ECLI:NL:GHSHE:2020:1397

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
23 april 2020
Zaaknummer
200.259.264_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en zorgregeling voor minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] is vastgesteld. De moeder is van mening dat het niet mogelijk is om gezamenlijk gezag uit te oefenen vanwege de verstoorde communicatie en de angst die zij ervaart door de gedragingen van de vader. De vader heeft [minderjarige] erkend en woont bij de moeder. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader recht heeft op begeleide omgang met [minderjarige]. De moeder is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met de beslissing van de rechtbank en vreest voor de veiligheid van [minderjarige] bij onbegeleide omgang. Het hof heeft de zaak pro forma aangehouden in afwachting van de voortgang van het traject bij De Combinatie, waar de ouders zijn overeengekomen om begeleide omgang te realiseren. Het hof benadrukt het belang van het contact tussen de vader en [minderjarige] en de noodzaak voor de ouders om samen te werken in het belang van het kind. De raad voor de Kinderbescherming heeft ook geadviseerd dat begeleide omgang in het belang van [minderjarige] is. Het hof heeft de zaak aangehouden voor vier maanden om de voortgang van de begeleiding te evalueren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 april 2020
Zaaknummer: 200.259.264/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/318042 / FA RK 17-884_3
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M.B. Snoeks,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. M.H.A.J. Slaats.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 10 mei 2019, met producties, ingekomen ter griffie op 13 mei 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog rechtdoende het verzoek van de vader om hem met de moeder met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te belasten, af te wijzen, en het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorgregeling af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift van 24 juni 2019, met producties, ingekomen ter griffie op diezelfde datum, heeft de vader verzocht het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, kosten rechtens.
2.3.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- het V8-formulier van 28 januari 2020, van de advocaat van de moeder, met producties, ingekomen bij het hof op 29 januari 2020;
- het V6-formulier van 27 februari 2020, van de advocaat van de vader, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de moeder en de vader is geboren de minderjarige:
- [minderjarige] , te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2016 (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] woont bij de moeder.
3.3.
Bij (tussen)beschikking van 1 maart 2018 heeft de rechtbank bepaald dat de vader gerechtigd is tot begeleide omgang met [minderjarige] bij De Combinatie.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de moeder en de vader gezamenlijk toekomt. De rechtbank heeft tevens de navolgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld:
- vanaf 4 maart 2019 geldt: de vader heeft wekelijks op zaterdag of zondag gedurende één uur onder begeleiding van iemand uit het netwerk van de ouders contact met [minderjarige] ;
- vanaf 18 maart 2019 geldt: de vader heeft wekelijks op zaterdag of zondag gedurende twee uren onder begeleiding van iemand uit het netwerk van de ouders contact met [minderjarige] ;
- vanaf 1 april 2019 geldt: de vader heeft wekelijks op zaterdag of zondag gedurende drie uren onder begeleiding van iemand uit het netwerk van de ouders contact met [minderjarige] ;
- vanaf 15 april 2019 geldt: de vader heeft wekelijks op zaterdag of zondag gedurende vier uren contact met [minderjarige] , waarbij de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en de vader [minderjarige] terugbrengt naar de moeder.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.1.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. Het is niet mogelijk om met de vader het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit te oefenen vanwege het gebrek aan onderlinge communicatie en de verstoorde verhouding tussen de ouders. Daar komt bij dat de moeder veel angst en stress ervaart doordat de vader de moeder stalkt. De moeder kan zich daarnaast eveneens niet vinden in de zorg- en opvoedingsregeling die de rechtbank heeft vastgesteld. De moeder vreest ervoor dat – na een aantal begeleide contactmomenten bij De Combinatie
– de regeling tussen [minderjarige] en de vader uitgebreid zal worden naar een onbegeleide contactregeling. Dat acht de moeder niet veilig. De moeder heeft de afgelopen periode hard aan zichzelf gewerkt en hulp gezocht voor haar persoonlijke problematiek, maar
dit neemt de dreiging van het handelen van de vader niet weg. De beschikking is voor wat betreft het gezag bovendien ten onrechte uitvoerbaar bij voorraad verklaard, waardoor [minderjarige] klem komt te zitten.
3.5.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader betwist de verwijten die de moeder hem maakt. Door de houding van de moeder werkt zij het contact tussen de vader en [minderjarige] tegen. De vader heeft zich daarom genoodzaakt gevoeld een kort geding procedure te starten om de medewerking van de moeder aan de bestreden beschikking af te dwingen. De vader heeft deze procedure alsnog ingetrokken, gelet op de lopende procedure in hoger beroep. Wel lijkt het traject bij De Combinatie nu langzaamaan van de grond te komen. De vader ziet tenslotte niet in waarom het gezag niet gezamenlijk kan worden uitgeoefend, nu ook de raad dit heeft geadviseerd.
