Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het arrest van 12 maart 2019;
- de door [geïntimeerde] genomen memorie van antwoord met twee producties.
6.De beoordeling in de hoofdzaak
- de incidentele vordering van Meditta in hoger beroep tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding op de voet van artikel 223 Rv afgewezen;
- Meditta in de proceskosten van het incident veroordeeld en die proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
- de hoofdzaak naar de rol verwezen voor een memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] ;
- iedere verdere beslissing in de hoofdzaak aangehouden.
- Meditta ondersteunt huisartsen op facilitair, organisatorisch en medisch inhoudelijk gebied.
- Meditta huurt als rechtsopvolgster van de Stichting Huisartsenpost Midden-Limburg sinds 1 augustus 2003 van [geïntimeerde] de kantoorruimte aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Het gehuurde is in de overeenkomst bestemd om te worden gebruikt als kantoor en praktijkruimte ten behoeve van een huisartsenpost en overige eerstelijnszorg, en is geen bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW. De huurovereenkomst is aangegaan voor 10 jaar, lopende tot en met 31 juli 2013. Overeenkomstig artikel 3.2 van de huurovereenkomst is de huur daarna voortgezet voor een aansluitende periode van 5 jaar, dus tot en met 31 juli 2018. Artikel 3.2 voorziet voor de periode daarna in voortzettingen met aansluitende perioden van telkens 5 jaar.
- De artikelen 3.3 en 3.4 van de huurovereenkomst luiden als volgt:
- Zorgverzekeraars en de overheid hebben zich in 2010 ten doel gesteld huisartsenposten te integreren in ziekenhuizen. Die kwestie is gedurende meerdere jaren onderwerp van gesprek geweest in overleggen tussen Meditta, het ziekenhuis in [vestigingsplaats] (het St. Jans Gasthuis [vestigingsnaam] ) en de zorgverzekeraar.
- In of omstreeks juni 2015 hebben de [manager Facilitair & ICT] , manager Facilitair & ICT bij Meditta, en [manager Finance & Control] , manager Finance & Control bij Meditta, bij [geïntimeerde] thuis met [geïntimeerde] gesproken over de wens van Meditta om tot een voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst te komen. Daarover is toen geen overeenstemming bereikt.
- Bij brief van 20 november 2015 heeft Meditta aan [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
niet meer mogelijk. (…) In dat kader wensen wij tot de volgende vaststelling tot voortijdige huurbeëindiging te komen, tegen de volgende voorwaarden:
- [geïntimeerde] heeft niet ingestemd met het voorstel van Meditta tot een vervroegde beëindiging van de huurovereenkomst.
- Meditta heeft de door haar geëxploiteerde huisartsenpost medio januari 2017 verplaatst van het gehuurde naar het St. Jans Gasthuis te [vestigingsplaats] .
- Bij e-mail van 22 februari 2017 heeft [geïntimeerde] aan (onder andere de heren [manager Facilitair & ICT] en [manager Finance & Control] van) Meditta onder meer het volgende meegedeeld:
- Meditta is aan de e-mail van [geïntimeerde] van 22 februari 2017 tegemoet gekomen door vergaderingen in het gehuurde te laten plaatsvinden en door bepaalde kantoorwerkzaamheden te laten uitvoeren in het gehuurde.
- Op enig moment, volgens Meditta medio 2017 en volgens [geïntimeerde] vóór de brief van Meditta van 20 november 2015, heeft [geïntimeerde] door [Bedrijfsmakelaars] Bedrijfsmakelaars een verhuurbrochure laten maken over het gehuurde. In de brochure staat onder meer dat dat het pand een zeer representatieve kantoor-/praktijkruimte is en dat de huurprijs nader overeen te komen is.
- Op 31 juli 2017 verstreek de uiterste datum waarop Meditta de huurovereenkomst volgens de artikelen 3.3 en 3.4 van die overeenkomst bij deurwaardersexploot of per aangetekend schrijven had moeten opzeggen, als zij de huurovereenkomst met ingang van 1 augustus 2018 wilde laten eindigen. Meditta heeft de huurovereenkomst niet bij deurwaardersexploot of per aangetekend schrijven opgezegd.
