ECLI:NL:GHSHE:2020:1439

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
200.235.301_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over wijzigingsbeding in arbeidsovereenkomst en recht op collectieve salarisverhogingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen [geïntimeerde] over de vraag of [appellante] recht heeft op collectieve jaarlijkse salarisverhogingen vanaf 1 januari 2016. [Appellante] was in dienst bij [geïntimeerde] als Legal Counsel en had een arbeidsovereenkomst waarin een wijzigingsbeding was opgenomen. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg van 13 december 2017, waarin de vorderingen van [appellante] werden afgewezen. In hoger beroep heeft [appellante] vijf grieven ingediend en haar eis gewijzigd. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] een zwaarwichtig belang moet aantonen voor wijziging van het arbeidsvoorwaardenreglement, dat deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] niet voldoende heeft aangetoond dat er een zwaarwichtig belang is voor de wijziging van de arbeidsvoorwaarden, en dat de instemming van de ondernemingsraad niet voldoende gewicht in de schaal legt. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en verklaart voor recht dat [appellante] aanspraak heeft op de collectieve jaarlijkse verhogingen zoals genoemd in het arbeidsvoorwaardenreglement. Tevens wordt [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van de achterstallige salarisindexatie en verhogingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Team handel
zaaknummer gerechtshof 200.235.301/01
(zaaknummer rechtbank Limburg, locatie Roermond, 5998130 \ CV EXPL 17-4383)
arrest van 28 april 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. T.B. Vandeginste,
tegen:
[Cargo Care] CARGO CARE B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.J.C. Brouwer.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 13 december 2017 dat de kantonrechter (rechtbank Limburg, sector kanton, locatie Roermond) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van [appellante] ,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord.
2.2.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1.
[appellante] is op 1 februari 2012 in dienst getreden bij [geïntimeerde] als Legal Counsel voor 32 uur per week. Op de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is geen cao van toepassing. De arbeidsovereenkomst (productie 1 inleidende dagvaarding) bepaalt onder meer het volgende:
“1.9 Het reglement van werkgeefster – het “Arbeidsvoorwaardenreglement [Cargo Care] ” – maakt deel uit van deze overeenkomst. De werknemer verklaart een afschrift hiervan te hebben ontvangen. Werkgeefster behoudt zich het recht voor dit reglement te wijzigen met inachtneming van hetgeen dienaangaande nader bepaald is in deze arbeidsovereenkomst.”
(…)
9.4
Afwijkingen van, en aanvullingen op deze overeenkomst zijn alleen geldig indien deze schriftelijk door werkgeefster zijn bevestigd. Werkgeefster is bevoegd de in deze arbeidsovereenkomst en de in het door haar gehanteerde Arbeidsreglement [Cargo Care] voorkomende arbeidsvoorwaarden te wijzigingen, indien werkgeefster daarbij een zodanig zwaarwichtig belang heeft, dat het belang van werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid zou moeten wijken.”
3.2.
In het arbeidsvoorwaardenreglement 2012 (productie 4 inleidende dagvaarding) is onder meer het volgende opgenomen:

1.1 Werkingssfeer
(…) Dit arbeidsvoorwaardenreglement bevat regelingen, die deel uitmaken van de individueel afgesloten arbeidsovereenkomst, en vormen een integraal deel van deze overeenkomst, tenzij in de arbeidsovereenkomst specifiek een andere individuele regeling is overeengekomen. Indien in de individuele arbeidsovereenkomst anders is overeen gekomen geldt de individuele arbeidsovereenkomst.
(…)
1.2
Definities
(…)
5.
Ondernemingsraad (OR)
De door werknemers gekozen personeelsvertegenwoordiging als bedoeld in de Wet op de Ondernemingsraden. (…)
5.4
Salarisherziening
(…)
2. Een medewerker kan, afhankelijk van zijn functioneren, binnen zijn schaal doorgroeien. Het 120% niveau is echter het absolute maximum. Werknemers die al het maximum van de schaal hebben bereikt, worden wel beoordeeld doch ontvangen geen beoordelingsverhoging. De medewerker zal wel de mogelijke collectieve loonsverhoging (indexatie) ontvangen.
(…)
5.7
Jaarlijkse collectieve verhoging
De eventuele collectieve verhoging geldt voor alle werknemers en wordt jaarlijks door de directie na overleg met de OR vastgesteld. Dit gebeurt op basis van:
- De bedrijfssituatie en het bedrijfsresultaat van [Cargo Care] B.V. , welke gerelateerd is aan het resultaat van de [de Holding] B.V .
