3.1In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1[Services] is een werkgever in de bedrijfstak metaal en techniek, zij heeft zich gespecialiseerd in las- en constructiewerken. [Services] is op grond van de Wet Bpf 2000 en de afgegeven verplichtstelling verplicht aangesloten bij PMT en daarom een bijdrage verschuldigd aan PMT.
3.1.2[Services] is op grond van de cao Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Metaalverwerkingsbedrijf een bijdrage verschuldigd aan OOM.
3.1.3[Services] is op grond van de cao Werkgeversbijdrage Sociaal Fonds Metaal en Techniek een bijdrage verschuldigd aan SFMT.
3.1.4[Services] heeft facturen met betrekking tot de bijdragen aan PMT, OOM en SFMT onbetaald gelaten. De bijdragen werden geïnd door MN Services.
3.1.5MN Services heeft in een e-mail van 6 november 2015 aan [Services] geschreven:
“(…)
Wij kunnen éénmalig instemmen met een betalingsregeling van 12 maandelijkse termijnen. Uw cliënt dient een totaal bedrag van € 98.013,91, inclusief de reeds opgelegde rente en boete c.q. buitengerechtelijke invorderingskosten, te voldoen. (…)
Wij verzoeken u de betalingen volgens het onderstaand schema te voldoen. Wanneer uw betaling uitblijft, beschouwen wij deze afspraak per direct als vervallen. (…)
Wij zullen bij wijze van uitzondering de boete, een bedrag van € 9.353,47, kwijtschelden, indien u de regeling tijdig en correct nakomt. Ook de toekomstige vorderingen dienen tijdig te worden voldaan. (…)
De betalingen voor de regeling kunnen worden voldaan aan GGN (…)
Voorwaarden:
Wij stellen aan de regeling de voorwaarde dat u, naast de termijnbetaling, de lopende verplichting(en) stipt nakomt. Indien u zich hier onverhoopt niet aan mocht houden, komt de regeling direct te vervallen en zal het op dat moment nog verschuldigde bedrag, zonder ingebrekestelling wederom geheel opeisbaar zijn. (…)”
3.1.6GGN heeft in een brief van 31 januari 2017 aan [Services] geschreven dat zij van haar cliënte het bericht had ontvangen dat zij niet akkoord ging met het afboeken van de boete en rente, omdat de betalingsregeling was afgesproken onder de voorwaarde dat de lopende verplichtingen correct en volledig zouden worden voldaan, maar dat er nieuwe vorderingen waren bijgekomen. In de brief staat:
“
(…) Thans resteert in totaal in negen vorderingen, een bedrag van € 14.252,10. Wij stellen u in de gelegenheid dit bedrag in drie maandelijkse termijnen aan ons te voldoen. (…)”
3.1.7[Services] heeft in een brief van 8 februari 2017 aan GGN geschreven dat alle hoofdsommen waren voldaan en dat zij zich niet gehouden voelde tot [hof: betaling van] alle rentes en kosten die in rekening werden gebracht.
3.1.8GGN heeft in een brief van 7 maart 2017 aan [Services] geschreven:
“
(…) Wij gaan akkoord met een betalingsregeling van € 5.286,22 per maand. (… ) Het openstaand saldo van de vordering bedraagt € 15.800,08 te vermeerderen met de nog te vervallen rente en exclusief nog te maken kosten. (…).”
3.1.9GGN heeft in een brief van 20 maart 2017 aan [Services] geschreven:
“
(…) In bovengenoemd dossier heeft u een betalingsregeling getroffen. U bent de afspraken die bij deze regeling horen niet nagekomen. Op dit moment bedraagt uw achterstand € 5.286,22 en is het totaalsaldo van de vordering € 15.811,12. (…).”.
3.1.10Op 27 maart 2017 is beslag gelegd op een bankrekening van [Services] .
3.1.11PMT, OOM en SFMT zijn daarna deze procedure tegen [Services] gestart.
3.2.1In eerste aanleg is, verkort weergegeven, gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [Services] te veroordelen tot betaling aan:
A. PMT een bedrag van € 28.318,61:
B. OOM een bedrag van € 1.014,58; en aan
C. SFTMT een bedrag van € 335,22;
in alle gevallen tegen behoorlijk bewijs van kwijting en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 april 2017 (over respectievelijk € 25.342,10, € 5.438,94 en € 1.797,04);
en met veroordeling van [Services] in de kosten van de procedure.
3.2.2Aan deze vorderingen is, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. PMT, OOM en SFMT hebben ondanks facturatie en herhaalde aanmaningen geen (volledige) betaling van [Services] verkregen. [Services] is op 6 november 2015 een betalingsregeling overeengekomen, die zij niet tijdig en correct is nagekomen en zij heeft nieuwe vorderingen laten ontstaan. De vorderingen zijn ter incasso uit handen gegeven aan een gemachtigde. [Services] is op grond van het pensioenreglement een boete over de achterstallige bijdragen aan PMT verschuldigd. [Services] is op grond van het bijdragereglement bij de toepasselijke cao’s een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd aan OOM en SFMT. Ten gunste van [Services] is afgeweken van het bepaalde dat de boete en buitengerechtelijke incassokosten 15% van het verschuldigde bedrag bedragen en is dit percentage aangepast naar 10%. PMT, OOM en SFMT maken tevens aanspraak op de wettelijke rente.
3.2.3[Services] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. [Services] heeft in reconventie, verkort weergegeven, aangevoerd dat zij door betaling van de laatste termijn de betalingsregeling van 6 november 2015 is nagekomen. [Services] heeft daarom, zoals overeengekomen, recht op kwijtschelding van de boete en rente van € 9.353,43. [Services] heeft schade geleden door het onrechtmatig gelegde beslag op haar bankrekening, welke schade zij inschat op € 10.000,00 en nader dient te worden vastgesteld door een deskundige. [Services] vorderde in reconventie veroordeling van PMT c.s. tot betaling (of verrekening) van deze bedragen.
3.2.4Op hetgeen partijen aan hun vorderingen over en weer overigens ten grondslag hebben gelegd en de andere door hen gevoerde verweren zal het hof hierna, voor zover relevant in hoger beroep, ingaan.
3.2.5In het vonnis van 21 maart 2018 heeft de kantonrechter
in conventiede vorderingen van PMT c.s. afgewezen en PMT c.s. in de proceskosten veroordeeld, die aan de zijde van [Services] zijn begroot op nihil.
In reconventieis de vordering van [Services] ook afgewezen en [Services] is in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.