ECLI:NL:GHSHE:2020:1274

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
200.255.151_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanrijding op snelweg A15 en bewijswaardering

In deze zaak gaat het om een aanrijding op 29 april 2015 op de snelweg A15 tussen een personenauto, bestuurd door [appellant], en een vrachtwagen, bestuurd door [geïntimeerde]. [Appellant] vordert schadevergoeding van [geïntimeerde] op grond van onrechtmatige daad, stellende dat [geïntimeerde] van rijstrook is gewisseld en hem heeft aangereden. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat [appellant] niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd, omdat zijn verklaring niet voldoende geloofwaardig was zonder aanvullend bewijs. [Appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd, gericht tegen de bewijswaardering en de afwijzing van zijn vorderingen. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] ontvankelijk is in zijn hoger beroep, maar dat hij niet is geslaagd in het bewijs. De verklaringen van de getuigen waren niet voldoende om de stelling van [appellant] te onderbouwen. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het bestreden vonnis bekrachtigd. [Appellant] is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team handelsrecht
zaaknummer 200.255.151/01
arrest van 14 april 2020
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. B.V. Rafaela te Rotterdam,
tegen:
[geïntimeerde] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
verder te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. E.M. Olinga te Hoogeveen.
op het bij exploot van dagvaarding van 4 juli 2018, hersteld bij exploten van 25 juli 2018 en 5 oktober 2018, ingeleide hoger beroep van het vonnis van 11 april 2018, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde. De zaak is aangebracht bij het hof Den Haag en bij arrest van 8 januari 2019 door het hof Den Haag naar het hof ’s-Hertogenbosch verwezen, waarna de zaak bij dit hof is aangebracht.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 5308881 / 16-4950)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en de daaraan voorafgaande tussenvonnissen van 19 oktober 2016 en 22 februari 2017.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de herstelexploten van 25 juli 2018 en 5 oktober 2018;
  • het arrest van het hof Den Haag van 8 januari 2019;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast.
Op 29 april 2015 heeft een aanrijding plaatsgevonden op de snelweg A15 tussen een door [appellant] bestuurde personenauto en een door [geïntimeerde] bestuurde vrachtwagen.
De schade aan de personenauto van [appellant] is op basis van totaal verlies vastgesteld door een door de verzekeraar van [geïntimeerde] ingeschakelde expert. Het expertiserapport van 8 mei 2015 vermeldt een dagwaarde van € 7.500,00 en een waarde van de restanten van € 3.500,00.
3.2.
De vordering, het verweer en de grondslagen daarvan zijn in het tussenvonnis van de kantonrechter van 22 februari 2017 als volgt weergegeven:
“3.1. [appellant] vordert - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade van [appellant] ten gevolge van de aanrijding op 29 april 2015 en veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 17.791,20, vermeerderd met rente en proceskosten, waaronder de nakosten.
[appellant] legt daaraan - samengevat - ten grondslag dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij naar rechts van baan wisselde en daarbij de auto van [appellant] , die naast hem reed, heeft geraakt. [appellant] vordert € 3.500,00 als kosten van de total-loss verklaarde auto, € 11.000,00 wegens aanschafkosten voor een nieuwe auto en € 3.291,20 wegens autohuur.
3.2.
[geïntimeerde] betwist dat hij van rijstrook is gewisseld. Daarnaast voert [geïntimeerde] aan dat als hij al aansprakelijk is, sprake is van 50% eigen schuld van [appellant] omdat hij [geïntimeerde] rechts inhaalde. De voertuigschade van [appellant] bedraagt € 4.000,00 in plaats van de gevorderde € 14.500,00, nu de schade op basis van totaal verlies door de expert is vastgesteld op € 4.000,00. Dat [appellant] een auto moest huren en dat hij daarvoor heeft betaald, wordt betwist. Daarnaast heeft [appellant] niet voldaan aan zijn schadebeperkingsplicht door niet eerder een vervangende auto aan te schaffen. In plaats van de gevorderde 68 dagen, moet de te vergoeden huurperiode worden gemaximeerd tot 14 dagen. Ook moet een korting van 25% op de huurkosten worden toegepast omdat [appellant] heeft bespaard op wegenbelasting, verzekering en onderhoud. Wettelijke rente over de huurkosten komt pas voor vergoeding in aanmerking op het moment dat [appellant] de huurnota heeft voldaan.”