- De ontwikkeling van de secundaire arbeidsvoorwaarden
- De algemene indexcijfers
- Een advies van een externe partij op basis van marktgegevens
De werkgever kan de collectieve verhoging niet in loon, maar in vrije tijd omzetten, een en ander in overleg met de OR. In dit geval wordt deze vrije tijd gezien als arbeidsduurverkorting als bedoeld in artikel 4.6. (…)
17.1
Duur, tussentijdse wijzigingen, verlenging arbeidsvoorwaardenreglement
Dit Arbeidsvoorwaardenreglement geldt totdat het door een ander reglement vervangen wordt.
(…)
In het geval zich zodanige wijzigingen van algemeen, sociaal, juridisch en/of economische aard in Nederland voordoen, dat (een van) partijen redelijkerwijs niet langer aan de bepalingen gebonden (kan) kunnen worden geacht, zal tussentijds over een wijziging van het arbeidsvoorwaardenreglement overleg worden gepleegd.
Door acceptatie van het arbeidsvoorwaardenreglement zijn de werknemers, ook zonder dat een nadere instemming daarvoor nodig is, gebonden aan de in de toekomst tussen [Cargo Care] B.V. en de OR overeen te komen wijzigingen van het arbeidsvoorwaardenreglement.
Het bovenstaande laat onverlet dat werkgever bevoegd is het in dit arbeidsvoorwaardenreglement bepaalde te wijzigen indien werkgever daarbij een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van werknemer dat door de wijzigingen zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid zou moeten wijken.”
3.3.
In 2014 en 2015 heeft [appellante] , die 120% van haar salarisschaal verdient, aanspraak gemaakt op de collectieve loonsverhoging uit artikel 5.4. in combinatie met artikel 5.7. van het Arbeidsvoorwaardenreglement. Deze indexaties zijn door [geïntimeerde] toegekend.
3.4.
In de nieuwsbrief van [geïntimeerde] van maart 2016 (productie 11 inleidende dagvaarding) staat onder meer dat er een nieuwe versie van het Arbeidsvoorwaardenreglement van [geïntimeerde] beschikbaar is en dat deze versie onlangs in samenspraak met en overeenstemming tussen de Directie, de Ondernemingsraad (hierna: OR) en de afdeling HRM is geactualiseerd naar inhoud en wet- en regelgeving. Voorts staat de vindplaats van het nieuwe reglement vermeld.
3.5.
In de
“Interne notulen Overleg Vergadering ondernemingsraad (OR) / Directie [de Group] ”van 14 april 2016 (productie 2 bij conclusie van antwoord) is op pagina 3 als besluit vermeld:
“Arbeidsvoorwaardenreglement is door beide partijen akkoord bevonden en treedt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2016 in werking”.
3.6.
Het nieuwe Arbeidsvoorwaardenreglement (productie 4 bij conclusie van antwoord) is uiteindelijk ondertekend door de ondernemingsraad op 20 april 2017 en op pagina 1 van het reglement zelf is de datum van 1 april 2017 opgenomen. In dit nieuwe reglement is onder meer het volgende bepaald:

5.4 Salarisherziening
Voor de bepaling van de groei van het vaste salaris van werknemer is een salarisgroeitabel gedefinieerd. De individuele salarisgroei is gekoppeld aan het individueel functioneren (resultaat van het beoordelingsgesprek) en de positie van het salaris in de schaal:
- een werknemer kan, afhankelijk van zijn functioneren, binnen zijn schaal doorgroeien. (…)
- bij het bereiken van de 100%-grens van een salarisschaal kan een werknemer nog doorgroeien naar 120%.
- het 120% is echter het maximum. Werknemers die het maximum van de schaal hebben bereikt, worden wel beoordeeld doch ontvangen geen verhoging ten gevolge van beoordeling. De werknemer zal aan het einde van de salarisschaal enkel met inachtneming van het bepaalde onder artikel 5.8., nog de mogelijke collectieve salarisverhoging ontvangen. (…)
5.8
Collectieve verhoging
De eventuele collectieve verhoging (bijvoorbeeld indexatie) geldt voor, en is beperkt tot, werknemers tot en met het 120% van de salarisschaal. De al dan niet toe te passen collectieve verhoging wordt jaarlijks door de directie na overleg met de OR vastgesteld. (…)”
3.7.