- In oktober 2017 hebben partijen per e-mail berichten uitgewisseld over een mogelijke huurder voor de kantoorruimte. In dat verband heeft Meditta aan [geïntimeerde] meegedeeld:
- De stelling van Meditta dat haar medewerkers [manager Facilitair & ICT] en [manager Finance & Control] de huurovereenkomst in 2015 mondeling hebben opgezegd tegen 31 juli 2018 is onvoldoende onderbouwd en moet worden verworpen (rov. 4.2).
- Het is in de gegeven omstandigheden niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [geïntimeerde] zich erop beroept dat de huurovereenkomst niet is opgezegd (rov. 4.3 tot en met 4.5).
- Omdat de vordering in de hoofdzaak wordt afgewezen, is er geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening voor de duur van het geding (rov. 4.6).
- de vordering van Meditta in het incident afgewezen;
- de vordering van Meditta in de hoofdzaak afgewezen;
- Meditta in de proceskosten van het incident en de hoofdzaak veroordeeld.
- een verklaring voor recht dat de opzegging van de huurovereenkomst die medio 2015 heeft plaatsgevonden, effect heeft gesorteerd, zodat de huurovereenkomst per 1 augustus 2018 is beëindigd;
- veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van de na 31 juli 2018 door Meditta betaalde huurpenningen;
- In of omstreeks juni 2015 hebben de heren [manager Facilitair & ICT] en [manager Finance & Control] van Meditta onder opgaaf van redenen aan [geïntimeerde] meegedeeld dat Meditta tot een voortijdige bijeenkomst van de huurovereenkomst wilden komen. Die uitdrukkelijk uitgesproken wens om tot een voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst te komen, is in beginsel niet verenigbaar met het veronderstellen van een bij Meditta levende wens om de huurovereenkomst na 31 juli 2018 voort te zetten. Dit gesprek van medio 2015 gaf aan [geïntimeerde] dus een duidelijke aanwijzing dat Meditta de huur in elk geval na 31 juli 2018 niet wilde voortzetten (en bij voorkeur nog eerder wilde laten eindigen).
- Bij haar brief van 20 november 2015 heeft Meditta onder opgaaf van redenen (de voorgenomen huisvesting van de huisartsenpost in het ziekenhuis St. Jans Gasthuis [vestigingsplaats] ) uitdrukkelijk aan [geïntimeerde] voorgesteld om de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden te laten eindigen per 1 oktober 2016, of zoveel later de daadwerkelijke huisvesting van de huisartsenpost in het ziekenhuis is opgeleverd, doch uiterlijk op 1 januari 2017. Meditta heeft daarbij meegedeeld dat het uitdienen van de huurovereenkomst voor haar geen haalbare optie is. Meditta heeft in dit verband aan [geïntimeerde] een afkoopsom ter grootte van één volledige jaarhuur aangeboden ter compensatie van de voortijdige huurbeëindiging. [geïntimeerde] heeft uit deze brief moeten opmaken dat het Meditta ernst was met haar wens tot huurbeëindiging, mede nu Meditta daarvoor aan [geïntimeerde] een substantiële financiële compensatie aanbood. Ook deze brief wees er duidelijk op dat Meditta de huur bij voorkeur ruim vóór 31 juli 2018 wilde laten eindigen en in elk geval na die datum niet wilde voortzetten.
- Meditta heeft de door haar geëxploiteerde huisartsenpost vervolgens medio januari 2017 daadwerkelijk verplaatst naar het St. Jans Gasthuis te [vestigingsplaats] . Hetgeen zij in 2015 aankondigde als aanleiding om een beëindiging van de huur te wensen, is dus daadwerkelijk omstreeks het beoogde moment (omstreeks begin 2017) gerealiseerd.
