief 1 stelt [appellante] dat de rechtbank is uitgegaan van onjuiste gegevens met betrekking tot de te volgen therapie. Het niet kunnen volgen van de therapie is [appellante] niet verwijtbaar: de therapeut gaf aan dat het weinig zin had onder de omstandigheden van dat moment. De rechtbank is bovendien te streng geweest door de terugval in verslaving, een kenmerk van deze ziekte, aan [appellante] te verwijten.
De rechtbank heeft ook te weinig aandacht voor de grote stappen die [appellante] gemaakt heeft om haar leven op de rails te krijgen (grief 2). Volgens appellante heeft zij zich wel degelijk ten volle ingespannen om aan haar inspanningen in het kader van de wsnp te voldoen (abstinent van drugs geraken, leven weer op orde brengen).
In grief 3 stelt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte de belangen van haar kinderen niet heeft laten prevaleren, hoewel de rechtbank daartoe op grond van internationaal recht en in het bijzonder op grond van de artikelen 3, 26 en 27 IVRK wel verplicht was. Als de schuldsaneringsregeling wordt beëindigd zonder schone lei, zullen de kinderen van [appellante] opgroeien in grote armoede (slecht voedsel, geen geld voor schoolreisjes), hetgeen een grote invloed op hun ontwikkeling kan hebben. Ze zullen dan ook geconfronteerd worden met schuldeisers en deurwaarders. Artikel 3 IVRK schrijft voor dat wanneer de belangen van kinderen in het spel zijn, deze belangen de eerste overweging voor rechterlijke instanties dienen te vormen en dat voor een nadere belangenafweging alsdan geen ruimte meer bestaat, ook niet voor de schuldeisers. De artikelen 26 en 27 IVRK schrijven daarnaast voor dat de overheid voor kinderen een toereikende levensstandaard, sociale voorzieningen en verzekeringen dient te verzorgen. Ten onrechte heeft de rechtbank het (inferieure) nationale recht laten prevaleren boven het internationale recht en heeft daarmee de belangen van de schuldeisers laten voorgaan op die van de kinderen.
In grief 4 stelt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij de bewindvoerder niet voldoende heeft geïnformeerd. Er is ook niet gebleken dat de bewindvoerder appellante herhaaldelijk maar vergeefs in de gelegenheid heeft gesteld alsnog aan haar verplichtingen te voldoen, zoals wordt vereist in het arrest HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2286. De enkele stelling van de bewindvoerder dat appellante daartoe in de gelegenheid is gesteld, is onvoldoende.
[appellante] heeft de bewindvoerder wel degelijk geïnformeerd: zij heeft de begeleiding in de kliniek gevraagd de meerderjarigenbeschermingsbewindvoerder te informeren met het verzoek de informatie door te geleiden aan de bewindvoerder. Dat de informatie niet rechtstreeks door [appellante] aan de bewindvoerder is gezonden, doet niet ter zake.
Ten aanzien van de sollicitatieplicht merkt [appellante] op dat het onwaarschijnlijk is dat iemand haar een baan zou hebben gegeven toen zij zwanger was.
Al met al is [appellante] van mening dat niet voldoende is komen vast te staan dat zij verwijtbaar niet aan haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Er is een misverstand ontstaan omtrent het volgen van de therapie waarover gesproken is op de eerdere beëindigingszitting van 15 november 2018 en het vonnis van 26 november 2018. [appellante] had begrepen dat het gehele traject inclusief intake maximaal zes maanden zou duren. Pas later bleek haar dat de intake zelf al drie maanden duurde en dat de therapie daarna pas zou komen. De rechtbank is op dit punt per ongeluk verkeerd geïnformeerd. Uiteindelijk bleek de problematiek van [appellante] na de intake te zwaar voor die specifieke instelling, waarna zij zich bij Mondriaan heeft gemeld. De bewindvoerder is niet geïnformeerd over het niet doorgaan van de therapie, de meerderjarigenbeschermingsbewindvoerder is wel geïnformeerd. [appellante] dacht dat de bewindvoerder automatisch zou worden geïnformeerd.
Alle kinderen wonen inmiddels weer thuis, al geldt er co-ouderschap voor [kind] .