3.3.
De kantonrechter heeft in laatstgenoemd tussenvonnis onder meer overwogen, samengevat, dat partijen van mening verschillen over de toedracht van het ongeval en dat op [appellant] de stelplicht en bewijslast rust. De kantonrechter heeft de stellingen van [appellant] zo opgevat dat hij stelt dat [geïntimeerde] zich niet heeft gehouden aan de verkeersregel om bij het wisselen van rijstrook het overige verkeer voor te laten gaan, en dat daardoor de aanrijding heeft plaatsgevonden en de schade is ontstaan. Verder heeft de kantonrechter overwogen dat nu [geïntimeerde] heeft betwist dat hij van rijstrook is gewisseld, [appellant] dit moet bewijzen. De kantonrechter heeft vervolgens de volgende bewijsopdracht aan [appellant] verstrekt:
“stelt [appellant] in de gelegenheid te bewijzen dat [geïntimeerde] van rijstrook is gewisseld en
daarbij tegen de auto van [appellant] is aangereden;
(…)”
3.4.
[appellant] heeft zichzelf en [getuige aan de zijde van appellant] als getuigen laten horen. [geïntimeerde] heeft in het tegenverhoor zichzelf en [getuige aan de zijde van geintimeerde] als getuige laten horen.
[getuige aan de zijde van appellant] heeft verklaard:
“Op 29 april 2015 reed ik om ongeveer 22.15 uur vanuit [plaats 1] op de A15 richting [plaats 2] . U toont mij de foto die aan het proces-verbaal is gehecht. Ik herken daarop de
weg waarop ik reed. Ik reed op de rechterbaan. Het was donker, maar wel helder. Ik had
goed zicht. Er reed niet zo erg veel verkeer. Een paar honderd meter voor mij zag ik een
manoeuvre gebeuren tussen een vrachtauto en een personenauto. Als ik me het goed kan
herinneren zag ik de vrachtauto naar links of naar rechts rijden. De vrachtauto had een
knipperlicht aan, ik weet niet of dat het rechter of het linker knipperlicht was. Het was te ver
om te zien of de vrachtauto bij de manoeuvre de belijning op de weg heeft overschreden. Ik
heb dus niet kunnen zien of de vrachtauto terecht is gekomen op de baan van de
personenauto. Ik zag dat de vrachtauto en de personenauto aan de kant gingen staan. Ik reed
voorbij en ik heb de auto uit laten rijden tot aan de afslag [plaats 2] . Daar ben ik op de
vluchtstrook gaan staan. Ik ben toen achteruit teruggereden tot de vrachtauto en de
personenauto. Ik had twee klapbanden omdat ik over brokstukken was gereden. Als ik me
goed herinner heb ik eerst even met de heer [appellant] gesproken. Daarna ben ik naar de
vrachtwagencabine gelopen en heb de deur opengedaan aan de bijrijderskant. De
vrachtwagenchauffeur was aan het telefoneren met zijn baas of met de verzekeraar. Ik heb
niet tegen de vrachtwagenchauffeur gezegd dat ik niets van de aanrijding had gezien.
De vrachtwagenchauffeur kwam op mij vermoeid over. Toen ik ter plekke was zag ik ook
dat de hele zijkant van de personenauto was beschadigd.
Op vragen van mr. Van Oversteg antwoord ik als volgt.
Ik kan mij niet herinneren dat ik de vrachtwagenchauffeur iets heb horen zeggen over de
aanrijding. Ik heb van geen van partijen iets gehoord over de oorzaak van de aanrijding.”
