De VN-richtlijnen dienden ten tijde van de vuurwerkramp als leidraad voor het vuurwerkveiligheidsbeleid in Nederland.
(iii) Aan SEF was door het college van B en W van de gemeente Enschede op 22 april 1997 een revisievergunning verleend, en op 19 juli 1999 een tijdelijke veranderingsvergunning. Op grond van deze vergunningen was het SEF toegestaan vuurwerk op te slaan, verdeeld over de in de vergunningen genoemde bewaarplaatsen. De maximumhoeveelheid vuurwerk die mocht worden opgeslagen was 158.500 kilogram van de gevarenklasse 1.4 S/G of, in plaats daarvan, 136.600 kilogram van die klasse, en bovendien 2.000 kilogram van de zwaardere gevarenklasse 1.3 G.
Daarnaast mocht tijdens de werkuren maximaal 500 kilogram van de gevarenklasse 1.4 S/G onverpakt in de ompakruimte aanwezig zijn.
Opslag van vuurwerk van de zwaarste gevarenklassen 1.1 en 1.2 was niet toegestaan.
(iv) SEF had bovendien een bezigings- en een afleververgunning. Deze waren verleend door de Rijksverkeersinspectie (hierna: RVI), die ook was belast met het toezicht op de naleving daarvan.
(v) Voordat het college van B en W de onder (iii) bedoelde vergunningen verleende heeft het, zoals het wettelijk verplicht was, advies ingewonnen met betrekking tot de gevolgen die de vuurwerkopslag voor de externe veiligheid zou hebben bij het - toentertijd zo genoemde - bureau Adviseur Milieuvergunningen van de sectie Milan van de directie Materieel Koninklijke Landmacht van het Ministerie van Defensie (hierna: bureau Milan). Bij het uitbrengen van dat advies maakte (de voorganger van) bureau Milan sinds 1992 gebruik van de door het bureau zelf herziene, interne, normen die waren neergelegd in het Memorandum Veiligheidsafstanden Opslag Vuurwerk Algemeen, het Memorandum Veiligheidsafstanden Opslag Groot Vuurwerk en het Memorandum Veiligheidsafstanden Opslag Klein Vuurwerk. In deze memoranda (hierna ook tezamen: de memoranda) en in het Handboek Milieuvergunningen (hierna ook: het handboek) waren voor vuurwerk hoeveelheden en (VN-)gevarenklassen opgenomen waaraan (veiligheids)afstanden tot gevoelige gebouwen van derden waren gekoppeld.
(vi) In 1993 heeft een medewerker van het bureau Milan, toen nog bureau Hinderwetzaken genaamd, een controlebezoek gebracht aan SEF (dat op dat moment Kunstvuurwerkbedrijf [A] heette). Op 10 juni 1998 is SEF opnieuw door een medewerker van het bureau Milan gecontroleerd.
(vii) Na de vuurwerkramp is de onafhankelijke "Commissie onderzoek vuurwerkramp" ingesteld (hierna: commissie-Oosting). Deze commissie heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de gebeurtenissen voor, tijdens en na de ramp. Daarbij is ook de milieuveiligheid, de veiligheid voor de omgeving en het optreden van de betrokken overheden onderzocht. De commissie-Oosting heeft op 28 februari 2001 haar eindrapport en drie onderzoeksrapporten uitgebracht. Zij heeft zich daarin uitdrukkelijk onthouden van het formuleren van conclusies op het punt van schuld en aansprakelijkheid van betrokkenen, in verband met mogelijke civielrechtelijke of strafrechtelijke verwijtbaarheid jegens hen, of van hun politiek-bestuurlijke verantwoordelijkheid.
(viii) Daarnaast hebben acht rijksinspecties onderzoek verricht naar de vuurwerkramp. Bij brief van 19 februari 2001 is een rapport van vier rijksinspecties aan de Tweede Kamer aangeboden over de vraag in hoeverre de conclusies en aanbevelingen voortkomend uit onderzoek naar de vuurwerkexplosie die in 1991 te Culemborg had plaatsgevonden, in acties hebben geresulteerd.
(ix) De bedrijfsleiders van SEF zijn bij onherroepelijk geworden arresten van 12 mei 2003 veroordeeld tot gevangenisstraffen van één jaar in verband met opzettelijke overtredingen van milieuvergunningvoorschriften door SEF.
(x) Bij Koninklijk besluit van 22 januari 2002 (Stb. 2002, 33; hierna: het Vuurwerkbesluit) zijn nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk vastgesteld. Ingevolge dit besluit mag binnen een inrichting waarin (mede) professioneel vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt, niet meer dan 6.000 kilogram vuurwerk aanwezig zijn en mag een zodanige inrichting uitsluitend nog zijn gelegen op een afstand van ten minste 800 meter van kwetsbare objecten, waaronder gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt, of die daartoe zijn bestemd.
(xi) In verband met de schade als gevolg van de vuurwerkramp hebben de verzekeraars in totaal € 60.469.137,-- aan de Grolschbedrijven uitgekeerd.