ECLI:NL:GHSHE:2020:1641

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
200.264.329_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en stuiting van een vordering uit een kredietovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Rabo Direct Financiering B.V. betreffende de verjaring van een vordering uit een kredietovereenkomst. De appellant had in 2008 en 2009 kredietovereenkomsten afgesloten met Rabo Direct, maar kwam in betalingsproblemen. Rabo Direct beëindigde de overeenkomsten in 2012 en vorderde betaling van de openstaande schuld. De appellant stelde dat de vordering was verjaard, omdat hij in 2012 naar Duitsland was verhuisd en de stuitingsbrieven niet op het juiste adres waren bezorgd. Het hof oordeelt dat Rabo Direct de verjaring tijdig heeft gestuit door de aanmaningen en het stuitingsexploot, die naar het door de appellant opgegeven adres in Duitsland zijn gestuurd. Het hof bevestigt dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij de brieven niet heeft ontvangen en dat Rabo Direct mocht uitgaan van het door de appellant opgegeven adres. De grief van de appellant faalt, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de appellant in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.264.329/01
arrest van 26 mei 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. J.W.H. Kempen te Geleen,
tegen
Rabo Direct Financiering B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Rabo Direct,
advocaat: mr. J.A. Trimbach te De Meern,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 augustus 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 15 mei 2019, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en Rabo Direct als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7354805 \ CV EXPL 18-8020)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met één grief;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a) Op 20 juni 2008 hebben Rabo Direct (onder de naam Freo) en [appellant] een kredietovereenkomst gesloten, met overeenkomstnummer [overeenkomstnummer] , op grond waarvan Rabo Direct aan [appellant] een doorlopend krediet heeft verstrekt met een kredietlimiet van € 10.000,-. Op grond van deze overeenkomst was [appellant] over het door hem opgenomen krediet een kredietvergoeding verschuldigd, en moest hij het opgenomen krediet en de kredietvergoeding in maandelijkse termijnen van € 200,- terugbetalen.
b) Op 24 mei 2009 hebben Rabo Direct en [appellant] een tweede kredietovereenkomst gesloten, met hetzelfde overeenkomstnummer, waarbij de kredietlimiet werd verhoogd tot € 15.000,- en de maandelijkse aflosverplichting werd bepaald op € 300,-. Op de beide overeenkomsten zijn de ‘Algemene voorwaarden doorlopend krediet Freo’ (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing.
c) [appellant] heeft tot en met 30 juli 2012 steeds, behoudens een drietal storneringen, de maandelijkse aflossingen door middel van automatische incasso betaald.
d) Rabo Direct heeft bij brief van 10 augustus 2012 aan [appellant] bericht dat hij een betalingsachterstand had van drie maandtermijnen. In reactie op deze brief heeft [appellant] aan Rabo Direct geschreven: “Ik weet dat ik een achterstand heb. Ik wil zo snel als mogelijk de lening afbetalen. Geeft u mij aub nog een 3 tal maanden de tijd”.
e) [appellant] heeft aan Rabo Direct met een daartoe bestemd wijzigingsformulier dat betrekking heeft op overeenkomstnummer [overeenkomstnummer] een adreswijziging doorgegeven met ingang van 1 juli 2012. Als zijn oude adres heeft hij daarbij vermeld: [oud adres] te [woonplaats 1] , en als nieuw adres: [nieuw adres] , [postcode] te [woonplaats 2] , Duitsland.
f) Bij aangetekende brief van 16 oktober 2012 aan [appellant] heeft Rabo Direct de kredietovereenkomsten met onmiddellijke ingang beëindigd en de totale restantschuld opgeëist. Rabo Direct verstuurde daarna meerdere aanmaningen aan [appellant] op voormeld adres in Duitsland, onder andere op 27 februari 2013.
g) Op 1 januari 2014 bedroeg het door [appellant] onder de kredietovereenkomsten verschuldigde bedrag € 15.433,80.
h) Op 17 oktober 2017 heeft Rabo Direct een stuitingsexploot doen betekenen en [appellant] gesommeerd om het verschuldigde bedrag vermeerderd met rente te voldoen. [appellant] heeft aan deze sommatie niet voldaan.
