ECLI:NL:GHSHE:2020:1513

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
20-002368-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake poging tot zware mishandeling en schuldheling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren te [geboortegegevens] en wonende te [adres verdachte], was in eerste aanleg veroordeeld voor het bedreigen van een politieambtenaar en het voorhanden hebben van een gestolen scooter. De kinderrechter had een taakstraf van 120 uren opgelegd, met een voorwaardelijke jeugddetentie van 60 dagen. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van 40 dagen, met bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en schoolgang. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen aan de politieambtenaar [benadeelde partij 1] door met hoge snelheid op hem af te rijden. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal van de scooter, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en schuldheling. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en 1 dag jeugddetentie, met bijzondere voorwaarden van begeleiding door de jeugdreclassering en het volgen van onderwijs of andere zinvolle dagbesteding. Tevens is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van € 500,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002368-19
Uitspraak : 11 maart 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 juli 2019 in de strafzaak met parketnummer 02-112812-18 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de kinderrechter zal bevestigen met inbegrip van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] maar met uitzondering van de opgelegde straf.
Ten aanzien van de strafoplegging heeft de advocaat-generaal oplegging gevorderd van een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf met bijzondere voorwaarden.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van feit 1 primair en subsidiair en 2 primair dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 2 subsidiair (de schuldheling) en feit 3 gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 april 2018 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (politieambtenaar) [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen als bestuurder van een scooter met hoge, althans aanzienlijke snelheid, en/of snelheidsverhogend is afgereden op, althans in de richting is gereden van, die [benadeelde partij 1] (die zich bevond tussen de politieauto en een heg en/of waarbij die [benadeelde partij 1] moest wegspringen om niet geraakt te worden), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 april 2018 te Breda (politieambtenaar) [benadeelde partij 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door als bestuurder van een scooter met hoge, althans aanzienlijke snelheid, en/of snelheidsverhogend af te rijden op, althans in de richting te rijden van, die [benadeelde partij 1] (die zich bevond tussen de politieauto en een heg en/of waarbij die [benadeelde partij 1] moest wegspringen om niet geraakt te worden);
2.
hij op of omstreeks 1 april 2018 te Breda een scooter (merk AGM, donkergroen) in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 april 2018 te Breda, een goed te weten een scooter (merk AGM, donkergroen) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij (als bestuurder van een motorrijtuig (voertuig/scooter) op of omstreeks 1 april 2018 te Breda (telkens) opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 12 van de Wegenverkeerswet gedaan door een of meer politieambtenaren, te weten, [benadeelde partij 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] , belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtena(a)r(en) hem (telkens) had(den) bevolen of van hem had(den) gevorderd te stoppen, hieraan geen gevolg te geven
en/of
als bestuurder van een motorrijtuig (voertuig/scooter), daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg(en), [adres 1] en/of de [adres 2] opzettelijk - toen één of meer zich in een politievoertuig bevindende politieambtenaren, en wel (een) opsporingsambtena(a)r(en) in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet gegeven voorschriften van verdachte vorderde(n) of verdachte beval(en) het door verdachte, bestuurde motorrijtuig te doen stilhouden, welke vordering of welk bevel door die politie-ambtena(a)r(en), belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen van strafbare feiten, werd gedaan doordien deze van een aan dit politievoertuig aangebrachte transparant, waarin de woorden "stop" of "stop politie" in rode letters tegen donkere achtergrond verlicht werden, gebruik maakte(n) - niet heeft voldaan aan genoemde vordering(en) of genoemd bevel(en) gedaan door genoemde ambtena(a)r(en).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Feit 2
