Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
mr. [notaris] , in zijn hoedanigheid van notaris,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 10 december 2019 waarbij het hof een pleidooi heeft gelast;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in reconventie (het hof begrijpt: incidenteel appel);
- de memorie van antwoord in incidenteel appel;
- het formulier H12 d.d. 14 februari 2020 met als bijlage een brief van diezelfde datum en bijbehorende productie 6 van de zijde van [geïntimeerde 2] ;
- het formulier H12 d.d. 18 februari 2020 met bijlagen 22 tot en met 29 van de zijde van [appellante] ;
- het formulier H12 d.d. 24 februari 2020 met bijlagen 7 tot en met 22 van de zijde van [geïntimeerde 2] ;
- de tijdens het pleidooi voor dit hof overgelegde pleitnotitities van mr. De Schepper;
- het proces-verbaal van pleidooi van 4 maart 2020.
6.De beoordeling
- [notaris] veroordeeld om binnen twee weken na betekening van dat vonnis van het aan [appellante] toekomende deel van de verkoopopbrengst van de woning, gelegen aan [adres] te [plaats] aan [appellante] te voldoen een bedrag van € 75.942,62;
- voor recht verklaard dat [appellante] een bedrag van [geïntimeerde 2] te vorderen heeft van € 55.414,61;
[appellante]richt zich tegen rov. 4.2 van het bestreden vonnis, waarin onder meer het volgende is overwogen:
[appellante]op tegen rov. 4.8 van het bestreden vonnis. Daarin heeft de rechtbank het volgende overwogen:
Gebruiksvergoeding
[appellante]richt zich tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant (zittingsplaats Eindhoven) van 17 april 2019. Bij dit vonnis heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] tot verbetering van het vonnis d.d. 13 maart 2019 afgewezen. [appellante] kan zich met de afwijzing van dit verzoek niet verenigen.
[appellante]dat [geïntimeerde 2] niet kan worden ontvangen in deze vordering op grond van het feit dat de achterliggende tussen- en eindbeschikkingen in kracht van gewijsde zijn gegaan. Subsidiair betwist zij dat er een verbouwing aan de voormalige echtelijke woning heeft plaatsgevonden die is bekostigd met geld uit België en/of Luxemburg. Meer subsidiair dient de vordering afgewezen te worden omdat deze niet, althans onvoldoende, is onderbouwd met verificatoire bescheiden.