[appellant] heeft verklaard:
“Ik reed op 29 april 2015 op de Al5. U toont mij de foto die aan het proces-verbaal is
gehecht. Ik reed op de rechter strook. Ik heb een kruisje gezet op de foto bij de plek waar ik
reed. Voor mij reed een personenauto en daarvoor reed een vrachtauto. Ik had de bedoeling
om rechts te blijven rijden want ik moest richting [plaats 2] en [plaats 3] om over de brug
naar huis te gaan. Ik reed daar ongeveer om 22.20 uur. Het was donker, maar er was goed
zicht. Op een gegeven moment kwam er een vrachtauto die op de baan links van mij reed,
die week af van zijn baan en die kwam op mijn rijbaan terecht en reed vervolgens tegen mij
aan. De vrachtauto reed tegen de linker achterdeur en raakte mij vervolgens tegen de linker
voorkant van de auto. Ik draaide een stuk of vijf rondjes met de auto en kwam tot stilstand.
De vrachtauto is na de aanrijding aan de kant gaan staan en ik ben vervolgens achter de
vrachtauto gaan staan. Toen ik uitstapte en naar hem toeging zei de vrachtwagenchauffeur
tegen mij dat hij mij helemaal niet had gezien. De vrachtwagen probeerde naar de
rechterbaan te gaan, maar hij had mij kennelijk niet gezien.
Het is niet zo dat ik met mijn auto een manoeuvre naar links heb gemaakt en daardoor op de
rijbaan van de vrachtwagen terecht ben gekomen.”
[getuige aan de zijde van geintimeerde] heeft verklaard:
“De heer [geïntimeerde] en ik waren op 29 april 2015 vanaf de Shellpomp op de A15
vertrokken richting [plaats 4] . Ik reed voorop. Het was de bedoeling dat wij samen naar dezelfde
bestemming in [plaats 5] zouden gaan. Ik hield [geïntimeerde] in de gaten via de spiegels.
Ik zag op een gegeven ogenblik in de spiegel rode lichten. Dat vond ik gek want meestal zie
ik in de spiegel witte lichten. Meteen daarop hoorde ik dat [geïntimeerde] via het MC-kanaal
zei: “Ik heb een aanrijding.” Ik heb van de aanrijding niets gezien. Omdat ik voorop
reed, ben ik doorgereden.
Op vragen van mr. Olinga antwoord ik als volgt.
Ik hield [geïntimeerde] via mijn spiegels constant in de gaten. Ik heb niet gezien dat hij
van rijstrook is veranderd. Mr. Olinga toont mij een aantal foto’s en vraagt mij op welke
rijstrook ik moest rijden. Op de foto die is gehecht aan het proces-verbaal, wijs ik de
rechterstrook aan van de drie. Op die baan reden zowel ik als [geïntimeerde] . Wij reden
richting [plaats 4] en moesten dus links aanhouden.
Op vragen van mr. Van Oversteeg antwoord ik als volgt.
U vraagt mij naar de relatie van mij met [geïntimeerde] .
Ik ben in loondienst van een bedrijf en [geïntimeerde] , die voor zichzelf rijdt, wordt ook
door dat bedrijf ingeschakeld. Op het moment dat [geïntimeerde] zei dat hij een aanrijding
had gehad, reed ik nog steeds op de rechterstroken van de snelweg met de bedoeling om even
verderop links aan te houden. Ik meen dat de aanrijding rond half tien in de avond plaats had,
het verkeer was rustig. We hebben ongeveer een kwartier bij het Shellstation, waarover ik
zojuist verklaarde, gestaan. We hebben daar even een bakkie gedaan.”