Met de verdediging, de advocaat-generaal en de kinderrechter is het hof van oordeel dat ten aanzien het onder feit 2 primair ten laste gelegde het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte de scooter heeft gestolen. Daarom zal verdachte hiervan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 1 april 2018 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (politieambtenaar) [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen als bestuurder van een scooter snelheidsverhogend is afgereden op die [benadeelde partij 1] (die zich bevond tussen de politieauto en een heg en waarbij die [benadeelde partij 1] moest wegspringen om niet geraakt te worden), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 1 april 2018 te Breda, een goed te weten een scooter (merk AGM, donkergroen) heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijker-wijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij als bestuurder van een motorrijtuig (scooter) op 1 april 2018 te Breda (telkens) opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 12 van de Wegenverkeerswet gedaan door politieambtenaren, te weten, [benadeelde partij 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , belast met de uitoefening van enig toezicht en belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaren hem (telkens) hadden bevolen of van hem hadden gevorderd te stoppen, hieraan geen gevolg te geven en als bestuurder van een motorrijtuig (scooter), daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, [adres 1] en de [adres 2] opzettelijk - toen één of meer zich in een politievoertuig bevindende politieambtenaren, en wel opsporingsambtenaren in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, van verdachte vorderden of verdachte bevalen het door verdachte, bestuurde motorrijtuig te doen stilhouden, welke vordering of welk bevel door die politieambtenaren, belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen van strafbare feiten, werd gedaan doordien deze van een aan dit politievoertuig aangebrachte transparant, waarin de woorden "stop" of "stop politie" in rode letters tegen donkere achtergrond verlicht werden, gebruik maakten - niet heeft voldaan aan genoemde vorderingen of genoemd bevelen gedaan door genoemde ambtenaren.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1] en bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Feit 1 primair
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat hij zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte op geen enkel moment de intentie heeft gehad om agent [benadeelde partij 1] aan te rijden. De verdachte zag genoeg ruimte om [benadeelde partij 1] te passeren en heeft dat ook gedaan. Volgens de raadsman heeft agent [benadeelde partij 1] niet eenduidig verklaard. Zo bevatten vooral de tekeningen bij de verklaring van [benadeelde partij 1] bij de rechter-commissaris discrepanties omtrent de plek waar [benadeelde partij 1] zich op de rijbaan heeft bevonden. Van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel van [benadeelde partij 1] is geen sprake geweest nu er voor de verdachte, gelet op de positie van [benadeelde partij 1] op de rijbaan, voldoende ruimte was om hem te passeren
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, stelt het hof het navolgende vast.
Feit 1 primair en feit 3
Op 1 april 2018 omstreeks 20.50 uur kregen verbalisanten [verbalisant 4] , hoofdagent, en [verbalisant 2] , aspirant van politie, beiden gekleed in het opvallend politieuniform en werkzaam in Breda, als respectievelijk bestuurder en bijrijder van een opvallend politievoertuig, via het Operationeel Centrum te Tilburg opdracht uit te zien naar een scooter met daarop twee personen die dezelfde dag in Breda was gestolen. [2]
Op enig moment wordt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 2] de scooter gezien en volgen zij deze op [adres 1] te Breda. Verbalisant [verbalisant 4] heeft de optische en geluidssignalen van het politievoertuig aangezet en is achter de scooter aangereden. Ook werd het matrixbod van het politievoertuig aangezet met daarop de tekst “Stop politie”.