[appellante] heeft vorig jaar een taakstraf gekregen van 20 uur voor het beledigen van de politie en het plegen van geweld tegen de politie.
Per 10 december 2019 is [appellante] na de gedwongen opname voorwaardelijk op vrije voeten gesteld, hoewel de machtiging tot opname op grond van de BOPZ toen nog een paar maanden geldig was. [appellante] heeft niet gesolliciteerd naar een betaalde baan vanaf 10 december 2019. Zij meende dat de vrijstelling van de sollicitatieplicht die zij van de gemeente heeft ontvangen, ook zou gelden in de schuldsaneringsregeling.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 12 mei 2020 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De eerste twee jaar van de sanering lopen volgens de regels. Na juni 2017 krijgt de bewindvoerder geen informatie meer van [appellante] en er worden geen
sollicitatiebewijzen meer overgelegd. Verder zijn geen medische stukken voorhanden waaruit blijkt dat [appellante] arbeidsongeschikt is. Na juni 2017 wordt niet meer voldaan aan de regels van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Na de eerdere zitting met betrekking tot een verzoek tot tussentijdse beëindiging van 27 november 2018 krijgt [appellante] nog een kans onder de strikte voorwaarden dat zij zich aan de regels zal houden. Daarna heeft de bewindvoerder wederom geen informatie ontvangen.
Na het uitbrengen van het verslag ontvangt de bewindvoerder een e-mailbericht, waarin [appellante] aangeeft dat zij een rottijd achter de rug heeft en dat begeleiding van [bedrijf 2] wordt opgestart. Ook is zij dan drie maanden in verwachting. [appellante] geeft aan dat ze niet in staat is om volledig te gaan werken, maar op zoek te zijn naar een paar uur betaald werk of vrijwilligerswerk. De bewindvoerder geeft aan dat een verklaring van saniet niet voldoende is en dat dit onderbouwd moet worden met stukken van gemeente of begeleiders/artsen. [appellante] geeft dan aan erachter aan te gaan.
De bewindvoerder verneemt via de beschermingsbewindvoerder op 18 november
2019 dat [appellante] is opgenomen geweest voor haar verslavingsproblemen en hierdoor niet kan voldoen aan de verplichtingen van de WSNP. De bewindvoerder heeft overleg gevoerd met de rechter-commissaris en er is besloten om deze schuldsaneringsregeling
opnieuw voor beëindiging voor te dragen. De bewindvoerder concludeert dat [appellante] zich gedurende de looptijd niet, althans onvoldoende, heeft gehouden aan de regels
van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder is niet geïnformeerd dat [appellante] een taakstraf heeft gekregen.
De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.8.
De meerderjarigenbeschermingsbewindvoerder heeft in zijn brief van 13 mei 2020 (bijlage bij het indieningsformulier van mr. Gelissen van 13 mei 2020) – zakelijk weergegeven – het volgende geschreven. De wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] heeft alleen een kans van slagen indien zij met behulp van een strakke begeleiding vanuit Jeugdzorg en reguliere hulpverlening enerzijds haar gezin onderhoudt maar anderszins actief werk gaat zoeken, waarmee zij haar inkomen kan verruimen ten gunste van de schuldeisers.
De manier waarop zij tot op heden om is gegaan met haar verplichtingen jegens de wettelijke schuldsaneringsregeling geeft onvoldoende houvast voor de toekomst. Dit zal dus drastisch moeten wijzigen. [appellante] dient doordrongen te zijn van het nakomen van haar uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.9.2.
Het hof overweegt allereerst dat [appellante] aanvoert dat het hebben van een drugsverslaving een ziekte is waarbij ook terugvallen te verwachten zijn. Echter, dit wil niet zeggen dat tekortkomingen in de naleving van de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet toerekenbaar zouden zijn omdat een saniet een terugval in ziekte heeft. [appellante] heeft willens en wetens de wettelijke schuldsaneringsregeling aangevraagd, wetende dat zij persoonlijkheidsproblematiek heeft en verslavingsgevoelig is – door Mondriaan getypeerd volgens het DSM-classificatiesysteem als borderline persoonlijkheidsstoornis, posttraumatische stressstoornis en opioïde gevoelig – en dat zij daarmee een risico liep ten aanzien van het doorlopen van het traject. Na een eerder afwijzing van haar toelatingsverzoek waarbij haar verslaving genoemd is, heeft zij daarna hoger beroep ingesteld tegen die afwijzing. Bovendien is [appellante] tijdens de eerste beëindigingszitting nog uitdrukkelijk gewezen op haar verplichtingen. Tekortkomingen in de naleving van verplichtingen komen derhalve voor rekening en risico van [appellante] , ook als die niet-naleving mede verband houdt met het gebruik van verdovende middelen.
