ECLI:NL:GHSHE:2020:1465

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 april 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
200.269.807_01 en 200.269.819_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag en omgangsregeling bij ernstige medische problematiek van minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beslissingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant met betrekking tot het gezag en de omgangsregeling van hun minderjarige kind, geboren in 2016. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.J. Bronsveld, verzet zich tegen de beslissing van de rechtbank die de moeder, vertegenwoordigd door mr. M.J.E.M. Edelmann, het eenhoofdig gezag over het kind toekent en de omgang met de vader ontzegt. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte de verantwoordelijkheid voor de communicatieproblemen tussen de ouders volledig bij hem legt en dat hij niet de kans heeft gekregen om zijn positie te verduidelijken.

De moeder en de gecertificeerde instelling (GI) stellen dat de vader de gezagsuitoefening belemmert en dat omgang met de vader niet in het belang van het kind is. De GI heeft de ondertoezichtstelling van het kind beëindigd, maar de moeder en de GI zijn van mening dat de vader niet in staat is om weloverwogen beslissingen te nemen over het kind, dat kampt met ernstige gezondheidsproblemen.

Het hof heeft besloten een ouderschapsonderzoek te gelasten om de mogelijkheden voor contactherstel tussen de vader en het kind te onderzoeken. De deskundigen mr. Brigitte Chin-A-Fat en mr. Martine de Voort zijn benoemd om dit onderzoek uit te voeren. De kosten van het onderzoek worden ten laste van de staat gebracht, gezien de financiële situatie van de ouders. Het hof houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot de resultaten van het onderzoek bekend zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 april 2020
Zaaknummer: 200.269.807/01 en 200.269.819/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/351176/FA RK 18-5749 en C/02/358717/ JE RK 19-904
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. M.J.E.M. Edelmann.
en in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
SS
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
De zaken gaan over
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de raad.
De moeder en de GI worden over en weer in elkaars zaak als belanghebbende aangemerkt.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda op 29 augustus 2019.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met nummer 200.269.807/01:
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 november 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat de verzoeken van de moeder alsnog worden afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 17 januari 2020, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In de zaak met nummer 200.269.819/01:
2.3.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 november 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de moeder, de GI en de raad af te wijzen.
2.4.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 januari 2020, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.5.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 17 januari 2020, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In beide zaken:
2.6.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 februari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Bronsveld;
-de moeder, bijgestaan door mr. Edelmann;
-de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.7.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, gehouden op 16 augustus 2019;
  • het V8-formulier met bijlagen d.d. 20 januari 2020 van de advocaat van de vader , ingekomen op 21 januari 2020;
  • het V6-formulier met bijlage d.d. 20 januari 2020 van de advocaat van de moeder, ingekomen op 21 januari 2020;
  • de brief van de GI d.d. 7 april 2020, ingekomen ter griffie op 8 april 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie op [geboortedatum] 2016 [minderjarige] is geboren (hierna te noemen: [minderjarige] ). De vader heeft [minderjarige] erkend. Tot de bestreden beschikking hadden partijen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] heeft onder toezicht gestaan van de GI van 23 juni 2017 tot 23 december 2019.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking in de zaak onder nummer 200.269.819/01 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, vastgesteld dat er geen omgang zal zijn tussen [minderjarige] en de vader.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking in de zaak onder nummer 200.269.807/01 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten, toegewezen.
3.4.
De vader kan zich met beide beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.1.
De vader voert - samengevat -het volgende aan.
De verantwoordelijkheid voor het gebrek aan communicatie tussen de ouders wordt ten onrechte volledig bij de vader gelegd. De reden dat de vader geen toestemming wilde verlenen voor de reis van [minderjarige] en de moeder naar het buitenland was omdat de moeder de vader totaal niet heeft geïnformeerd over die reis. Buiten de reizen naar het buitenland is niet gebleken dat de vader geen medewerking verleend aan gezagsbeslissingen. Er is sprake van een tunnelvisie, alle instanties zijn tegen de vader.
De rechtbank had nader moeten onderzoeken hoe omgang en gezag alsnog ingevuld kon worden en niet zomaar mee moeten gaan met de standpunten van de GI.
Het verzoek van de vader om een onderzoek te gelasten op grond van artikel 810a lid 2 Rv kan niet alleen maar worden afgewezen omdat dit strijdig zou zijn in het belang van [minderjarige] .
De vader heeft recht op family life (EVRM). De rechtbank is hieraan volledig voorbij gegaan. De rechtbank heeft zonder nadere onderbouwing geoordeeld dat de vader geen veilige hechtingsfiguur is.
3.4.2.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