Rijdend naast de scooter in [adres 1] hebben verbalisant [verbalisant 4] en [verbalisant 2] meerdere keren vanuit het geopende raam van de auto geschreeuwd dat de bestuurder van de scooter moest stoppen. Verdachte stopte niet met rijden. [3]
De scooter werd daarop krap gevolgd door [adres 1] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] , [adres 2] en daarna de doodlopende straat [adres 2] in. Tijdens de achtervolging heeft [verbalisant 4] met zijn dienstvoertuig de scooter aangetikt waardoor deze even uit balans raakte maar toch door kon rijden. Desondanks stopte verdachte de scooter niet en remde deze ook niet af. Aangekomen in de [adres 2] in Breda heeft [verbalisant 4] met zijn dienstauto de scooter klemgezet, maar verdachte zag toch kans om om het dienstvoertuig heen te rijden. De inmiddels uitgestapte verbalisant [verbalisant 2] slaagde er daarbij wel in om de passagier van de scooter af te trekken. [4]
Op enig moment zijn verbalisanten [verbalisant 3] , brigadier, en [benadeelde partij 1] , hoofdagent, beiden in politie-uniform gekleed, in hun opvallend politievoertuig eveneens de vorenstaande [adres 2] ingereden. [5]
[verbalisant 3] zag dat verdachte met de scooter hen met hoge snelheid naderde en dat collega [benadeelde partij 1] uit de auto is gestapt en aan verdachte een stopteken gaf. Verdachte voldeed hieraan niet en is vol gas doorgereden en is vlak voor het dienstvoertuig een doodlopende straat ingereden. [benadeelde partij 1] is de doodlopende straat ingerend en verbalisant [verbalisant 3] is er met zijn dienstvoertuig achteraan gegaan en heeft deze aan het begin van de straat stilgezet om zo te voorkomen dat de scooterbestuurder opnieuw zou ontkomen. In het doodlopende straatje heeft verdachte zijn scooter gestopt, is gekeerd en is vervolgens opnieuw met hoge snelheid in de richting van [benadeelde partij 1] en [verbalisant 3] gereden. [verbalisant 3] zag dat collega [benadeelde partij 1] in het midden van de straat stond en opnieuw een stopteken maakte en dat de scooterbestuurder onverminderd hard doorreed op [benadeelde partij 1] af. Hij zag dat [benadeelde partij 1] ternauwernood opzij naar links kon springen. [6]
[benadeelde partij 1] relateert dat hij uit het dienstvoertuig is gestapt en beide armen omhoog heeft gestoken, waarmee hij een stopteken gaf. Hij heeft ook met luide stem meerdere malen "STOP" geroepen. Hij hoorde dat aan het motorgeluid dat de scooter zijn snelheid vermeerderde. Hij hoorde dat aan het hoge toerental. Hij zag dat de scooter recht op hem af kwam met hoge snelheid. Hij voelde dat hij in de val zat, omdat links van hem zijn collega reed en aan de rechterkant een heg van een tuin was. Op het laatste moment kon hij nog voor de scooter wegspringen om een aanrijding te voorkomen. [7]
Verdachte is vervolgens met de scooter onverminderd hard en zonder te remmen doorgereden en hard tegen het dienstvoertuig van [verbalisant 3] aangereden en is daarbij komen te zitten tussen dat dienstvoertuig en de bossages. [8]
Het hof overweegt dat op grond van het bovenstaande de feiten 1 en 3 bewezen zijn en overweegt ten aanzien van feit 1 nog in het bijzonder dat het hof, anders dan de verdediging, geen reden heeft te twijfelen aan hetgeen [benadeelde partij 1] in zijn proces-verbaal van bevindingen van 2 april 2018 heeft gerelateerd. De raadsman kan worden toegegeven dat de situatieschetsen die [benadeelde partij 1] bij zijn verhoor door de rechter-commissaris heeft getekend aan duidelijkheid te wensen overlaten. Het proces-verbaal van [benadeelde partij 1] waarnaar hierboven is verwezen is een dag na het incident op ambtseed opgemaakt. De inhoud ervan vindt bovendien bevestiging in het eveneens op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de hand van verbalisant [verbalisant 3] . Ook deze verbalisant heeft gerelateerd dat de scooterbestuurder onverminderd hard doorreed op zijn collega [benadeelde partij 1] en dat deze ternauwernood opzij kon springen om een aanrijding te voorkomen. Daarom laat het hof de verklaring die [benadeelde partij 1] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd buiten beschouwing. Aan het door de verdediging gevoerde verweer dat er voldoende ruimte was om [benadeelde partij 1] te passeren en dat deze dus niet opzij hoefde te springen, gaat het hof derhalve voorbij.