[geïntimeerde] heeft verklaard:
“Op 29 april 2015 reed ik om tien voor half elf ‘s avonds op de A15 in de richting van
[plaats 2] en [plaats 6] . U toont mij de foto die aan het proces-verbaal is gehecht. Ik reed
op de rechter baan van de drie linker rijstroken. De aanrijding had plaats tussen
hectometerpaaltje 60.4 en 60.6. 60.4 ligt net vóór het witte puntstuk op de foto die u
mij zojuist toonde. Ik heb de chauffeur van de personenauto, de heer [appellant] , niet gezien. Plotseling
was er een aanrijding. Ik reed op de rijbaan die ik zojuist op de foto aanwees, en ben daar
niet vanaf geweken. Ik reed ongeveer 80 km/h. Ik heb [appellant] niet in de spiegels en ook niet in
de dodehoekcamera zien naderen.
Op een vraag van mr. Olinga antwoord ik als volgt.
Wij reden richting [plaats 4] . Wij moesten dus links aanhouden en uiteindelijk naar de twee
linkerbanen uitwijken.
Op vragen van mr. Van Oversteeg antwoord ik als volgt.
Ik heb na de aanrijding de politie gebeld. Die heeft de tachograaf niet uitgelezen. Ik denk dat
ik die dag om negen uur ’s ochtends met mijn werk ben begonnen. Kort vóór de aanrijding
ben ik bij een Shellpompstation gestopt. Ik heb daar brandstof bijgetankt en een kop koffie
gedronken. De stop duurde ongeveer vijftien minuten. Tussen 21.00 uur en 21.30 uur heb ik
een wachttijd gehad bij Stenaline. Ik ben eigen ondernemer en ik heb een eigen vrachtauto.
Ik heb de vrachtwagen in 2013 gekocht. Ik ben daarna regelmatig bij spiegelstelplaatsen
geweest. Het stellen van de spiegels doe je regelmatig, bijvoorbeeld na een wasbeurt. Ik kan
mij niet herinneren of ik kort vóór de aanrijding bij zo’n stelplaats ben geweest. Mijn
spiegels beschikken over verwarming en zijn elektrisch verstelbaar. In de cabine hangen
gordijnen. De gordijnen waren, toen ik op de A15 reed, open.”
3.5.
De kantonrechter heeft in het bestreden eindvonnis overwogen en beslist als volgt:
“3. [appellant] slaagt in het aan hem opgedragen bewijs, indien met een redelijke mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat [geïntimeerde] met zijn vrachtauto van rijstrook is gewisseld en daarbij tegen de auto van [appellant] is gereden. [appellant] heeft verklaard dat hij op 29 april 2015 rond 22.20 uur op de A15 richting [plaats 2] reed, toen een vrachtwagen (bestuurd door [geïntimeerde] , ktr), rijdend op de rijbaan links van hem, van die baan afweek en op zijn rijbaan terecht kwam en daarbij eerst tegen de linker achterdeur en vervolgens tegen de linker voorkant van zijn auto aanreed. [geïntimeerde] had na het ongeval tegen hem gezegd dat hij [appellant] helemaal niet had gezien.
4. Omdat op [appellant] de verplichting rust om te bewijzen dat [geïntimeerde] van rijstrook is gewisseld en daarbij tegen hem aan is gereden, kan op grond van de wet zijn eigen verklaring geen bewijs in zijn voordeel opleveren, tenzij zijn verklaring geldt als aanvulling van onvolledig bewijs. Daarvoor moet er aanvullend bewijs zijn dat zodanig sterk is en over zodanig wezenlijke punten van het te leveren bewijs gaat, dat dit de verklaring van [appellant] voldoende geloofwaardig maakt.