Daarnaast speelt een rol dat in het beroepschrift ten onrechte wordt aangegeven dat [appellante] abstinent is van drugs, nu zij ter zitting in hoger beroep d.d. 20 mei 2020 heeft aangegeven weliswaar geen heroïne meer te gebruiken, maar nog wel afhankelijk te zijn van het opiaat methadon. [appellante] gebruikt momenteel 45 milligram methadon per dag.
3.9.3.
[appellante] was bij de eerste beëindigingszitting op 15 november 2018 volgens het proces-verbaal van die zitting uitdrukkelijk door de rechtbank gewaarschuwd dat zij de bewindvoerder diende te informeren over “de kinderen, de gemeente, therapie, werken” en is er voorts op gewezen dat ook de arbeids- en sollicitatieplicht nog om de hoek komen kijken. In het vonnis van 26 november 2018 staat dat “de saniet zich tijdens de resterende looptijd strikt dient te houden aan de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling”.
[appellante] was dus bij uitstek een gewaarschuwd mens. Haar mededeling ter zitting in hoger beroep dat zij dacht dat de informatie al dan niet via de beschermingsbewindvoerder wel automatisch bij de bewindvoerder zou belanden en zij niet wist dat zij niet hoefde te solliciteren, zijn dus in tegenspraak tot wat tijdens die zitting is besproken. Bovendien heeft [appellante] de eerste twee jaar van de schuldsaneringsregeling wel voldaan aan de informatie en de arbeids/sollicitatieverplichting. Het hof verwerpt dus bovengenoemde mededelingen van [appellante] .
3.9.4.
Naar het oordeel van het hof is [appellante] ernstig tekort geschoten in de naleving van haar (spontane) informatieplicht. Het niet (voldoende) verschaffen van informatie speelde al bij de beëindigingszitting van 15 november 2018 een rol. Daarna heeft [appellante] pas weer wat van zich laten horen na het eerstvolgende rapport van de bewindvoerder en daarmee veel te laat. Vervolgens heeft [appellante] helemaal niets meer van zich laten horen. Anders dan ter zitting in hoger beroep is betoogd, heeft [appellante] wel degelijk een verplichting om zelf de bewindvoerder spontaan en op verzoek te informeren van alle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het verloop van de schuldsaneringsregeling. Een terugval in de verslavingsproblematiek, de uithuisplaatsing van de kinderen, het worden opgenomen op grond van een BOPZ-maatregel zijn bij uitstek omstandigheden die gemeld hadden moeten worden. Ook de omstandigheid dat de voorgestelde therapie langer zou duren dan zij had gedacht en later zelfs niet door bleek te gaan, is niet gemeld aan de bewindvoerder. Ter zitting in hoger beroep bleek bovendien ook nog dat [appellante] een taakstraf opgelegd heeft gekregen, waarover de bewindvoerder wederom niets wist. Behalve de mondelinge mededeling ontbreekt enig stuk waaruit zou kunnen blijken dat alle kinderen weer zijn teruggeplaatst, hetgeen invloed heeft op het door de bewindvoerder te berekenen en hanteren vrij te laten bedrag. Anders dan in het beroepschrift is aangevoerd, ziet het hof niet in waarom het denken aan de uit huis geplaatste kinderen het informeren van de bewindvoerder in de weg zou moeten staan. Het hof is derhalve van oordeel dat het niet spontaan en op verzoek informeren van de bewindvoerder [appellante] toerekenbaar en verwijtbaar is.
