ECLI:NL:GHSHE:2020:1527

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
200.240.086_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling van facturen voor uitzendkracht en bevoegdheid tot ondertekening van werkbriefjes

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een uitzendbureau en een schilderbedrijf over de betaling van facturen voor een uitzendkracht. De uitzendkracht heeft in de weken 22 tot en met 27 van 2016 gewerkt voor de geïntimeerde, maar de facturen voor de weken 24 tot en met 27 zijn niet betaald. De werkbriefjes voor deze weken zijn niet door de geïntimeerde ondertekend, wat leidt tot de vraag of de ondertekenaar daartoe bevoegd was. Het hof heeft vastgesteld dat de uitzendkracht door de geïntimeerde is ingeleend en dat er bewijs moet worden geleverd dat de uitzendkracht daadwerkelijk voor de geïntimeerde heeft gewerkt in de betwiste weken. Het hof heeft de uitzendbureau toegelaten om bewijs te leveren over de ondertekening van de werkbriefjes en de bevoegdheid van de ondertekenaar. De zaak is aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen over kosten en rente zijn uitgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.240.086/01
arrest van 12 mei 2020
in de zaak van
[het uitzendbureau] Uitzendbureau B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [het uitzendbureau] ,
advocaat: mr. V. Holthuizen te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] , handelend onder de naam Schilder & Spuitwerken [Schilder & Spuitwerken] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M. Struik te Veldhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 17 juli 2018 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer 6398366\CV EXPL 17-9386 gewezen vonnis van 19 april 2018.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 17 juli 2018 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 4 oktober 2018;
  • de memorie van grieven met een productie;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte van [geïntimeerde] van 26 maart 2019 met een productie;
  • de antwoordakte van 23 april 2019 van [het uitzendbureau] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

6.1.
De feiten
Het hof gaat uit van de volgende, tussen partijen vaststaande, feiten.
- [het uitzendbureau] is een uitzendbureau. [geïntimeerde] heeft een schildersbedrijf. [geïntimeerde] had voor een project behoefte aan personeel dat afplakwerkzaamheden voor hem kon verrichten. [geïntimeerde] heeft de heer [de uitzendkracht] (hierna: [de uitzendkracht] ) hiervoor ingeleend van [het uitzendbureau] .
- [geïntimeerde] heeft de facturen van de weken 22 en 23 van 2016 voor de uren van [de uitzendkracht] betaald aan [het uitzendbureau] . De werkbriefjes van [de uitzendkracht] van die weken zijn door [geïntimeerde] getekend.
[geïntimeerde] heeft de facturen van de weken 24, 25, 26 en 27 van 2016 voor de uren van [de uitzendkracht] niet voldaan. De werkbriefjes van [de uitzendkracht] van die weken zijn niet door [geïntimeerde] getekend.
- In de procedure zijn de volgende verklaringen overgelegd:
 een verklaring van [de uitzendkracht] van 7 juli 2017 (productie 3 inl dagv.), hierna verklaring 1 van [de uitzendkracht] :
“Mijn naam is [de uitzendkracht] en ik heb van 6 juni tot 26 juli via [het uitzendbureau] (…) gewerkt voor [geïntimeerde] (..) op een bouwplaats in [vestigingsplaats 2] . In deze periode heb ik gewerkt met Dhr. [geïntimeerde] en Dhr. [de zzp'er] (ZZP’er; [Schilderwerken] Schilderwerken).
Telkens zijn mijn urenbriefjes afgetekend door [geïntimeerde] of [de zzp'er] , daarbij heeft [geïntimeerde] bij mij aangegeven dat [de zzp'er] toestemming hiervoor had om deze te ondertekenen.