5. Dat aanvullend bewijs moet gevonden worden in de verklaring van de getuige [getuige aan de zijde van appellant] . [getuige aan de zijde van appellant] heeft verklaard dat hij rond 22.15 vanuit [plaats 1] op de A15 richting [plaats 2] op de rechter rijbaan reed. Een paar honderd meter voor hem zag hij een manoeuvre tussen een vrachtauto en een personenauto. Als hij het zich goed kan herinneren zag hij de vrachtauto naar links of naar rechts rijden. De vrachtauto had een knipperlicht aan. [getuige aan de zijde van appellant] weet niet of dit het linker of rechter knipperlicht was. Het was volgens [getuige aan de zijde van appellant] verklaring te ver om te zien of de vrachtauto terecht is gekomen op de baan van de personenauto en hij heeft niet kunnen zien of de vrachtauto terecht is gekomen op de rijbaan van de personenauto. [getuige aan de zijde van appellant] heeft verder verklaard dat hij zich niet kan herinneren of hij de vrachtwagenchauffeur, toen hij ter plekke was, iets heeft horen zeggen over de aanrijding. Van geen van partijen heeft hij iets gehoord over de oorzaak van de aanrijding.
6. De verklaring van [getuige aan de zijde van appellant] levert naar het oordeel van de kantonrechter geen aanvullend bewijs op dat de verklaring van [appellant] voldoende geloofwaardig maakt. [getuige aan de zijde van appellant] heeft gewoonweg onvoldoende gezien. Hij heeft onder ede niet zijn schriftelijke verklaring (productie 3 dagvaarding) bevestigd. De enkele omstandigheid dat de vrachtauto een knipperlicht aan had en van baan zou willen wisselen, levert geen bewijs op van [appellant] stelling dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd.
7. Dat brengt de kantonrechter tot de conclusie dat [appellant] niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht. Zijn vordering zal daarom worden afgewezen.
8. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [appellant] de proceskosten van [geïntimeerde] , met inbegrip van de kosten van getuige [getuige aan de zijde van geintimeerde] , moeten vergoeden.
De beslissing
De kantonrechter:wijst de vordering af;(…)”
3.6.
[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot toewijzing van zijn bij memorie van grieven vermeerderde vorderingen. De vermeerdering heeft betrekking op rente, buitengerechtelijke kosten. Daarnaast vordert [appellant] terugbetaling van hetgeen hij ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan, vermeerderd met rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
3.7.
Het hof stelt vast dat [appellant] ontvankelijk is in zijn hoger beroep, gelet op de uitgebrachte herstelexploten van 25 juli 2018 en 5 oktober 2018.
[geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellant] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
3.8.
[appellant] heeft geen grief gericht tegen de beslissingen van de kantonrechter over hoe de de stellingen van [appellant] moeten worden uitgelegd, de bewijslastverdeling en de bewijsopdracht (beslissing tussenvonnis; en bestreden vonnis, 3-4). Deze beslissingen zijn dan ook voor het hof het uitgangspunt. Verder gaat het hof er net als de kantonrechter van uit dat voor de getuigenverklaring van [appellant] de beperking geldt die voortvloeit uit artikel 164 lid 2 Rv: die verklaring kan alleen bewijs in zijn voordeel opleveren, als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring van [appellant] voldoende geloofwaardig maken (HR 13 april 2001, NJ 2002, 391).
3.9.
Het hof stelt vast dat de grieven zijn gericht tegen:
- de bewijswaardering (grieven 1 en 2); en
- de afwijzing van de vorderingen en de veroordeling in de proceskosten (grief 3).
[appellant] heeft ter toelichting van de grieven het volgende naar voren gebracht:
Grief 1
“(…) kan de kantonrechter de verklaring van [getuige aan de zijde van appellant] van 3 juni 2015[hof: een schriftelijke verklaring]
niet ongemotiveerd naast zich neerleggen en bepalen dat de verklaring van 15 januari 2018 van [getuige aan de zijde van appellant][hof: de verklaring die is afgelegd ten overstaan van de kantonrechter]
geen aanvullend bewijs levert voor [appellant] . De verklaring van [getuige aan de zijde van appellant] van 15 januari 2018 is namelijk discutabel en mogelijk onbetrouwbaar te noemen, omdat deze bijna 3 jaar na het incident is afgelegd. Echter wenst [appellant] over de verklaring het navolgende op te merken.