De volgende vraag die beantwoord moet worden, is of de verdachte, door te handelen als hiervoor omschreven, heeft getracht [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en dus of sprake is van een poging tot zware mishandeling.
Zoals hiervoor is vastgesteld, is verdachte snelheidsverhogend op [benadeelde partij 1] afgereden waarbij [benadeelde partij 1] moest wegspringen om niet geraakt te worden. Dit deed verdachte terwijl het voor hem duidelijk moest zijn geweest dat de inzet van de politie-eenheden erop was gericht om hem tot stilstand te brengen en dat met die intentie verbalisant [benadeelde partij 1] zich eveneens op de rijbaan had opgesteld, van welke intentie bleek uit woord en gebaar van die [benadeelde partij 1] .
Het is een feit van algemene bekendheid dat wanneer een scooter accelererend rijdend en dus met al enige snelheid in aanrijding komt met een persoon, het de aanmerkelijke kans met zich brengt dat die persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt. Het kan niet anders zijn dan dat ook de verdachte zich van deze kans bewust is geweest. Door desalniettemin zo, snelheidsverhogend en zonder te remmen, op [benadeelde partij 1] af te rijden, heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. Het hof is derhalve van oordeel dat verdachte opzet – in de zin van voorwaardelijke opzet – heeft gehad [benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Het verweer van de verdediging wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Feit 2 subsidiair
Nadat verdachte met de scooter tegen de auto van verbalisant [verbalisant 3] was aangereden heeft verbalisant [benadeelde partij 1] geprobeerd de motor van de scooter uit te schakelen. De verbalisant zag daarbij dat er een stekker uit de scooter stak en dat het contactslot van de scooter was vernield. Verdachte heeft toen gezegd dat als de scooter op de zijkant zou worden gelegd, de motor vanzelf zou stoppen. [9]
De scooter is inbeslaggenomen en was van het merk AGM [10] en donkergroen van kleur en was als gestolen opgegeven. De diefstal heeft plaatsgevonden op 1 april 2018 tussen 03.30 en 04.00 uur [11] .
Verdachte heeft verklaard dat hij op een verjaardag van een persoon die hij niet goed kende de scooter heeft gekregen om een vriend op te halen. Op dat moment was die scooter niet van een kentekenplaat voorzien. Verdachte weet niet meer of hij ook de sleutels heeft gekregen maar wel dat die vriend tegen hem had gezegd dat hij de scooter gelijk moest “kicken”. Hij heeft ook verklaard dat hij de scooter niet had gestolen. [12]
Gelet op de omstandigheid dat de stekker uit de scooter stak, het contactslot was vernield, de motor van de scooter alleen gestopt kon worden door deze op zijn zijkant te leggen, de omstandigheid dat verdachte heeft gezien dat de scooter niet was voorzien van een kentekenplaat en dat hij deze direct moest “kicken” om hem te starten maken naar het oordeel van het hof dat verdachte er op bedacht moeten zijn dat de scooter van enig misdrijf afkomstig was en had het op de weg van de verdachte gelegen om nader onderzoek te verrichten naar de identiteit en herkomst van de scooter alvorens daarop weg te rijden. Het hof betrekt dit oordeel dat verdachte deze scooter van een relatief onbekend persoon tijdens een verjaardag voorhanden heeft gekregen.
Mitsdien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een scooter voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die scooter redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:

Poging tot zware mishandeling.

Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:

Schuldheling.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De kinderrechter heeft verdachte terzake feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens heeft de kinderrechter daaraan de bijzondere voorwaarden verbonden van begeleiding door de jeugdreclassering, uitgevoerd door de Stichting Jeugdbescherming Brabant, alsmede een vorm van dagbesteding en noodzakelijk geachte hulpverlening waaronder Novadic Kentron.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd oplegging van de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en schoolgang. De verdediging heeft zich achter deze strafeis geschaard.