3.2.1.
In deze procedure vordert Rabo Direct veroordeling van [appellant] tot betaling van € 16.668,50 vermeerderd met contractuele rente over € 15.433,80 vanaf 19 oktober 2018 tot de dag van betaling, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Rabo Direct heeft aan hieraan ten grondslag gelegd dat [appellant] dit bedrag op grond van de kredietovereenkomsten aan Rabo Direct verschuldigd is.
3.2.2.
[appellant] heeft het bestaan van de kredietovereenkomsten erkend en de (omvang van de) vordering van Rabo Direct niet betwist. Volgens [appellant] is de vordering echter verjaard.
3.2.3.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter het verjaringsverweer van [appellant] verworpen en de vordering van Rabo Direct toegewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep één grief aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Rabo Direct en tot veroordeling van Rabo Direct tot terugbetaling van wat hij ter uitvoering van het vonnis heeft voldaan, met veroordeling van Rabo Direct in de proceskosten.
3.4.
Ter onderbouwing van zijn beroep op verjaring heeft [appellant] aangevoerd dat de vordering van Rabo Direct op 1 juli 2012 opeisbaar is geworden. Volgens de algemene voorwaarden werd de vordering meteen opeisbaar toen hij op 1 juli 2012 naar Duitsland verhuisde. De verjaringstermijn van vijf jaren van artikel 3:307 lid 1 BW begon daarom te lopen op 2 juli 2012 en liep af op 2 juli 2017, zonder dat Rabo Direct in de tussentijd haar vordering rechtsgeldig heeft gestuit. De brieven die Rabo Direct daartoe heeft verstuurd, waaronder de brief van 16 oktober 2012, zijn naar een onjuist adres verzonden en niet door hem ontvangen, aldus [appellant] .
3.5.
Rabo Direct heeft aangevoerd dat zij de verjaring van haar vordering heeft gestuit. Zij heeft [appellant] meerdere malen aangemaand tot betaling, (waaronder) bij aangetekende brief van 16 oktober 2012 die [appellant] vanwege het grensoverschrijdende karakter van deze post op zijn vroegst op 18 oktober 2012 heeft ontvangen. Zij heeft deze brief verstuurd naar het adres in Duitsland dat [appellant] aan haar had opgegeven als zijn nieuwe adres. Voor zover [appellant] de verzonden brieven niet heeft ontvangen komt dit voor zijn rekening en risico nu hij dit adres zelf heeft opgegeven. Het incassobureau dat Rabo Direct heeft ingeschakeld heeft [appellant] ook meerdere malen aangemaand, voor het eerst op 15 januari 2014, waarop [appellant] heeft gereageerd met een brief van 11 februari 2014 waarbij hij, onder verwijzing naar het dossiernummer van het incassobureau, een verklaring meestuurde dat hij in detentie zat. Met deze aanmaningen, en vervolgens het stuitingsexploot van 17 oktober 2017, is de vordering gestuit, aldus Rabo Direct.
3.6.
Het hof stelt het volgende voorop.
Art. 3:37 lid 3 BW houdt, voor zover hier van belang, in dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt als zij door hem is ontvangen. Het antwoord op de vraag wanneer kan worden gezegd dat een verklaring door de geadresseerde is ontvangen, wordt noch in de wettekst noch in de daarbij behorende toelichting gegeven. Indien de ontvangst van de verklaring wordt betwist, brengt een redelijke, op de behoeften van de praktijk afgestemde, uitleg mee dat de afzender in beginsel feiten of omstandigheden dient te stellen en zonodig te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar door hem kon worden bereikt, en dat de verklaring aldaar is aangekomen. Als adres in vorenbedoelde zin kan in beginsel – behoudens andersluidend beding – worden aangemerkt de woonplaats van de geadresseerde in de zin van art. 1:10 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/id83e80d8d4fc7c97dc826eb4a65100b99) BW, dan wel, indien de mededeling een zakelijke kwestie betreft, het zakelijke adres van de geadresseerde, en voorts het adres waarvan de afzender op grond van verklaringen of gedragingen van de geadresseerde mocht aannemen dat deze aldaar door hem kon worden bereikt, bijvoorbeeld diens postbus, e-mailadres of ander adres dat bij recente contacten tussen partijen door de geadresseerde is gebruikt (Hoge Raad 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104, rov. 3.3.2).