[geïntimeerde] was regelmatig op de bouwplaatsen aanwezig om zelf te werken en we hebben daar ook met elkaar gesproken en hij wist precies dat ik voor hem daar aan het werk was.”
 een ongedateerde verklaring van [de uitzendkracht] (prod. 1 mvg), hierna verklaring 2 van [de uitzendkracht] :
“In eerste instantie dacht ik dat [de zzp'er] de opdrachtgever zou zijn, later werd er door [geïntimeerde] en [de zzp'er] aangegeven dat dit [geïntimeerde] moest zijn omdat hij ook de baten van de bouwplaatsen ontving en hierdoor de administratie “zuiverder” kon houden. Hierdoor ben ik gestart om op urenbriefjes “ [Schilderwerken] ” te vermelden en ben ik later doorgegaan met “ [Schilderwerken] / [geïntimeerde] ” of “ [geïntimeerde] / [Schilderwerken] ” te vermelden.
Tijdens mij werkzaamheden bij (…) [geïntimeerde] heb ik te horen gekregen van dhr. [geïntimeerde] dat dhr. [de zzp'er] gerechtigd was om de urenbriefjes te tekenen. Omdat hij op de bouw ook mijn directe aanspreekpunt was en hij mij aanstuurde heb ik hier geen moment over getwijfeld of dit juist was.”
 een ongedateerde verklaring van [de zzp'er] (hierna: [de zzp'er] ) (prod. 4 verzetdagv.), hierna verklaring 1 van [de zzp'er] :
“Hierbij verklaar ik dat ik nooit werkbriefjes heb ondertekend van [het uitzendbureau] (…), en ook ben ik niet gemachtigd door [geïntimeerde] om de werkbriefjes in zijn naam te ondertekenen.”
 een e-mail van [Schilderwerken] van 12 januari 2018 (prod. 6 bij brief [het uitzendbureau] d.d. 12 januari 2018 aan de rechtbank), hierna verklaring 2 van [de zzp'er] :
“Hierbij verklaar ik, [de zzp'er] ex-Compagnon van [geïntimeerde] , dat dhr. [de uitzendkracht] op deze projecten heeft gewerkt. Dit is altijd samen met mij geweest en hier zijn geen klachten vanuit mij of [geïntimeerde] geweest.
Week Uren Project/Locatie
25-2016 45,50 [vestigingsplaats 2]
26-2016 47,25 [vestigingsplaats 2]
27-2016 17,25 [vestigingsplaats 2]
23-2016 36,25 [vestigingsplaats 2] & [vestigingsplaats 3]
22-216 39,00 [vestigingsplaats 2]
24-2016 38,00 [vestigingsplaats 2] & [vestigingsplaats 3] .
6.2.
Het onderwerp van geschil
Het gaat er in deze zaak om of [geïntimeerde] de facturen voor weken 24, 25, 26 en 27 van 2016 voor de uren van [de uitzendkracht] dient te betalen.
6.3.
De procedure in eerste aanleg
in conventie:
[het uitzendbureau] heeft gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 4.921,60, te vermeerderen met handelsrente en kosten.
De kantonrechter heeft die vordering bij verstekvonnis van 14 september 2017 (zaak- /rolnummer 6296527/17-8091) toegewezen en [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten.
[geïntimeerde] is in verzet gekomen van dat vonnis. Hij heeft gevorderd van de veroordeling te worden ontheven, de vordering van [het uitzendbureau] alsnog af te wijzen en [het uitzendbureau] te veroordelen in de kosten van het verzet.
De kantonrechter heeft de vordering van [het uitzendbureau] in conventie afgewezen en [het uitzendbureau] veroordeeld in de proceskosten.
in voorwaardelijke reconventie:
[geïntimeerde] heeft in voorwaardelijke reconventie terugbetaling gevorderd van het door hem op grond van het verstekvonnis aan [het uitzendbureau] betaalde.
De kantonrechter heeft [het uitzendbureau] in voorwaardelijke reconventie veroordeeld om € 4.921,60 te vermeerderen met de wettelijke rente terug te betalen en [het uitzendbureau] in de proceskosten veroordeeld.