Daarnaast geeft het plegen van een strafbaar feit tijdens de loop van de schuldsanering geen blijk van een saneringsgerichte houding. Door de taakstraf van 20 uur is [appellante] ook nog gedurende die periode niet beschikbaar voor haar verplichtingen uit de schuldsanering.
3.9.5.
In het beroepschrift wordt met verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad (HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2286) een beroep gedaan op de omstandigheid dat de bewindvoerder [appellante] ten onrechte niet voldoende gewaarschuwd zou hebben, zoals de Hoge Raad zou hebben voorgeschreven. Nog daargelaten dat de bewindvoerder wel meermaals heeft gewaarschuwd, berust deze stelling echter op een onjuiste lezing van het arrest van de Hoge Raad: de Hoge Raad heeft niet voorgeschreven dat een bewindvoerder een saniet meermalen dient te waarschuwen. Dit zou ook in strijd zijn met het systeem van de wettelijke schuldsaneringsregeling waarbij een saniet tijdens de intake wordt gewezen op diens verplichtingen waaronder het spontaan en op verzoek informeren van de bewindvoerder. Het verweer wordt verworpen.
3.9.6.
Naast de tekortkoming in de informatieplicht constateert het hof ook een tekortkoming ten aanzien van het nakomen van de arbeids- en sollicitatieverplichting. Hoewel het hof zich kan voorstellen dat [appellante] , gelet op haar problematiek, wellicht vrijgesteld had kunnen worden van die arbeids- en sollicitatieverplichting, heeft zij geen vrijstelling gevraagd aan de rechter-commissaris en heeft zij zelfs niet met de bewindvoerder overleg hierover gevoerd. Bij gebrek aan een vrijstelling van de rechter-commissaris had [appellante] moeten solliciteren, in ieder geval vanaf 10 december 2019 toen zij voorwaardelijk ‘op vrije voeten werd gesteld’. Dit heeft [appellante] echter nagelaten. Ook dit acht het hof verwijtbaar en toerekenbaar.
3.9.7.
Genoemde tekortkomingen in de naleving van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zijn ieder voor zich, maar ook in gezamenlijkheid voldoende om de wettelijke schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen zonder verlening van de schone lei. Het hof zal aldus beslissen.
3.9.8.
Namens [appellante] is aangevoerd dat artikel 3 IVRK voorschrijft dat bij rechterlijke beslissingen altijd de belangen van in het spel zijnde kinderen dienen te prevaleren. Dit berust echter op een verkeerde lezing en vertaling van artikel 3 IVRK, nu in dat artikel wordt aangegeven dat de belangen van kinderen een belangrijke overweging dienen te vormen; over prevaleren wordt in dit verdragsartikel niet gerept.
Voorts overweegt het hof dat ook andere belangen een rol spelen. De wettelijke schuldsaneringsregeling heeft een tweeledig doel. Allereerst is het bedoeld om een schuldenaar een uitzicht te bieden op een schuldenvrije toekomst (de ‘schone lei’), wat ook van invloed kan zijn op de belangen van de kinderen, maar anderszins is de regeling bedoeld om gedurende (in beginsel) drie jaar zoveel mogelijk baten voor de gezamenlijke schuldeisers te genereren, zich aan andere verplichtingen te houden en toezicht te laten houden dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. Indien een saniet niet voldoet aan de opgelegde verplichtingen, wordt de regeling beëindigd zonder verlening van de schone lei, opdat de vorderingen van de schuldeisers weer kunnen worden ingeroepen. Dan dienen de belangen van de schuldeisers te prevaleren boven die van de betrokken kinderen, zoals ook in deze zaak. Het hof verwerpt het verweer.
De verwijzing naar de artikelen 26 en 27 van het IVRK leiden evenmin tot een andere beslissing. Deze artikelen verplichten lidstaten om kinderen een bestaansminimum te garanderen. Nu in Nederland een schuldenaar recht heeft op een beslagvrije voet waarop geen beslag kan worden gelegd, is dit bestaansminimum voldoende gewaarborgd. Het hof verwerpt ook dit verweer.
3.9.9.
Nu het hof tot bovenstaande beslissing komt, behoeft hetgeen overigens is aangevoerd, geen behandeling meer.
3.10.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, J.I.M.W. Bartelds en G.M. Blanken en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2020.