ECLI:NL:GHSHE:2020:1412

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
26 april 2020
Zaaknummer
19/00611 tot en met 19/00616
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw met betrekking tot omzetcorrecties na boekenonderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (IB/PVV) en een navorderingsaanslag zorgverzekeringswet (Zvw) zijn opgelegd. De inspecteur van de Belastingdienst had aan belanghebbende over de jaren 2012 tot en met 2014 navorderingsaanslagen opgelegd, alsook vergrijpboetes. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft belanghebbende de rechtbankuitspraak bestreden, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Het hof oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de omzet niet volledig was verantwoord in de aangiften en dat de opgelegde boeten passend zijn. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan op 23 april 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 19/00611 t/m 19/00616
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 18 september 2019, nummers BRE 18/6980 tot en met 18/6988, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over de jaren 2012 tot en met 2014 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Gelijktijdig met de navorderingsaanslagen heeft de inspecteur bij beschikkingen vergrijpboetes opgelegd. Tevens heeft de inspecteur over het jaar 2012 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd. De inspecteur heeft deze aanslag vervolgens vernietigd. Voor het jaar 2014 is een navorderingsaanslag Zvw opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de (navorderings)aanslagen en de beschikkingen.
1.3.
De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2012 en 2013 en de daarbij horende beschikkingen gehandhaafd. De navorderingsaanslag IB/PVV over 2014 en de daarbij horende beschikking zijn verminderd. De navorderingsaanslag Zvw 2014 is vernietigd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens het beroep bij de rechtbank heeft de inspecteur voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag Zvw opgelegd.
De rechtbank heeft het beroep - voor zover het betrekking had op de navorderingsaanslagen IB/PVV voor jaren 2012, 2013, 2014, de navorderingsaanslag Zvw 2013 (na prorogatie), en beschikkingen - ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is geregistreerd als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op
de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) en houdt zich bezig met de handel in gebruikte
auto’s en onderhoud en reparaties van auto’s. Tussen april 2010 en 2 april 2012 was
belanghebbende firmant in de vennootschap onder firma [bedrijf] , met [A] als
medevennoot. Als gevolg van de gezondheidstoestand van de medevennoot is de
vennootschap onder firma ontbonden. De onderneming wordt sindsdien gedreven in de vorm
van een eenmanszaak.
2.2.
De waarde van de voorraad margeauto’s op de balans is per de volgende data:
31 december 2011: € 146.704
31 december 2012: € 157.850
31 december 2013: € 165.648
31 december 2014: € 188.773
2.3.
Op 17 november 2016 is bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2012 tot en met 31 december 2015. Het onderzoek is daarna uitgebreid met de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en Zvw over de jaren 2012 tot en met 2014. Daarbij is geconstateerd dat belanghebbende bedragen heeft ontvangen op zijn privébankrekening, waarvan de inspecteur vermoedt dat deze ten onrechte niet in de omzet zijn verantwoord. Verder bleek aan de door belanghebbende aangeleverde administratie een aantal gebreken te kleven, zoals het ontbreken van een voorraadadministratie margeauto's en materialen en diverse in- en verkoopfacturen. Hangende het onderzoek heeft de inspecteur aan belanghebbende een waarschuwing uitgereikt wegens het niet voldoen aan de administratie- en bewaarplicht ex artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen. Van het boekenonderzoek is op 2 augustus 2017 een rapport uitgebracht.
2.4.
Met dagtekening 26 augustus 2017 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 ten bedrage van € 1.093. Een van de correcties is de correctie omzet margeauto’s ten bedrage van € 45.165. Deze correctie is gebaseerd op de voorraadcorrectie van € 117.823 x 115% = € 135.496 : 3, in overleg met belanghebbende gelijkelijk verdeeld over drie jaren.
2.5.
De omzetcorrecties hebben voor het jaar 2013 ook geleid tot een correctie van de winst uit onderneming (€ 15.974 na toepassing van de ondernemersfaciliteiten) en het bijdrage-inkomen. Voor de jaren 2012 en 2014 is de winst uit onderneming eveneens verhoogd. Voor het jaar 2012 bedraagt de correctie, na toepassing van de ondernemersfaciliteiten, € 12.513 en voor het jaar 2014 € 26.319. Tot de correcties behoort een omzetcorrectie van € 10.041 (2012) respectievelijk € 24.114 (2014), gebaseerd op stortingen op de privérekening van belanghebbende.
2.6.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen. Belanghebbende heeft een lijst met kennissen en familieleden aangeleverd om diverse contante stortingen te verklaren. De inspecteur heeft de verklaring deels geaccepteerd en de omzetcorrectie voor 2014 met € 10.554 verminderd. Na toepassing van de ondernemersfaciliteiten wordt de belastbare winst met € 9.077 verminderd tot € 454 negatief (een verlies).
2.7.
De rechtbank heeft het beroep voor zover gericht tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 71. Hiertegen is geen hoger beroep ingesteld.

3.Geschil, alsmede conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV en de navorderingsaanslag Zvw 2013 terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd? Meer specifiek: Is de omzet volledig verantwoord in de aangiften en is terecht een voorraadcorrectie aangebracht?
II. Zijn de opgelegde boeten passend en geboden?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV, de navorderingsaanslag Zvw 2013 en de beschikkingen.
3.3.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.1.
Het hof stelt vast dat de (navorderings)aanslagen Zvw voor de jaren 2012 en 2014 door de inspecteur zijn vernietigd. Voor zover het hoger beroep betrekking heeft op deze aanslagen is er geen procesbelang, zodat het hoger beroep in zoverre niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Ten aanzien van het geschil
Vraag I
4.2.
