Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 6469081 CV EXPL 17-8377)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties.
3.De beoordeling
Uit de stellingen van [appellante] volgt niet dat zij [geïntimeerde] “in prive” aanspreekt omdat zij hem een verwijt maakt dat hem persoonlijk betreft en dat los staat van de genoemde zorgplichtschendingen door [payments] . Mocht [appellante] dit niettemin hebben bedoeld, dan heeft zij onvoldoende duidelijk gemaakt op welk verwijt zij doelt en waarom het kan leiden tot aansprakelijkheid van [geïntimeerde] .
Uit haar stellingen volgt evenmin dat [appellante] [geïntimeerde] “in prive” aanspreekt omdat hij, in verband met de genoemde zorgplichtschendingen, jegens haar verwijtbaar heeft gehandeld in een andere hoedanigheid dan die van (indirect dan wel feitelijk) bestuurder van [payments] (welke grond voor aansprakelijkheid aan de orde was in HR 23 november 2013, ECLI: NL: HR: 2012:BX5881(Spaanse Villa) en HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628 (Tulip Air)). Mocht [appellante] dit niettemin hebben bedoeld, dan heeft zij onvoldoende duidelijk gemaakt op welk handelen “in andere hoedanigheid” zij doelt en waarom [geïntimeerde] uit dien hoofde jegens haar aansprakelijk kan zijn.
Het hof gaat er, al met al, van uit dat [appellante] met de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] “in prive” doelt op diens aansprakelijkheid als (indirect dan wel feitelijk) bestuurder van [payments] . Onder omstandigheden kan een bestuurder van een rechtspersoon, naast de rechtspersoon, op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk worden gehouden en jegens de schuldeiser schadeplichtig zijn, juist ook in situaties waarin de rechtspersoon zelf de schuld niet meer kan voldoen. Het hof zal hierna beoordelen of [appellante] het hof feiten en omstandigheden heeft aangereikt die tot het oordeel kunnen leiden dat [geïntimeerde] op deze wijze jegens [appellante] een onrechtmatige daad heeft gepleegd.
Het hof heeft eerder overwogen dat [appellante] in uitgangspunt alleen haar contractuele wederpartij [payments] op deze schending kan aanspraken. Daaraan doet niet af dat, naar [appellante] onweersproken heeft gesteld, het beleid en het handelen van [payments] in de praktijk volledig werden bepaald door [geïntimeerde] . Als uitgangspunt geldt namelijk dat gedragingen van een bestuurder aan de door hem bestuurde rechtspersoon worden toegerekend en niet tevens worden gezien als gedragingen van de bestuurder als zodanig. [appellante] heeft niet deugdelijk toegelicht waarom in het onderhavige geval van dit uitgangspunt moet worden afgeweken en waarom, in verband daarmee, [geïntimeerde] ter zake de (gestelde) zorgplichtschendingen een ernstig persoonlijk verwijt treft (zie in dit verband HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628 (Tulip Air), rov. 3.5.2.). Voor het aannemen van een onrechtmatige daad van [geïntimeerde] in de hier vermelde zin ontbreekt dan een deugdelijke grondslag.
Ten overvloede geldt dan dat de zorgplicht die op een rechtspersoon rust die betaaldiensten verleent in beginsel inhoudt het zorgdragen voor kort gezegd probleemloze betaling. Wanneer bekendheid (waaronder mede te begrijpen: redelijkerwijs bekend behoren te zijn) van [payments] met het gestelde malafide karakter van [Holdings] aan de orde zou zijn, zou de op [payments] rustende zorgplicht meebrengen dat zij de gebruikers van haar diensten waarschuwde of anderszins voor [Holdings] behoedde. Waar [appellante] op dit punt slechts vragen heeft gesteld, heeft het hof in haar stellingen geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat [payments] met het gestelde malafide karakter van [Holdings] bekend was of redelijkerwijs bekend behoorde te zijn.