3.6.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De raad acht het in het belang van [minderjarige] dat zij contact heeft met haar vader en dat zij kan opgroeien met een door haar zelf ontwikkeld vaderbeeld. De raad denkt dat begeleide omgang op dit moment hiervoor de aangewezen weg is. Mocht na het traject bij De Combinatie blijken dat begeleide omgang nog steeds noodzakelijk is, dan kan de begeleiding bijvoorbeeld overgenomen worden door een hulpverlenende instantie in het vrijwillig kader. Daarnaast zou het goed zijn als de moeder voor haar persoonlijke problematiek hulpverlening krijgt met een psychiatrische insteek. Verder is het voor de vader van belang dat hij zich in ieder geval ten strengste onthoudt van datgene waar de moeder hem van beschuldigt, wat er ook van die beschuldigingen verder zij.
Er zijn tenslotte geen contra-indicaties voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag door de ouders.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
Gebleken is dat geen uitvoering is gegeven aan de contactregeling die door de rechtbank in de bestreden beschikking van 14 februari 2019 is vastgesteld. De vader is vervolgens een kort geding procedure gestart, waarvan de mondelinge behandeling op 12 april 2019 heeft plaatsgevonden. Tijdens die mondelinge behandeling zijn de ouders overeengekomen gezamenlijk contact op te nemen met De Combinatie om na te gaan of er alsnog begeleide omgang kan plaatsvinden, zoals dat eerder door de rechtbank was bepaald bij (tussen)beschikking van 1 maart 2018. De moeder en de vader hebben vervolgens tijdens de mondelinge behandeling bij het hof op 10 maart 2020 verklaard dat er inmiddels wel een intake bij De Combinatie heeft plaatsgevonden, maar dat de begeleide contactregeling nog niet is opgestart. De moeder heeft hiervoor als belangrijkste reden aangevoerd dat de veiligheid van [minderjarige] gedurende het traject bij De Combinatie, maar ook daarna bij een onbegeleid contact, niet gegarandeerd kan worden. De moeder heeft daarnaast aangegeven dat zij door de gedragingen van de vader bang is en dat zij daarom niet wil meewerken aan het traject bij De Combinatie. De vader betwist de aantijgingen van de moeder en wil dat het traject bij De Combinatie van start gaat.
Het hof overweegt - in lijn met de uitspraak van de Hoge Raad van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91) - dat de rechter op grond van artikel 8 EVRM gehouden is alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om omgang tussen een ouder en een kind te realiseren. Dit is de ouders ook tijdens de mondelinge behandeling door het hof
voorgehouden. Mede in dit licht is het van groot belang dat de moeder en de vader het reeds opgestarte traject bij De Combinatie vervolgen, zoals zij ook in de kort geding-procedure zijn overeengekomen. De begeleide setting bij De Combinatie maakt het naar het oordeel van het hof voldoende veilig om de contacten tussen de vader en [minderjarige] daar plaats te laten vinden. De raad heeft in dit verband aangegeven dat ook voor het geval dat na afloop van het traject bij De Combinatie zou blijken dat begeleiding langer noodzakelijk is, hiertoe mogelijkheden bestaan in het vrijwillig kader. Gelet hierop is hetgeen de moeder aanvoert geen reden om nu niet te starten, danwel te stoppen, met de begeleide contacten bij De Combinatie. Het hof zal dan ook bepalen dat het door hen (in het vrijwillig kader) gestarte en nog lopende traject bij De Combinatie voortgezet dient te worden. Voor het kunnen slagen van dit traject is het evenwel van groot belang dat de vader zich houdt aan zijn toezegging die hij tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft gedaan. De raad heeft de vader bij die gelegenheid heel duidelijk gemaakt dat stalkgedrag ten enenmale niet kan en dat de vader, mochten de aantijgingen van de moeder juist zijn, zich dient te onthouden van iedere vorm van stalking van de moeder. Hoewel de vader die beschuldigingen door de moeder uitdrukkelijk ontkent, heeft hij daarop toch de toezegging gedaan zich van iedere vorm van stalking van de moeder te onthouden. De vader dient zich te realiseren dat hij zich aan deze toezegging moet houden en het hof verwacht dat ook van de vader.
De hulpverlening die de moeder zegt tot nu toe gezocht te hebben heeft haar, zo stelt zij, niet althans onvoldoende kunnen helpen; haar angst voor de vader is gebleven. Het hof schaart zich dan ook achter het advies van de raad dat de moeder voor deze persoonlijke problematiek hulp moet zoeken bij een GGZ-psychiater. Het hof verwacht van de moeder dat zij die hulp op korte termijn zal realiseren.
Het voorgaande betekent dat - voordat het hof een beslissing zal nemen op de verzoeken die voorliggen - het traject bij De Combinatie eerst doorlopen moet worden en de rapportage daaromtrent afgewacht zal dienen te worden. Het hof zal daarom de zaak pro forma aanhouden voor de duur van 4 maanden in afwachting van de nadere berichtgeving van de advocaten over de voortgang bij De Combinatie.
3.8.
Het hof zal iedere verder beslissing aanhouden tot de hierna te noemen datum.

4.De beslissing

Het hof:
bepaalt dat de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van De Combinatie - welke begeleiding door hen reeds (in het vrijwillig kader) is gestart en nog loopt - waarbij de invulling van deze regeling wordt bepaald door en zal worden overgelaten aan De Combinatie;
verzoekt de advocaten van de moeder en de vader tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum het hof te informeren over de voortgang van het traject bij De Combinatie en, indien voorhanden, de rapportage van De Combinatie over de voortgang van de begeleide contactmomenten bij het hof in te dienen, waarna het hof partijen zal informeren over het verdere verloop van de procedure;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
PRO FORMA 23 juli 2020;
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en A.J.F. Manders en is op 23 april 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.