De rechtbank heeft over de correctie voorraad margeauto’s het volgende overwogen:
“4.6
.De rechtbank zal eerst de correctie voorraad margeauto's behandelen. De controleur heeft geprobeerd de voorraadadministratie te reconstrueren (bijlage A bij het controlerapport) en hierbij geconstateerd dat de voorraad is afgenomen zonder dat de corresponderende omzet is verantwoord. De controleur heeft de afname van de voorraad vervolgens gelijkelijk over de drie jaren verdeeld.
4.7.
Gelet op de beginbalans van de eenmanszaak na voortzetting door belanghebbende van de activiteiten van de vof waarvan hij medefirmant was, waarop onder andere de overnamewaarde van de voorraad margeauto's (€160.354) van de vof is vermeld, gaat de rechtbank ervan uit dat belanghebbende bij aanvang meer voorraad en dus in de periode daarna meer verkopen moet hebben gehad. Uitgaande van de correctheid en de zakelijkheid van de eerder genoemde beginbalans en de constatering van de controleur tijdens het boekenonderzoek, moet de afname van de voorraad tijdens het bestaan van de eenmanszaak hebben plaatsgevonden. Belanghebbende heeft geen enkel bescheid of objectief gegeven ingebracht ter onderbouwing van zijn standpunt dat i) de waarde van de voorraad altijd tussen € 50.000 en € 70.000 heeft geschommeld, en ii) het geconstateerde voorraadverschil voor 1 januari 2012 moet zijn ontstaan.”
4.3.
Het hof acht deze overwegingen juist en maakt deze tot de zijne. Belanghebbende heeft in hoger beroep volstaan met een herhaling van zijn standpunt en heeft dit standpunt ook in hoger beroep niet nader onderbouwd. Dat in overleg met belanghebbende de correctie is verdeeld over drie jaren heeft hij niet weersproken.
4.4.
Ten aanzien van de vraag of de omzet volledig is verantwoord in de aangiften IB/PVV heeft de rechtbank met betrekking tot de stortingen op privérekeningen het volgende overwogen:
4.11. (…). De inspecteur heeft de winst verhoogd met de bedragen die zijn gestort op de privérekeningen van belanghebbende door derden en door belanghebbende zelf. Zoals hiervoor al beslist met betrekking tot de omzetbelasting, heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat (een deel van) deze stortingen (is) zijn aan te merken als vergoeding voor een ondernemingshandeling. De inspecteur heeft de winst terecht met deze bedragen verhoogd. De overige correcties heeft belanghebbende niet betwist. Dit betekent dat de navorderingsaanslagen ib/pvv niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Hetzelfde geldt voor de belastingaanslag zvw 2013.”
4.5.
Het Hof acht deze overweging juist en maakt deze tot de zijne. Belanghebbende heeft in hoger beroep volstaan met de herhaling van zijn standpunt dat voor de geconstateerde privé-mutaties een (afdoende) verklaring is gegeven. Naar het oordeel van het hof gaat belanghebbende hiermee voorbij aan het feit dat de inspecteur, voor zover belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat een aantal stortingen verband hield met leningen binnen de familie- en kennissenkring, de correctie heeft teruggenomen. Ten aanzien van de overige stortingen heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat deze verband hielden met leningen. Evenals de rechtbank acht het hof de verklaringen van belanghebbende over deze stortingen niet voldoende concreet en oncontroleerbaar. In hoger beroep heeft belanghebbende geen nieuw bewijs bijgebracht.
4.6.
Vraag I dient bevestigend te worden beantwoord.
Vraag II
4.7.
De inspecteur heeft met de navorderingsaanslagen IB/PVV boeten van 50% opgelegd wegens (voorwaardelijk) opzet. Het hof is van oordeel dat het aan de voorwaardelijke opzet van belanghebbende is te wijten dat de primitieve aanslagen IB/PVV tot te lage bedragen zijn vastgesteld (artikel 67e Algemene wet inzake rijksbelastingen). Belanghebbende heeft namelijk via zijn privébankrekeningen bedragen ontvangen die tot de omzet van zijn eenmanszaak behoren (zoals, commissies, schade-uitkeringen, ontvangsten voor reparaties en APK-keuringen en verkoop van margeauto’s) en deze niet verwerkt in zijn financiële administratie; ook heeft belanghebbende voor het jaar 2013 ten onrechte in de aangifte IB/PVV 2013 in het geheel geen winst uit onderneming aangegeven. Hierdoor heeft hij, van wie mag worden aangenomen dat hij er mee bekend is dat omzetbedragen tot de belastbare winst behoren, bij het doen van de aangiften IB/PVV de aanmerkelijke kans aanvaard dat daardoor te weinig belasting zou worden geheven. Hiervan was hij, gelet op de aard van de correcties, naar het oordeel van het hof zich ook bewust.
Deze boeten zijn overigens verminderd vanwege samenloop met de omzetbelasting en de liquiditeitspositie van belanghebbende. Belanghebbende heeft hiertegen geen gronden ingediend. Het hof acht de opgelegde boeten, na vermindering door de rechtbank wegens overschrijding van de redelijke termijn, passend en geboden.
4.8.
Vraag II dient bevestigend te worden beantwoord
Slotsom
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Het hof is van oordeel dat geen redenen aanwezig zijn om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep voor zover het betrekking heeft op de (navorderings) aanslagen Zvw 2012 en 2014 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het hoger beroep voor het overige ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank in zoverre.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, A.J. Kromhout en T.A. de Hek, in tegenwoordigheid van A. Muller, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2020
en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is ondertekend door de griffier, en door A.J. Kromhout, aangezien de voorzitter is verhinderd deze te ondertekenen.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.