[appellante] heeft aanspraak gemaakt op de salarisindexatie vanaf 1 januari 2016, maar dat is door [geïntimeerde] geweigerd.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1.
Deze zaak gaat over het antwoord op de vraag of [appellante] , als werkneemster van [geïntimeerde] , recht heeft op (eventuele) collectieve jaarlijkse verhogingen van haar salaris vanaf 1 januari 2016. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen. Hiertegen is [appellante] met vijf grieven in hoger beroep gekomen en zij heeft haar eis in hoger beroep gewijzigd. Met haar grieven heeft [appellante] het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd.
4.2.
Volgens [appellante] dient [geïntimeerde] een zwaarwichtig belang aan te tonen voor wijziging van het Arbeidsvoorwaardenreglement 2012 welk reglement onderdeel uitmaakt van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. [appellante] wijst er op dat dit uit de arbeidsovereenkomst in combinatie met het Arbeidsvoorwaardenreglement volgt (zie artikel 1.9. in verbinding met artikel 9.4. arbeidsovereenkomst alsmede artikel 1.1. van het Arbeidsvoorwaardenreglement 2012). Volgens [geïntimeerde] hoeft er geen sprake te zijn van een zwaarwichtig belang omdat geen sprake is van een eenzijdig- (in de zin van artikel 7:613 BW) maar van een tweezijdig wijzigingsbeding. De OR heeft immers ingestemd met de wijziging van het Arbeidsvoorwaardenreglement 2012.
4.3.
Partijen verschillen aldus ten eerste van mening hoe voorgaande bepalingen in de arbeidsovereenkomst en het Arbeidsvoorwaardenreglement moeten worden uitgelegd. Volgens vaste rechtspraak dient de betekenis van een omstreden bepaling in een schriftelijke overeenkomst door de rechter te worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en zij uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf). Bij de uitleg van het Arbeidsvoorwaardenreglement, bij de totstandkoming waarvan individuele werknemers niet betrokken zijn geweest, dient de uitleg te worden gegeven naar objectieve maatstaven, waarbij de bewoordingen van de bepaling in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn (de zogenaamde cao-norm). Tussen de Haviltex-norm en de cao-norm zit een glijdende schaal, waardoor bij de uitleg van een schriftelijke bepaling de partijbedoeling ook kan worden getoetst om de bewoordingen uit te leggen. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien. Opmerking verdient dat ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst van belang kunnen zijn voor de aan die overeenkomst te geven uitleg.
4.4.
In de arbeidsovereenkomst is in artikel 1.9. bepaald dat het Arbeidsvoorwaardenreglement deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst en dat [geïntimeerde] zich het recht voorbehoud het reglement te wijzigen
“met inachtneming van hetgeen dienaangaande nader bepaald is in deze arbeidsovereenkomst”. Artikel 9.4. van de arbeidsovereenkomst bepaalt vervolgens dat [geïntimeerde] bevoegd is de arbeidsovereenkomst en de in het door haar gehanteerde Arbeidsvoorwaardenreglement voorkomende arbeidsvoorwaarden te wijzigen
“indien werkgeefster daarbij een zodanig zwaarwichtig belang heeft, dat het belang van werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid zou moeten wijken.”Voorts is in het arbeidsvoorwaardenreglement 2012 bepaald dat deze deel uitmaakt van de individuele arbeidsovereenkomst, tenzij in de arbeidsovereenkomst een andere individuele regeling is overeengekomen, in dat geval geldt de individuele arbeidsovereenkomst (zie artikel 1.1. van dat reglement).
4.5.