- Dat de huisartsenpost uit het gehuurde was vertrokken is [geïntimeerde] niet ontgaan, want hij heeft Meditta bij zijn e-mail van 22 februari 2017 gewezen op de verplichting tot daadwerkelijk gebruik van het gehuurde. Volgens [geïntimeerde] houdt dat in dat er dagelijks tijdens de gebruikelijke uren mensen aanwezig dienen te zijn en dat er op zichtbare wijze sprake moet zijn van gebruik van het gehuurde. [geïntimeerde] heeft Meditta in dit kader gewezen op de contractuele boete van € 250,-- per dag. [geïntimeerde] wist dus in de eerste helft van 2017 dat de reden op grond waarvan Meditta tot beëindiging van de huur wilde komen, zich intussen daadwerkelijk had voorgedaan, en hij deelde aan Meditta mee dat Meditta desondanks gebruik moest blijven maken van het gehuurde.
- Meditta heeft na de ontvangst van de e-mail van 22 februari 2017 weliswaar nog gebruik gemaakt van het gehuurde, maar dat was een beperkt gebruik (voor het houden van vergaderingen en voor bepaalde kantoorwerkzaamheden). [geïntimeerde] heeft uit dat gebruik niet mogen afleiden dat bij Meditta de wens was ontstaan om – in strijd met haar eerdere mededelingen – de huurovereenkomst na 31 juli 2018 te laten voortduren. Het beperkte gebruik dat Meditta na 22 februari 2017 van het gehuurde maakte, volgde immers op de door [geïntimeerde] in het leven geroepen dreiging om anders een boete van € 250,-- per dag te verbeuren.
- Meditta heeft in de verdere periode tot de uiterste opzegdatum van 31 juli 2017 geen enkele uitlating gedaan of gedraging vertoond waar [geïntimeerde] het vertrouwen aan heeft mogen ontlenen dat Meditta de huur in weerwil van het voorgaande toch wilde voortzetten na afloop van de op 31 juli 2018 eindigende vijfjaarstermijn.
- Aan het feit Meditta in oktober 2017 contact heeft opgenomen met [geïntimeerde] over een mogelijke nieuwe huurder voor de kantoorruimte, heeft [geïntimeerde] niet het vermoeden mogen ontlenen dat Meditta het pand na 31 juli 2018 wilde blijven huren. Dit contact past daarentegen bij het al langer bestaande streven van Meditta om zo mogelijk eerder dan 1 augustus 2018 af te komen van de huurlasten en de exploitatieverplichting die aan de huur van de kantoorruimte verbonden waren. Er was naar het oordeel van het hof geen enkele aanleiding voor [geïntimeerde] om aan te nemen dat Meditta het pand zou willen blijven huren om het als onderverhuurder te exploiteren.
- De mededeling van Meditta bij e-mail van 17 januari 2018 aan [geïntimeerde] dat Meditta om de tafel wilde om de huurbeëindiging “af te stemmen”, betekent bij deze stand van zaken slechts dat Meditta met [geïntimeerde] afspraken wilde maken over de praktische afwikkeling van de beëindiging van de huur die volgens Meditta met ingang van 1 augustus 2018 zou gaan plaatsvinden. Er is niet uit af te leiden dat Meditta meende dat de huur na 31 juli 2018 nog zou doorlopen.
- Ook de e-mail van 18 januari 2018, waarin Meditta aan [geïntimeerde] meedeelt dat Meditta “de situatie” met [geïntimeerde] wil bespreken, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Deze e-mail volgde op een e-mail van [geïntimeerde] waarin [geïntimeerde] zich op het standpunt stelde dat de huur zou doorlopen. In zoverre was er een verschil van inzicht ofwel een “situatie” die besproken kon worden. Uit het feit dat Meditta die bespreking wilde laten plaatsvinden is geenszins af te leiden dat Meditta meende dat het niet tijdig aan [geïntimeerde] duidelijk was geweest dat de huur niet zou doorlopen na 31 juli 2018.
7.De uitspraak
- veroordeelt [geïntimeerde] om de over de periode na 31 juli 2018 door Meditta betaalde huurpenningen aan Meditta terug te betalen;
- veroordeelt Meditta in de proceskosten van het incident in eerste aanleg, en begroot die kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot op de dag van het bestreden vonnis op € 200,-- aan salaris gemachtigde;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de hoofdzaak in eerste aanleg, en begroot die kosten aan de zijde van Meditta tot op de dag van het bestreden vonnis op € 99,91 aan dagvaardingskosten, € 119,-- aan griffierecht en op € 400,-- aan salaris gemachtigde;