De vader belemmert op alle fronten de gezagsuitoefening door de moeder. De vader wist dat de moeder met [minderjarige] naar haar ouders in [plaats] wilde gaan. De vader stelt voorwaarden aan het verlenen van toestemming en denkt niet in het belang van [minderjarige] .
De ondertoezichtstelling verliep slecht door toedoen van de vader. Er is enorm ingezet om het contact tussen [minderjarige] en de vader te realiseren. De vader bleef eisen stellen. De wereld van [minderjarige] en die van de vader zijn steeds meer verwijderd van elkaar. [minderjarige] kampt met ernstige gezondheidsproblemen, de vader kan geen weloverwogen beslissingen nemen over [minderjarige] .
Het verzoek van de vader om een ander onderzoek te gelasten heeft de rechtbank terecht afgewezen in het belang van [minderjarige] ; hij heeft baat bij rust. Met een onderzoek wordt hij onnodig belast.
3.4.3.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan.
Een inmenging in family life is toegestaan voor zover bij de wet voorzien. Het is niet in het belang van [minderjarige] om omgang met de vader te hebben. Er is ingezet op omgang, de GI wilde van begeleid naar onbegeleid maar dit is niet uitvoerbaar gebleken doordat het niet mogelijk was om op een constructieve manier met de vader samen te werken. Na de beslissingen van de rechtbank is de bemoeienis door de GI niet meer nodig geweest. De ondertoezichtstelling is inmiddels geëindigd.
3.4.4.
De raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikkingen in stand te laten.
3.5.
Het hof overweegt het volgende.
3.5.1.
Uit zowel de aan het hof overgelegde stukken als het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de moeder en de vader niet in staat zijn om als ouders van [minderjarige] met elkaar te communiceren en daardoor niet in staat zijn om de tussen hen bestaande geschillen met betrekking tot [minderjarige] gezamenlijk op te lossen. Het hof is derhalve van oordeel dat partijen in het belang van [minderjarige] aan hun ouderrelatie dienen te werken. Het is nu en voor de toekomst in het belang van [minderjarige] dat partijen op ouderniveau met elkaar leren communiceren
3.5.2.
Nu het hof ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91) – kort gezegd – gehouden is alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om omgang tussen een ouder en een kind te realiseren heeft hof per brief d.d. 19 maart 2020 partijen in kennis gesteld van het voornemen een zogenaamd ouderschapsonderzoek te gelasten. Het betreft hier een deskundigenbericht in de zin van artikel 194 e.v. Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Partijen hebben de gelegenheid gekregen op dit voornemen, alsmede op het voornemen ten aanzien van de te benoemen deskundigen en de te stellen vragen, te reageren. De GI heeft middels de hiervoor genoemde brief van 7 april 2020 laten weten geen bezwaar te hebben. De vader noch de moeder heeft van de gelegenheid gebruikt gemaakt om een reactie te geven.
3.5.3.
Het hof gaat er, bij gebreke van een reactie, van uit dat de vader en de moeder instemmen met de benoeming van mr. Brigitte Chin-A-Fat en mr. Martine de Voort als deskundigen, en ook met de door het hof geformuleerde vraagstelling aan de deskundigen. Het hof wijst op het bepaalde in artikel 198 lid 3 Rv dat bepaalt dat partijen verplicht zijn aan het ouderschapsonderzoek mee te werken en dat wanneer partijen niet aan deze verplichting voldoen, het hof daaruit de gevolgtrekking kan maken die het hof geraden acht.
3.5.4.
Het hof zal als deskundigen benoemen mr. Brigitte Chin-A-Fat en mr. Martine de Voort.
Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundigen kunnen zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan over het verloop en de voortgang van het onderzoek.
3.5.5.
De deskundigen - die zich bereid hebben verklaard het onderzoek te verrichten - wordt verzocht tijdens de onderzoeksfase gesprekken met de ouders te voeren en zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken te bewerkstelligen dat de ouders in het belang van hun kind in staat zullen zijn tot constructief overleg met betrekking tot hetgeen hen thans verdeeld houdt en waar mogelijk, hun geschillen kunnen beëindigen.
3.5.6.
De advocaat van de vader dient
binnen 14 dagennadat deze beschikking is gegeven de deskundigen te voorzien van afschrift van de processtukken.
3.5.7.
Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden
tot 18 september 2020pro forma, teneinde het onderzoek door de deskundigen te laten plaatsvinden.
3.5.8.
Het hof verzoekt de deskundigen te rapporteren en te adviseren omtrent de volgende vragen:
- Wat zijn de mogelijkheden en onmogelijkheden voor een eventueel contactherstel tussen de vader en [minderjarige] ?
- Welke andere feiten en/of omstandigheden zijn van belang om in de rapportage en het advies te vermelden?
3.5.9.
De deskundigen dienen het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek en - bij gebreke van overeenstemming - de door het hof gestelde vragen te beantwoorden en het hof zo mogelijk te adviseren.
3.5.10.
Bij toepassing van de artikelen 195, 199 en 200 Rv komen de kosten van een dergelijk onderzoek in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In verzoekschriftprocedures bepaalt artikel 284 lid 1 Rv die bepalingen van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van het kind nodig is dat een ouderschapsonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte om de kosten van zo een onderzoek geheel of gedeeltelijk ten laste van het Rijk te brengen indien sprake is van geen of verminderde draagkracht aan de zijde van (een van) de ouders.
3.5.11.
Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak ten aanzien van beide ouders aan dit criterium voldoet en zal derhalve bepalen dat de kosten van de deskundigen, tot een maximum bedrag van in totaal € 4.500,- inclusief voorschotten en BTW, ten laste van het rijk zullen komen. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de totale kosten laatstgenoemd bedrag niet te boven zullen gaan. De deskundigen dienen te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 107,50 per uur, exclusief BTW.