6.4.
Grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep
[geïntimeerde] heeft gesteld dat, nu [het uitzendbureau] geen grieven heeft gericht tegen de afwijzing van de gevorderde factuurbedragen en de veroordeling van [het uitzendbureau] in de proceskosten, die beslissingen van de rechtbank onaantastbaar zijn.
Dat standpunt is onjuist. Uit de door [het uitzendbureau] aangevoerde grieven en het petitum (kort samengevat: vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van [geïntimeerde] om de vordering van [het uitzendbureau] alsnog te betalen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties) blijkt genoegzaam dat en welke andere uitkomst van de procedure [het uitzendbureau] wenst. Uit de memorie van antwoord blijkt dat [geïntimeerde] dat ook goed heeft begrepen. Afzonderlijke grieven tegen het dictum van de rechtbank waren dus niet nodig.
6.5.
De (ondertekening van de) werkbriefjes van [de uitzendkracht]
6.5.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [de zzp'er] niet bevoegd is geweest om werkbriefjes van [geïntimeerde] te ondertekenen.
6.5.2.
Met de grieven 1 en 2 komt [het uitzendbureau] op tegen dat oordeel van de rechtbank.
Ten onrechte is dienaangaande geen bewijsopdracht verstrekt, aldus [het uitzendbureau] .
6.5.3.
a. Naar het oordeel van het hof is het allereerst van belang dat komt vast te staan dat [de uitzendkracht] als uitzendkracht werkzaamheden
voor [geïntimeerde]heeft uitgevoerd, dat wil zeggen dat [de uitzendkracht] door [geïntimeerde] is ingeleend bij [het uitzendbureau] , in de weken 24 tot en met 27 van 2016. [geïntimeerde] heeft dat betwist. [de uitzendkracht] heeft volgens hem alleen in de weken 22 en 23 voor hem gewerkt.
Verklaring 2 van [de zzp'er] houdt in dat [de uitzendkracht] in de weken 22 tot en met 27 samen met hem, [de zzp'er] , heeft gewerkt op projecten in [vestigingsplaats 2] en [vestigingsplaats 3] en dat er geen klachten van hem of [geïntimeerde] [naar het hof begrijpt: [geïntimeerde] ] zijn geweest. Verklaring 1 van
[de uitzendkracht] houdt in dat hij van 6 juni tot 26 juli [naar het hof aanneemt in 2016; deze periode valt in week 23 tot en met 30 van 2016] heeft gewerkt voor [geïntimeerde] , met [geïntimeerde] en [de zzp'er] .
Deze verklaringen bieden tegenover de betwisting van [geïntimeerde] onvoldoende bewijs. [het uitzendbureau] zal op de voet van artikel 150 Rv moeten bewijzen dat [de uitzendkracht] als uitzendkracht voor [geïntimeerde] heeft gewerkt in de weken 24 tot en met 27 van 2016.
Als [het uitzendbureau] niet in dat bewijs slaagt, is haar vordering niet toewijsbaar.
b. Indien [het uitzendbureau] in het bewijs a. slaagt, is van belang dat duidelijk wordt of
[de zzp'er]de werkbriefjes over de meergenoemde weken wel of niet heeft ondertekend. Volgens [het uitzendbureau] is het [de zzp'er] geweest die die werkbriefjes heeft ondertekend. Verklaring 1 van [de uitzendkracht] houdt in dat [de zzp'er] een deel van de werkbriefjes heeft getekend, maar verklaring 1 van [de zzp'er] houdt in dat hij nooit werkbriefjes van [het uitzendbureau] heeft ondertekend.
Het valt het hof overigens op dat op de werkbriefjes van de weken 24 tot en met 27 drie verschillende handtekeningen in het vakje van ‘Handtekening projectleider/chef’ staan en dat deze handtekeningen alle verschillen van de handtekeningen in dat vakje op de werkbriefjes van week 22 en 23.
