3.2.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en zij hebben samengeleefd. Na het verbreken van de relatie is de samenlevingsovereenkomst op 1 september 2017 beëindigd. De samenleving is op 15 september 2017 geëindigd.
Op 1 mei 2009 hebben partijen ten overstaan van een notaris een samenlevingsovereenkomst gesloten. Daarin is, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende bepaald:
“(…)
De comparanten verklaarden in het kader van hun affectieve relatie met elkaar vanaf een augustus tweeduizend zes samen te leven en een gemeenschappelijke huishouding te voeren voor gezamenlijke rekening alsmede te voorzien in beider levensonderhoud en met betrekking tot de vermogensrechtelijke gevolgen van de tussen hen bestaande relatie als volgt overeen te komen:
(…)
SCHULDEN/(HYPOTHECAIRE) GELDLENINGEN
Artikel 2.
1. Ieder van partijen is met uitsluiting van de ander aansprakelijk en draagplichtig voor de schulden die hij alleen is aangegaan of die op andere wijze alleen in zijn persoon zijn ontstaan.
2. Indien door partijen ter financiering van een gemeenschappelijke woning gezamenlijk een (hypothecaire) geldlening wordt aangegaan hebben partijen de keuze de rentelasten en overige aftrekbare kosten van deze (hypothecaire) geldlening te verdelen conform de Wet Inkomstenbelasting 2001.
KOSTEN GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING EN DRAAGPLICHT
Artikel 3.
1. Zolang de samenleving voortduurt zijn partijen verplicht te voorzien in hun beider levensonderhoud, elkaar hulp en bijstand te verlenen en elkaar het nodige te verschaffen. De hieruit voortvloeiende kosten, waaronder uitdrukkelijk begrepen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding in enig jaar, worden voldaan uit het in dat jaar genoten netto-persoonlijk arbeidsinkomen van ieder van partijen, en wel naar evenredigheid daarvan; voorzover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit de in dat jaar genoten netto-inkomsten uit vermogen van ieder van partijen, eveneens naar evenredigheid daarvan; voorzover ook deze inkomsten ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan.
2. Indien over enig kalenderjaar kosten van de gemeenschappelijke huishouding uit het vermogen van één van partijen zijn voldaan, worden de bedragen daarvan in het volgend jaar in mindering op de netto-persoonlijk arbeidsinkomens respectievelijk de netto-inkomsten uit vermogen van partijen gebracht voor de vaststelling van de evenredigheid, waarnaar de kosten van de gemeenschappelijke huishouding moeten worden gedragen.
3. De partij die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding dan haar aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde, heeft het recht het teveel bijgedragene terug te vorderen van de andere partij.
Het recht het aldus teveel bijgedragene terug te vorderen verjaart twee jaar na het einde van het betreffende kalenderjaar.
4. Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden gerekend alle dagelijkse uitgaven die passen in het gemeenschappelijke leefpatroon van partijen.
5. Onder kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden niet begrepen de loon/inkomstenbelasting (met inbegrip van premieheffing volksverzekering en de vermogensrendementsheffing).
(…)
VERBREKING SAMENLEVING
Artikel 6.
1. Indien de samenleving anders dan door het overlijden van één der partijen eindigt, worden de aan partijen gemeenschappelijk toebehorende goederen en de gemeenschappelijke schulden verdeeld met toepassing van de beginselen van redelijkheid en billijkheid.
2. Voorafgaande aan deze verdeling zal per de dag van het eindigen van de samenleving een staat van gemeenschappelijke baten en schulden worden opgesteld.
De baten worden opgenomen voor de waarde zoals bepaald in artikel 8.
De schulden worden opgenomen voor de nominale bedragen.
3. Indien door de ene partij een uitkering wegens overbedeling moet worden gedaan aan de andere partij, zal de schuldenaar de bevoegdheid hebben de uitkering te voldoen in ten hoogste vijf gelijke jaarlijkse termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt zes maanden na het eindigen van de samenleving.