(…) In tegenstelling tot de kantonrechter is [appellant] van oordeel dat [getuige aan de zijde van appellant] in zijn verklaring van 15 januari 2018 verklaart dat de vrachtwagen naar links of naar rechts reed, zodat [appellant] aanvullend bewijs hiermee heeft geleverd van het feit dat de vrachtwagen van rijstrook is gewisseld. Dit, terwijl [appellant] niet van rijstrook is gewisseld. Als [getuige aan de zijde van appellant] dit niet heeft bedoeld dan had hij naar het oordeel van [appellant] verklaard dat de vrachtwagen links (zonder het woordje ‘naar’) of rechts reed (zonder het woordje ‘naar’). Nu hij expliciet zegt dat de vrachtwagen naar links of naar rechts reed kan er vanuit worden gegaan dat de vrachtwagen van rijstrook is gewisseld en kan niet anders dan worden aangenomen dat door de wisseling van rijstrook het incident is ontstaan.
(…) Gelet op het bovenstaande heeft de kantonrechter nimmer kunnen bepalen dat [appellant] geen aanvullend bewijs heeft geleverd van zijn stellingen. Zowel [getuige aan de zijde van appellant] alsmede [appellant] hebben verklaard dat de vrachtwagen van strook is gewisseld. [appellant] is niet van strook gewisseld, zodat het niet anders kan dat het incident door [geïntimeerde] is veroorzaakt.
(…) Mocht Uw Hof echter met [appellant] van oordeel zijn dat het van belang is om alsnog van [getuige aan de zijde van appellant] te vernemen wat hij precies heeft bedoeld met dat hij gezien heeft dat de vrachtwagen naar links of naar rechts reed verzoekt [appellant] opnieuw te bepalen dat [getuige aan de zijde van appellant] als getuige bij Uw Hof wordt gehoord over het incident.”
Grief 2
“(…) Naar het oordeel van [appellant] had de kantonrechter hem nog in de gelegenheid kunnen stellen om aan te geven hoe hij alsnog zijn stellingen zou kunnen bewijzen, althans in overleg met partijen, althans ambtshalve op basis van art. 194 Rv kunnen bepalen dat er een deskundige wordt benoemd die naar aanleiding van de schadefoto’s en de verklaringen van partijen en getuigen onderzoek kon doen naar het incident, omdat de verklaringen zo uiteen lopen.
(…) Voor de beoordeling van de schuldvraag is in bijna alle gevallen inzicht vereist in het bewegingsverloop van de voertuigen. Dit inzicht is nodig in verband met het beantwoorden van vragen als: met welke snelheid werd er gereden, wie reed er op de verkeerde weghelft en in hoeverre is een bestuurder in de gelegenheid geweest om een aanrijding te voorkomen. Naar het oordeel van
[appellant] is er voldoende in het dossier om vast te stellen hoe het incident heeft kunnen plaatsvinden. Er zitten immers foto’s van de schade in het dossier en er bestaat geen discussie over waar het incident zou hebben plaatsgevonden.(…) Mocht Uw Hof van oordeel zijn dat de kantonrechter niet toe gehouden was een deskundige te benoemen dan verzoekt [appellant] Uw Hof alsnog op grond van art. 194 Rv te bepalen dat er een deskundige benoemd wordt om de toedracht van het incident te onderzoeken, althans een verkeersongevallenanalyse te maken. [appellant] blijft immers bij zijn standpunt dat het incident door [geïntimeerde]
is ontstaan. Daarnaast staat het vast dat [geïntimeerde] van rijstrook is gewisseld, waardoor het incident is ontstaan.
Grief 3
“ [appellant] is van oordeel dat hij onterecht in het ongelijk is gesteld, omdat hij immers aanvullend bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat [geïntimeerde] het incident ten onrechte heeft veroorzaakt door van rijstrook te wisselen. Het aanvullend bewijs bestaat uit de verklaringen van [getuige aan de zijde van appellant] van 3 juni 2015 en 15 januari 2018.”