Het hof kan uit de bewoordingen van voornoemde bepalingen in onderling verband en samenhang beschouwd niet anders concluderen dan dat [geïntimeerde] een zwaarwichtig belang dient aan te tonen in het geval zij het Arbeidsvoorwaardenreglement wenst te wijzigen. De instemming van de OR met een wijziging maakt het voorgaande niet anders, nu artikel 1.1. van het Arbeidsvoorwaardenreglement 2012 duidelijk aangeeft dat indien in de arbeidsovereenkomst een andere individuele regeling is overeengekomen deze voorgaat. In artikel 1.9. in samenhang met artikel 9.4. van de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat wijziging van de arbeidsovereenkomst en het Arbeidsvoorwaardenreglement door de werkgever mogelijk is indien zij daarbij een zodanig zwaarwichtig belang heeft, dat het belang van werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid zou moeten wijken. [geïntimeerde] kan niet worden gevolgd in haar betoog dat artikel 9.4. niet zou prevaleren boven een wijziging op basis van overeenstemming met de OR omdat dit artikel geen
specifiekeen
individueleregeling zou betreffen als is bedoeld in artikel 1.1. van het Arbeidsvoorwaardenreglement 2012 (zie onder meer punt 17 memorie van antwoord). Volgens [geïntimeerde] is artikel 9.4. van de arbeidsovereenkomst een wijzigingsbeding dat overeenstemt met artikel 7:613 BW zodat het een algemeen karakter draagt. Dat artikel 9.4. van de arbeidsovereenkomst overeenstemt met artikel 7:613 BW laat onverlet dat partijen artikel 9.4. hebben opgenomen in de specifieke individuele arbeidsovereenkomst. Omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat het de partijbedoeling is geweest om de bepalingen anders uit te leggen zijn gesteld noch gebleken. Evenmin kan [geïntimeerde] worden gevolgd in haar betoog dat naast de wijzigingsbevoegdheid wegens een zwaarwichtige reden op grond van de arbeidsovereenkomst ook wijziging van de arbeidsvoorwaarden van [appellante] mogelijk zou zijn op grond van artikel 17.1. van het Arbeidsvoorwaardenreglement 2012, nu de arbeidsovereenkomst de mogelijkheid tot wijziging op grond van het Arbeidsvoorwaardenreglement op grond van de bepalingen in dat reglement niet uitsluit (zie punt 27 e.v. memorie van antwoord). Zoals hiervoor reeds is overwogen bepaalt artikel 1.1. van het Arbeidsvoorwaardenreglement dat bij andersluidende regelingen opgenomen in de arbeidsovereenkomst, de regeling uit de arbeidsovereenkomst voorgaat. Dit betekent dat art. 9.4 van de arbeidsovereenkomst de maatstaf is voor een wijziging van de arbeidsvoorwaarden. Feiten of omstandigheden die tot een door [geïntimeerde] bepleite uitleg zouden nopen zijn gesteld noch gebleken.
4.6.
Aldus staat het hof nu voor de vraag of er sprake is van een zwaarwichtig belang tot wijziging van het Arbeidsvoorwaardenreglement 2012 door [geïntimeerde] . Bij deze afweging zal het hof aansluiting zoeken bij de tekst en strekking van artikel 7:613 BW. Deze tekst en strekking brengen mee dat wanneer de werkgever zich beroept op een eenzijdig wijzigingsbeding, de rechter – met inachtneming van alle omstandigheden van het geval – moet beoordelen of het belang van de werkgever bij wijziging van de arbeidsvoorwaarde, ten opzichte van het belang van de werknemer bij ongewijzigde instandhouding van de arbeidsvoorwaarde, zodanig zwaarwichtig is, dat het belang van de werknemer op gronden van redelijkheid en billijkheid moet wijken voor het belang van de werkgever. Het gaat bij de toepassing van art. 7:613 BW dus om een belangenafweging, waarbij geldt dat een arbeidsovereenkomst alleen ten nadele van de werknemer kan worden gewijzigd indien voldoende zwaarwegende belangen aan de zijde van de werkgever dat rechtvaardigen. Bij deze belangenafweging wordt het in het gegeven geval voor het doorvoeren van de wijziging vereiste gewicht van de belangen van de werkgever mede bepaald door het gewicht van de belangen van de werknemer die daartegenover staan (zie ook HR 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1869). In het onderhavige geval betekent de wijziging van de arbeidsvoorwaarden dat [appellante] niet langer recht zal hebben op indexering van haar salaris. [geïntimeerde] heeft als enige belang voor de wijziging aangevoerd dat zij tot een uniform beloningsbeleid wil komen. Zij heeft echter nagelaten nader toe te lichten waarom en in hoeverre deze wijziging leidt tot een uniform beloningsbeleid en zij heeft haar belang bij de wijziging evenmin nader geconcretiseerd. Een bedrijfseconomische noodzaak voor deze wijziging is niet gesteld en ook niet gebleken. Het hof is dan ook van oordeel dat het belang van [geïntimeerde] als werkgever bij wijziging van de arbeidsvoorwaarde, ten opzichte van het belang [appellante] als werknemer bij ongewijzigde instandhouding van de arbeidsvoorwaarde, zodanig zwaarwichtig is, dat het belang van [appellante] als werknemer op gronden van redelijkheid en billijkheid moet wijken voor het belang van [geïntimeerde] als werkgever en dat het belang van [appellante] dat door de wijziging wordt geschaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet voor het belang van [geïntimeerde] (tot uniformering van haar loonbeleid) hoeft te wijken. Dat de OR heeft ingestemd met de wijziging van de arbeidsvoorwaarde kan een omstandigheid zijn die een rol speel bij de beoordeling of de werkgever een zwaarwichtig belang heeft bij die wijziging. In dit geval legt die omstandigheid, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende gewicht in de schaal en leidt zij niet tot een ander oordeel.