Over het nog niet betaalde deel van de uitkering is door de schuldenaar een rentevergoeding verschuldigd gelijk aan de wettelijke rente.
(…)
PENSIOENEN
Artikel 7.
1. Partijen wijzen bij deze elkaar over en weer aan als pensioengerechtigde om in aanmerking te komen voor partnerpensioen, in geval de pensioenregeling(en) waarin zij deelnemen nu of te eniger tijd een partnerpensioen kent (kennen), welke aanwijzing door partijen over en weer wordt aanvaard.
2. Partijen verplichten zich ten opzichte van elkaar te zullen voldoen aan alle door het desbetreffende pensioenreglement gestelde eisen om de ander in aanmerking te laten komen voor een partnerpensioen.
3. Indien de samenleving anders dan door overlijden eindigt, zal het betreffende pensioenfonds op de hoogte worden gesteld door middel van een door beide partijen ondertekende verklaring, waarin tenminste de namen en geboortedata van beide partijen, de datum van beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding en beider adres zijn opgenomen; werkt één der partijen niet mee aan het tot stand komen van deze verklaring, dan wordt deze verklaring door de andere partij afgelegd en is deze verplicht de wederpartij een afschrift van deze verklaring toe te zenden.
WAARDERING
Artikel 8.
De goederen die krachtens de voorgaande artikelen worden verdeeld of worden overgenomen, worden gewaardeerd door partijen (…) in onderling overleg. Bij gebreke van overeenstemming zal de waardering geschieden door een deskundige. (…) Bij de waardering van de tot het einde van de samenleving bewoonde woning wordt uitgegaan van de waarde in onbewoonde staat.
(….)
SLOTBEPALINGEN
Artikel 10.
a) Het hiervoor in deze overeenkomst bepaalde, wordt mede bepaald ter voldoening aan een dringende morele verplichting van partijen jegens elkaar, om de langstlevende van hen zo goed mogelijk verzorgd achter te laten, welke natuurlijke verbintenis bij deze wordt omgezet in een rechtens afdwingbare verbintenis.
b) (….)
Tevens eindigt deze overeenkomst indien partijen anders dan in onderling overleg:
a. geen gemeenschappelijke huishouding meer voeren; dan wel
b. volgens de gegevens van de Gemeentelijke Basisadministratie niet meer op hetzelfde adres staan ingeschreven.
c) Ten aanzien van deze samenlevingsovereenkomst kiezen partijen voor toepassing van Nederlands recht.
(…)”
[appellant] is op 27 maart 2014 een koopovereenkomst aangegaan voor de inventaris en goodwill van Restaurant [restaurant 1] voor een bedrag van in totaal € 90.000,-- (productie 7, inleidende dagvaarding). De koopsom minus de waarborgsom/aanbetaling van € 9.000,-- (derhalve € 81.000,--) moest op 13 juni 2014 op de bankrekening van Stichting Derden Gelden [stichting] worden voldaan onder vermelding van “Restant koopsom Restaurant [restaurant 1] [ [nummer] ]”.
Partijen zijn op 8 april 2014 een doorlopend krediet aangegaan bij Interbank voor € 75.000,-- (productie 9, inleidende dagvaarding). Partijen dienen maandelijks een bedrag van € 750,-- terug te betalen.
[appellant] heeft op 5 mei 2014 [beheer] Beheer B.V. opgericht waarvan hij directeur is. Daarnaast is op 5 mei 2014 [de vennootschap] opgericht waarvan [beheer] Beheer B.V. enige aandeelhouder is (productie 8, inleidende dagvaarding).