Verdachte is snelheidsverhogend met een scooter – waarvan hij redelijkerwijs moest vermoeden dat die gestolen was - op een agent afgereden die moest wegspringen om niet geraakt te worden. Daarnaast heeft verdachte diverse malen stoptekens van de politie genegeerd. Dit zijn bijzondere ernstige feiten.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 januari 2020. Tevens heeft het hof acht geslagen op het op 12 september 2018 opgemaakte ‘Uitgebreid Advies van de Raad voor de Kinderbescherming’, de op 2 juli 2019 daarop gemaakte actualisatie en de ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichting door [medewerker Raad voor de Kinderbescherming], medewerker advies van de Raad voor de Kinderbescherming. Voorts heeft het hof rekening gehouden met het “Evaluatie Plan van Aanpak Jeugdreclassering” van 13 februari 2020 en de daarop ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichting door [naam medewerkster jeugdreclassering] , medewerker van de jeugdreclassering.
Kern van met name het laatste advies is dat verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en sinds januari 2020 met een opleiding is begonnen. Verdachte blowt vrijwel dagelijks maar van een drugsgebruik die noodzaakt tot hulpverlening door Novadic-Kentron, is niet gebleken. Wel is het zinvol begeleiding door de jeugdreclassering en verplichte dagbesteding op te leggen.
Alles overziende acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde straf met inbegrip van de voorgestelde bijzondere voorwaarden passend en geboden met dien verstande dat het hof constateert dat artikel 77ma Sr – op grond waarvan voor het bewezen verklaarde feit niet kan worden volstaan met oplegging van alleen een taakstraf – in de onderhavige zaak toepassing vindt. Het hof zal gelet op de toepasselijkheid van dit wetsartikel naast voormelde gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf één dag jeugddetentie opleggen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Feit 1
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 850,-, bestaande uit immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadever-goedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde handelen van verdachte begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2018.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien daaromtrent dan nadere inlichtingen dienen te worden ingewonnen. De benadeelde partij kan daarom voor het overige gedeelte in haar vordering niet worden ontvangen en kan in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Feit 2 subsidiair
De benadeelde partij heeft zich ten aanzien van feit 2 in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 159,00, bestaande uit materiële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] zal in haar geheel worden afgewezen, nu causaal verband ontbreekt met het bewezenverklaarde feit 2 subsidiair.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77ma, 184, 302 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 1 (één) dag.

Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de
werkstraf, groot 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenjeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen te geven door of namens de Jeugdreclassering.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde onderwijs zal volgen of een andere zinvolle dagbesteding zal hebben gedurende de volledige proeftijd van 2 (twee) Jaren.
Geeft opdracht aan de Stichting Jeugdbescherming Brabant, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, gevestigd te Breda, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 april 2018.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot schadevergoeding af.
Verwijst de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. E.N. van der Spoel, voorzitter,
mr. F.C.J.E. Meeuwis en mr. J.M. van der Vegt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 11 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.M. van der Vegt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de hierna weergegeven bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het proces-verbaal van de politie eenheid [dossiergegevens], doorgenummerde dossierpagina’s 1-64, met 12 daaraan gehechte fotobladzijden. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Processen-verbaal van bevindingen (pg. 4 en 8 dossier).
3.Processen-verbaal van bevindingen (pg. 4-5 en 8 dossier)
4.Proces-verbaal van bevindingen (pg. 5 dossier)
5.Processen-verbaal van bevindingen (pg. 11 en 13 dossier)
6.Proces-verbaal van bevindingen (pg. 11-12 dossier)
7.Proces-verbaal van bevindingen (pg. 13-14 dossier)
8.Proces-verbaal van bevindingen (pg. 12 dossier)
9.Een proces-verbaal van bevindingen (pg. 14 dossier)
10.Kennisgeving van inbeslagneming (pg. 54 dossier)
11.Proces-verbaal van aangifte (pg. 17 dossier)
12.Proces-verbaal verhoor verdachte (pg. 47-48-49 dossier)