Het bewijs dat [de zzp'er] de werkbriefjes heeft ondertekend in de weken 24 tot en met 27 is naar het oordeel van het hof nog niet geleverd.
Omdat [het uitzendbureau] zich erop beroept, zal zij op de voet van artikel 159 lid 2 Rv moeten bewijzen dat [de zzp'er] de werkbriefjes van [de uitzendkracht] van de weken 24 tot en met 27 van 2016 heeft ondertekend.
Als [het uitzendbureau] niet in dat bewijs slaagt, is haar vordering niet toewijsbaar.
c. Indien [het uitzendbureau] in het bewijs sub a. en b. slaagt, moet nog vast komen te staan dat [de zzp'er] tot ondertekening van de werkbriefjes van [de uitzendkracht] bevoegd was, dat wil zeggen of [de zzp'er] [geïntimeerde] bevoegd heeft vertegenwoordigd.
[de uitzendkracht] heeft in verklaring 1 geschreven dat [geïntimeerde] aan hem heeft aangegeven dat [de zzp'er] gerechtigd was om de urenbriefjes te ondertekenen. [de uitzendkracht] heeft dat in verklaring 2 herhaald. [de zzp'er] heeft echter in verklaring 1 geschreven dat hij niet gemachtigd was om te tekenen.
Naar het oordeel van het hof is het bewijs dat [de zzp'er] bevoegd was tot ondertekening van de werkbriefjes van [de uitzendkracht] en [geïntimeerde] dus bevoegd heeft vertegenwoordigd, nog niet geleverd. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen de rechtbank heeft overwogen in 3.4.3. van het vonnis waarvan beroep te weten dat [geïntimeerde] een eenmanszaak heeft, en dat uit het uittreksel van de KvK niet volgt dat er een verband is tussen die eenmanszaak en (het bedrijf van) [de zzp'er] .
[het uitzendbureau] dient het bewijs van de bevoegdheid van [de zzp'er] om de werkbriefjes van [de uitzendkracht] van de weken 24 tot en met 27 van 2016 te ondertekenen te leveren, zoals ook door haar aangeboden.
Om redenen van efficiency zullen alle drie de bewijsopdrachten tegelijk verstrekt worden.
6.6.
De veroordeling in voorwaardelijke reconventie (grief 4)
[het uitzendbureau] heeft onbetwist gesteld dat [geïntimeerde] niets aan haar heeft betaald naar aanleiding van het verstekvonnis en dat dat vonnis niet ten uitvoer is gelegd.
Dat betekent dat de door de rechtbank uitgesproken veroordeling in voorwaardelijke reconventie moet worden vernietigd en dat de vordering ter zake van [geïntimeerde] alsnog zal
6.7.
Buitengerechtelijke kosten, rente, proceskosten
Het hof zal in afwachting van de bewijslevering iedere verdere beslissing, onder meer die over de buitengerechtelijke kosten, de rente en de proceskosten, aanhouden.

7.De uitspraak

Het hof:
laat [het uitzendbureau] toe te bewijzen dat:
a. [de uitzendkracht] als uitzendkracht voor [geïntimeerde] heeft gewerkt, dat wil zeggen door [geïntimeerde] bij [het uitzendbureau] is ingeleend, in de weken 24 tot en met 27 van 2016;
b. [de zzp'er] de werkbriefjes van [de uitzendkracht] van de weken 24 tot en met 27 van 2016 heeft ondertekend;
c. [de zzp'er] bevoegd was om de werkbriefjes van [de uitzendkracht] van de weken 24 tot en met 27 van 2016 te ondertekenen;
bepaalt, voor het geval [het uitzendbureau] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van
9 juni 2020voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van juli tot en met december 2020;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [het uitzendbureau] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en R.J. Voorink en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 mei 2020.
griffier rolraadsheer