3.10.
[geïntimeerde] heeft zijn verweren uit de eerste aanleg gehandhaafd en aan de hand van de getuigenverklaringen betoogd dat het aan [appellant] opgedragen bewijs niet is geleverd.
3.11.
Het hof neemt de overwegingen van de kantonrechter wat betreft de bewijswaardering (3.5 hiervoor) over en maakt deze tot de zijne. [appellant] heeft het gevraagde bewijs niet geleverd. De verklaring van [getuige aan de zijde van appellant] levert, zoals de kantonrechter heeft overwogen, geen (onvolledig) bewijs op van het probandum. [getuige aan de zijde van appellant] heeft zijn schriftelijke verklaring en zijn verklaring op het formulier na de aanrijding verder niet onder ede bevestigd. [getuige aan de zijde van appellant] was, naar moet worden aangenomen gezien zijn ten overstaan van de kantonrechter afgelegde verklaring, te ver weg en hij heeft het ongeval niet goed gezien. Uit de verklaring van [getuige aan de zijde van geintimeerde] kan niets relevants worden afgeleid. [geïntimeerde] ontkent de lezing van [appellant] en het hof heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van zijn verklaring. Overige relevante informatie, die zou kunnen bijdragen tot het bewijs, is er niet. De conclusie luidt dan ook dat de getuigenverklaring van [appellant] niet strekt ter aanvulling van (onvolledig) bewijs omtrent het probandum, zodat de partijgetuigenverklaring van [appellant] geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren.
3.12.
Het door [appellant] gedane bewijsaanbod is niet voldoende specifiek en/of niet ter zake dienend, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
[appellant] heeft in het bijzonder aangeboden [getuige aan de zijde van appellant] te horen. [getuige aan de zijde van appellant] is al gehoord als getuige. Zijn verklaring is duidelijk daar waar hij heeft verklaard dat hij niet heeft kunnen zien of de vrachtauto de belijning van de weg heeft overschreden. Wat dat betreft is het niet nodig om hem als getuige opnieuw te horen om hem te vragen wat hij heeft bedoeld met zijn verklaring dat hij de vrachtauto naar links of naar rechts zag rijden. In zoverre is het bewijsaanbod dan ook niet ter zake dienend. Voor het overige geldt dat het bewijsaanbod om [getuige aan de zijde van appellant] opnieuw als getuige te horen onvoldoende specifiek is, omdat [appellant] heeft nagelaten om aan te geven wat [getuige aan de zijde van appellant] meer of anders zou kunnen verklaren dan dat hij al heeft gedaan (HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817; HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL3262).
[appellant] heeft ook voorgesteld een deskundige te benoemen. Het hof ziet geen redenen voor nader onderzoek door een deskundige en passeert dit voorstel. [appellant] heeft niet (voldoende gemotiveerd) toegelicht dat en waarom een deskundige met bepaalde kennis en ervaring relevante conclusies over de toedracht van de aanrijding (of over de stelling dat [geïntimeerde] van rijstrook is gewisseld) zou kunnen formuleren op grond van de aard, omvang en ernst van de schade, zoals deze zou kunnen blijken uit onderzoek naar het dossier en (foto’s van) de beschadigde auto van [appellant] . Zonder voldoende toelichting, die ontbreekt, ziet het hof in ieder geval niet in hoe een deskundige zou kunnen beoordelen of [geïntimeerde] van rijstrook is gewisseld.
3.13.
De beoordeling leidt tot de volgende conclusies. [appellant] is niet geslaagd in het bewijs. De grieven falen. Het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
wijst af het meer of anders gevorderde in hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 726,- aan griffierecht en op € 1.074,00 aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.A.E.M. Hulskes, L.S. Frakes en Chr.F. Kroes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 april 2020.
griffier rolraadsheer