In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant over de giftenaftrek in de inkomstenbelasting voor het jaar 2015. De inspecteur van de belastingdienst had de giftenaftrek volledig geweigerd, wat leidde tot een aanslag in de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarna de inspecteur de aanslag verminderde en een deel van de giften alsnog in aftrek toestond. Belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank, die het beroep gedeeltelijk gegrond verklaarde, maar de afwijzing van de giften aan Stichting B handhaafde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 19 februari 2020 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht en bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van zijn claim dat de giften aan Stichting B rechtmatig waren. De inspecteur betwistte de geldigheid van de overgelegde kwitanties en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de giften. Het hof heeft de bewijslast bij belanghebbende gelegd, maar oordeelde uiteindelijk dat belanghebbende voldoende bewijs had geleverd om de giftenaftrek te rechtvaardigen. Het hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, behalve de beslissingen over de proceskosten en de vergoeding van immateriële schade, en verlaagde de aanslag naar het belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.145. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot betaling van het griffierecht en een proceskostenvergoeding aan belanghebbende.