Op 11 juni 2014 is vanuit het doorlopend krediet een bedrag van € 74.998,67 naar de gezamenlijke rekening van partijen eindigend op * [rekeningnummer 1] overgemaakt. Vervolgens is vanaf die gezamenlijke rekening op 11 juni 2014 een bedrag van € 17.580,-- overgemaakt naar de bankrekening van [de vennootschap] met de omschrijving “Prive storting” en € 31.000,-- naar de stichting Derden Gelden [stichting] met de omschrijving “Restaurant [restaurant 1] ( [nummer] ) deel 1”. Op 12 juni 2014 is een bedrag van € 50.000,-- overgemaakt naar de Stichting Derden Gelden [stichting] met de omschrijving “Restaurant [restaurant 1] ( [nummer] ) deel 2” (productie 10 bij de inleidende dagvaarding).
Bij vonnis van de kantonrechter, rechtdoende in kort geding, van 1 maart 2018 zijn partijen veroordeeld tot nakoming van de door hen getroffen regeling met betrekking tot de gemeenschappelijke woning, die erop neerkomt dat [appellant] zijn medewerking zal verlenen aan de verkoop en levering daarvan.
[de vennootschap] verkeert sinds 14 augustus 2018 in staat van faillissement.
Het faillissement van [de vennootschap] is op 20 juni 2019 opgeheven wegens gebrek aan baten.
[de vennootschap] is uitgeschreven uit het Handelsregister.
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [geïntimeerde] [appellant] en [de vennootschap] gedagvaard. [geïntimeerde] vordert (in conventie):
I.
A. Vordering met betrekking tot de privé-inleg in de gezamenlijke woning van partijen:
te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] € 20.324,55, met privévermogen heeft geïnvesteerd in de gezamenlijke woning van partijen en;
[appellant] te veroordelen tot (terug)betaling aan [geïntimeerde] van € 20.324,55 te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van de dag der dagvaarding:
- primair door te bepalen dat [geïntimeerde] is gerechtigd zijn vordering te verrekenen met de verkoopopbrengst van de gezamenlijke woning van partijen, danwel indien de verkoopopbrengst daartoe niet toereikend is;
- subsidiair door [appellant] te veroordelen tot betaling binnen 14 (naar het hof begrijpt: dagen) nadat het ten deze te wijzen eindvonnis rechtsgeldig aan hem is betekend;
B. (Regres)vordering met betrekking tot doorlopend krediet bij Interbank N.V.;
te verklaren voor recht dat alle betalingsverplichtingen uit hoofde van het doorlopend krediet, door partijen gezamenlijk afgesloten bij Interbank N.V. op 8 april 2014 in de interne verhouding tussen partijen voor het geheel (100%) voor rekening komen van [appellant] gelet op het aandeel van [appellant] in die schuld onder gelijktijdige verklaring voor recht dat [geïntimeerde] tot en met juni 2018 € 36.000,-- heeft bijgedragen aan alle bijbehorende betalingsverplichtingen en;
[appellant] te veroordelen tot (terug)betaling aan [geïntimeerde] van € 36.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van de dag der dagvaarding:
- primair door te bepalen dat [geïntimeerde] is gerechtigd zijn vordering te verrekenen met de verkoopopbrengst van de gezamenlijke woning van partijen, danwel indien de verkoopopbrengst daartoe niet toereikend is;
- subsidiair door [appellant] te veroordelen tot betaling binnen 14 (naar het hof begrijpt: dagen) nadat het ten deze te wijzen eindvonnis rechtsgeldig aan hem is betekend;
[appellant] te veroordelen tot (terug)betaling aan [geïntimeerde] van € 750,-- per maand danwel het feitelijk door [geïntimeerde] aan Interbank betaalde maandbedrag voor elke maand dat [geïntimeerde] aan de betalingsverplichtingen jegens Interbank voldoet uit hoofde van het doorlopend krediet van partijen gezamenlijk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der voldoening door [geïntimeerde] aan Interbank, voor elke maand dat [appellant] met ingang van de datum van dagvaarding in gebreke blijft, en:
C. Vordering met betrekking tot de privé-inleg in het vermogen van [appellant] :
te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] € 4.500,--, heeft geïnvesteerd in (het vermogen van) [appellant] dan wel in het vermogen van [de vennootschap] , en:
[appellant] en [de vennootschap] hoofdelijk des dat door betaling van de één de ander zal zijn bevrijd te veroordelen tot (terug)betaling aan [geïntimeerde] van € 4.500,--, te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van de dag der dagvaarding aldus:
- primair door te bepalen dat [geïntimeerde] is gerechtigd zijn vordering te verrekenen met de verkoopopbrengst van de gezamenlijke woning van partijen, danwel indien de verkoopopbrengst daartoe niet toereikend is;
- subsidiair door [appellant] en [de vennootschap] hoofdelijk des dat door betaling van de één de ander zal zijn bevrijd te veroordelen tot betaling van € 4.500,-- binnen 14 (naar het hof begrijpt: dagen) nadat het ten deze te wijzen eindvonnis rechtsgeldig aan [appellant] en [de vennootschap] is betekend;
D. Vordering met betrekking tot de privé-inleg in het vermogen van [appellant] :
te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] € 7.652,--, heeft geïnvesteerd in (het vermogen) van) [appellant] dan wel in het vermogen van [de vennootschap] en:
[appellant] en [de vennootschap] hoofdelijk des dat door betaling van de één de ander zal zijn bevrijd te veroordelen tot (terug)betaling aan [geïntimeerde] van € 7.652,--, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag der dagvaarding aldus:
- primair door te bepalen dat [geïntimeerde] is gerechtigd zijn vordering te verrekenen met de verkoopopbrengst van de gezamenlijke woning van partijen, danwel indien de verkoopopbrengst daartoe niet toereikend is;
- subsidiair door [appellant] en [de vennootschap] hoofdelijk des dat door betaling van de één de ander zal zijn bevrijd te veroordelen tot betaling van € 7.652,-- binnen 14 (naar het hof begrijpt: dagen) nadat het ten deze te wijzen eindvonnis rechtsgeldig aan [appellant] en [de vennootschap] is betekend;
E. Vordering met betrekking tot de privé-inleg in het vermogen van [de vennootschap]
te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] € 12.000,-- heeft geïnvesteerd in (het vermogen van) [de vennootschap] en:
[de vennootschap] te veroordelen tot (terug)betaling aan [geïntimeerde] van € 12.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van de dag der dagvaarding:
- primair door te bepalen dat [geïntimeerde] is gerechtigd zijn vordering te verrekenen met de verkoopopbrengst van de gezamenlijke woning van partijen onder gelijktijdige kwijting en vrijwaring van [de vennootschap] , danwel indien de verkoopopbrengst daartoe niet toereikend is;
- subsidiair door [de vennootschap] te veroordelen tot betaling binnen 14 (naar het hof begrijpt: dagen) nadat het ten deze te wijzen eindvonnis rechtsgeldig aan haar is betekend;
F. (Regres)vordering met betrekking tot de twee geldleningsovereenkomsten ( [naam 1] en [naam 2] (naar het hof begrijpt: [geïntimeerde] ):
te verklaren voor recht dat alle betalingsverplichtingen uit hoofde van de genoemde twee geldleningsovereenkomsten van [appellant] met [naam 1] respectievelijk [naam 2] voor het geheel (100%) voor rekening komen van [appellant] onder gelijktijdige verklaring voor recht dat [geïntimeerde] tot en met juni 2018 € 6.120,-- heeft voldaan uit de uit dien hoofde verschuldigde betalingsverplichtingen en;
[appellant] te veroordelen tot (terug)betaling aan [geïntimeerde] van € 6.120,-- te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van de dag der dagvaarding:
- primair door te bepalen dat [geïntimeerde] is gerechtigd zijn vordering te verrekenen met de verkoopopbrengst van de gezamenlijke woning van partijen, danwel indien de verkoopopbrengst daartoe niet toereikend is;
- subsidiair door [appellant] te veroordelen tot betaling binnen 14 (naar het hof begrijpt: dagen) nadat het ten deze te wijzen eindvonnis rechtsgeldig aan hem is betekend;
G. Vordering met betrekking tot de kosten van de huishouding:
[appellant] te veroordelen tot nakoming van de afspraken aldus, dat [appellant] is gehouden met ingang van 1 januari 2016 tot 1 september 2017 maandelijks € 500,--, mitsdien € 10.000,-- ten titel van kosten van de huishouding te voldoen aan [geïntimeerde] , te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van de dag der dagvaarding:
- primair door te bepalen dat [geïntimeerde] is gerechtigd zijn vordering te verrekenen met de verkoopopbrengst van de gezamenlijke woning van partijen, danwel indien de verkoopopbrengst daartoe niet toereikend is;
- subsidiair door [appellant] te veroordelen tot betaling binnen 14 (naar het hof begrijpt: dagen) nadat het ten deze te wijzen eindvonnis rechtsgeldig aan hem is betekend;
H. Vordering met betrekking tot de verdeling van de Seat Ibiza met kenteken [kenteken] :
[appellant] te veroordelen tot nakoming van de afspraken aldus, dat [appellant] is gehouden € 625,-- ten titel van overbedelingsvordering te voldoen aan [geïntimeerde] , te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag der dagvaarding:
- primair door te bepalen dat [geïntimeerde] is gerechtigd zijn vordering te verrekenen met de verkoopopbrengst van de gezamenlijke woning van partijen, danwel indien de verkoopopbrengst daartoe niet toereikend is;
- subsidiair door [appellant] te veroordelen tot betaling binnen 14 (naar het hof begrijpt: dagen) nadat het ten deze te wijzen eindvonnis rechtsgeldig aan hem is betekend;
II.
Vordering met betrekking tot de verdeling van de inboedel:
primair te verklaren voor recht dat een allesomvattende verdeling van de inboedel heeft plaatsgevonden zodat ter zake geen verdeling of verrekening meer hoeft plaats te vinden, danwel:
subsidiair te bepalen dat al hetgeen zich aan zaken, de inboedel betreffend, in de echtelijke woning bevindt, wordt toegescheiden aan [geïntimeerde] zonder dat [geïntimeerde] ter zake nog een vergoeding is verschuldigd aan [appellant] , danwel:
meer subsidiair de zaken, de inboedel betreffend, te verdelen op een door de rechtbank te bepalen wijze;
Met betrekking tot vorderingen I A-H en II:
I. [appellant] te veroordelen in de kosten van het geding, alsook in de nakosten en:
II. [appellant] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] de wettelijke rente over de proceskosten alsook de nakosten wanneer deze niet uiterlijk zijn voldaan binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis.
3.2.2.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.3.In het tussenvonnis van 10 oktober 2018 heeft de rechtbank overwogen dat [de vennootschap] failliet is verklaard en dat op grond van het bepaalde in art. 29 Faillissementswet daarmee de procedure tegen [de vennootschap] van rechtswege is geschorst om alleen dan te worden voortgezet indien de verificatie van de vordering betwist wordt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien tot aanhouding van de procedure tussen [geïntimeerde] en [appellant] en een comparitie van partijen gelast.
3.2.4.In het eindvonnis van 29 mei 2019 heeft de rechtbank:
[appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 60.391,43, vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 6 juli 2018 tot de dag van volledige betaling;
[appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 750,-- per maand met ingang van 1 juli 2018 dan wel het feitelijk door [geïntimeerde] sindsdien aan Interbank N.V. betaalde maandbedrag voor elke maand dat [geïntimeerde] aan de betalingsverplichtingen jegens Interbank N.V. voldoet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der voldoening aan Interbank N.V.;
bepaald dat [geïntimeerde] gerechtigd is de hem op grond van het vonnis toekomende bedragen zoveel mogelijk te verrekenen met de verkoopopbrengst van de gezamenlijke woning;
voor recht verklaard dat een allesomvattende verdeling van de inboedel heeft plaatsgevonden, zodat ter zake geen verdeling of verrekening meer behoeft plaats te vinden;
het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
de proceskosten tussen partijen gecompenseerd;
het meer of anders gevorderde afgewezen.