4.De beslissing

Het hof:
gelast een deskundigenonderzoek zoals in het lichaam van deze beschikking bedoeld;
benoemt tot deskundigen mr. Brigitte Chin-A-Fat en mr. Martine de Voort, [adres] te [plaats] ;
bepaalt dat de kosten van de deskundigen ten laste zullen komen van ‘s Rijks kas, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 3.5.11. bepaalde;
benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden: mr. E.L. Schaafsma-Beversluis;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundigen zal zenden;
bepaalt dat de advocaat van de vader binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de processtukken ter beschikking van de deskundigen zal stellen;
bepaalt dat het de deskundigen vrij staat in het uit te brengen verslag al datgene op te merken wat naar hun inzicht dienstig kan zijn, óók indien dit niet rechtstreeks uit de opdracht voortvloeit;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat partijen door de deskundigen in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken;
bepaalt dat de deskundigen tijdig het hof schriftelijk zullen rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek;
verzoekt de deskundigen bij eventuele vertraging van het onderzoek de raadsheer-commissaris hierover tijdig schriftelijk, met afschrift aan partijen, te informeren onder vermelding van de oorzaak;
verzoekt de deskundigen een afschrift van de rapportage toe te zenden aan de advocaten van partijen alsmede aan de Raad voor de Kinderbescherming;
houdt in afwachting van het verloop en de resultaten van voornoemd deskundigenonderzoek iedere verdere beslissing
pro forma aan tot 18 september 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma, H. van Winkel en M.I. Peereboom-van Drunick en door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in het openbaar uitgesproken op 30 april 2020.