4.7.
De conclusie is dan ook dan de grieven van [appellante] slagen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Ten aanzien van de in hoger beroep gewijzigde vordering van [appellante] heeft [geïntimeerde] nog aangevoerd dat zij ten onrechte indexatie heeft gevorderd over het vakantiegeld en overige emolumenten vanaf augustus 2016. Volgens [geïntimeerde] staat in het Arbeidsvoorwaardenreglement dat het salaris waarover indexatie plaatsvindt wordt gedefinieerd als het bruto maandsalaris exclusief vakantiegeld. Een vindplaats waar dit zou staan in het Arbeidsvoorwaardenreglement heeft [geïntimeerde] niet vermeld. Het hof stelt vast dat in het Arbeidsvoorwaardenreglement 2012 nergens wordt vermeld dat de indexatie plaats zou vinden zoals door [geïntimeerde] is betoogd. Het hof gaat hier dan ook aan voorbij en zal de vordering van [appellante] toewijzen als hierna volgt.
4.8.
Het hof zal de vordering om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van het reguliere salaris van [appellante] niet toewijzen. Bij die vordering heeft zij geen belang, nu gesteld noch is gebleken dat het reguliere salaris van [appellante] niet zou zijn betaald door [geïntimeerde] . Ook de vordering van [appellante] om over haar reguliere salaris de wettelijke verhoging (van artikel 7:625 BW) toe te kennen zal worden afgewezen nu gesteld noch is gebleken dat daarvan geen betaling heeft plaatsgevonden.
4.9.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen nu deze door [geïntimeerde] zijn betwist (zie punt 40 conclusie van antwoord) en [appellante] onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat deze (ondanks haar rechtsbijstandsverzekering) voor haar rekening zijn gekomen.
4.10.
Het bewijsaanbod van [geïntimeerde] wordt gepasseerd omdat dit niet is toegesneden op een of meer stellingen die tot een ander oordeel kunnen leiden.
4.11.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 103,11
- griffierecht €
78,00
totaal verschotten € 181,11
- salaris advocaat € 400,00
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 98,01
- griffierecht €
318,00
totaal verschotten € 416,01
- salaris advocaat € 1.074,00 (1 punt x tarief € 1.074,00)
4.12.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
5.1.
vernietigt het bestreden vonnis van 13 december 2017 en doet opnieuw recht;
5.2.
verklaart voor recht dat [appellante] aanspraak heeft op de eventuele collectieve jaarlijkse verhoging als genoemd in artikel 5.7. van het Arbeidsvoorwaardenreglement 2012;
5.3.
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen het loon van € 237,24 bruto exclusief emolumenten vanaf augustus 2016 tot en met juli 2017;
5.4.
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen de collectieve verhogingen als bedoeld in het Arbeidsvoorwaardenreglement vanaf augustus 2017 tot de einddatum van de arbeidsovereenkomst;
5.5.
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen de salarisindexatie over het vakantiegeld en de overige emolumenten vanaf augustus 2016 tot de einddatum van de arbeidsovereenkomst;
5.6.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de maximale wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW over hetgeen onder 5.3. tot en met 5.5. is toegewezen;
5.7.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de wettelijke rente over hetgeen is toegewezen (en voor zover het indexeringen betreft over loon na 12 mei 2017, met ingang van de datum waarop dat loon opeisbaar is geworden) in 5.3. tot en met 5.5. vanaf 12 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.8.
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellante] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 181,11 voor verschotten en op € 400,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 416,01 voor verschotten en op
€ 1.074,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
5.9.
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
5.10.
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, O.G.H. Milar en A.C. Metzelaar, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 april 2020.
griffier, rolraadsheer,