3.7.
Het hof overweegt dat het adres in Duitsland waarnaar Rabo Direct onder meer de – als stuitingshandeling aan te merken – aanmaningen van 16 oktober 2012 en 27 februari 2013 heeft gestuurd, is aan te merken als een adres waarvan zij redelijkerwijs mocht aannemen dat [appellant] daar door haar kon worden bereikt, omdat [appellant] dit adres zelf als zodanig aan haar had doorgegeven. [appellant] heeft niet betwist dat deze brieven op dat adres zijn aangekomen. Hij heeft in dit verband slechts aangevoerd dat ze naar een onjuist adres zijn gestuurd omdat hij daar sinds 26 september 2012 niet meer woonde. Nu hij dat echter niet aan Rabo Direct heeft doorgegeven, gold het adres in Duitsland nog steeds als het adres waarvan Rabo Direct mocht aannemen dat zij [appellant] daar kon bereiken, zodat deze aanmaningen worden geacht hem te hebben bereikt in de zin van art. 3:37 lid 3 BW, eerste volzin.
3.8.
[appellant] voert verder aan dat de brief van 16 oktober 2012 retour is ontvangen door Rabo Direct, en dat Rabo Direct bovendien beschikte over een brief van Kredietbank Limburg waaruit bleek dat hij een adres had in Nederland, zodat Rabo Direct wist dat haar brief naar een verkeerd adres ging. Het hof volgt [appellant] hierin niet. Het feit dat Rabo Direct op dat moment beschikte over een brief van een derde die was gericht aan ander adres – door Rabo Direct wordt overigens betwist dat het adres voor haar zichtbaar was – of dat zij brieven retour ontving, brengt niet met zich dat Rabo Direct niet meer mocht uitgaan van de juistheid van de door [appellant] zelf aan haar doorgegeven adreswijziging. Bij gebreke van nadere verklaringen of gedragingen van [appellant] waaruit volgde dat hij niet langer op het adres in Duitsland woonde, hoefde Rabo Direct evenmin nader onderzoek te doen naar andere adressen waarop [appellant] dan eventueel wel te bereiken was.
3.9.
Verder heeft [appellant] niet betwist dat het incassobureau dat Rabo Direct heeft ingeschakeld hem op 15 januari 2014 heeft aangeschreven en dat het daarbij ging om een stuitingshandeling. [appellant] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij deze brief heeft ontvangen, aangezien hij geen verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij in reactie daarop op 11 februari 2014 een brief heeft gestuurd aan dit incassobureau waarin hij verwijst naar het dossiernummer waaronder het incassobureau de inning van de vordering van Rabo Direct behandelde. Daaruit volgt dat [appellant] de desbetreffende brief had ontvangen.
3.10.
Ten slotte volgt het hof [appellant] niet in zijn stelling dat uit het stuitingsexploot niet duidelijk volgt welke kredietovereenkomst wordt bedoeld. Uit het exploot volgt immers glashelder dat het betrekking heeft op de vordering uit het doorlopend krediet waarvan Rabo Direct in deze procedure betaling vordert.
3.11.
Uit het voorgaande volgt dat de verjaring van de vordering (telkens) tijdig is gestuit, ook indien uitgegaan zou worden van de aanvang van de eerste verjaringstermijn op 2 juli 2012, zoals [appellant] heeft gesteld. Daarmee faalt de grief, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] is in het ongelijk gesteld en zal dus worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Deze kosten aan de zijde van Rabo Direct worden begroot op:
– griffierecht € 2.020,-
– salaris advocaat
(1 punt x tarief II € 1.074,-)
€ 1.074,-
totaal € 3.094,-.
De gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten en nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Rabo Direct op € 3.094,- en voor wat betreft de nakosten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, S.C.H. Molin en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 mei 2020.
griffier rolraadsheer