In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] :
I. te verklaren voor recht dat de overname van de cliënten en medewerkers van ZIB B.V. door [appellant] dient te worden beschouwd als overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 e.v. BW;
II. te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] , op het tijdstip van de overgang, van rechtswege in dienst is getreden bij [appellant] , met ingang van 6 maart 2017;
III. te verklaren voor recht dat [appellant] gehouden is om het brutosalaris van € 3.800,= per maand vermeerderd met vakantietoeslag en overige emolumenten met ingang van 6 maart 2017 te voldoen en te blijven voldoen aan [geïntimeerde] , tot het moment dat het dienstverband op rechtsgeldige wijze is geëindigd;
IV. [appellant] te veroordelen om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, over te gaan tot betaling van het achterstallig salaris aan [geïntimeerde] met betrekking tot de periode van 1 december 2016 tot en met 18 december 2016 en met ingang van 6 maart 2017 tot en met 30 juni 2017, in totaal derhalve een bedrag van € 16.646,45 bruto, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met vakantietoeslag en overige emolumenten, onder verstrekking van een deugdelijke bruto specificatie;
V. [appellant] te veroordelen om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [geïntimeerde] te voldoen, de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het achterstallig salaris van 1 december 2016 tot en met 18 december 2016, met een bedrag van € 1.103,23 bruto, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 april 2017, althans met ingang van de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. [appellant] te veroordelen aan [geïntimeerde] te voldoen, de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ter zake het achterstallig salaris in de periode van 6 maart 2017 tot en met 30 juni 2017, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
VII. [appellant] te veroordelen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [geïntimeerde] te voldoen de wettelijke rente over de hoofdsom ter zake het gevorderde onder IV, V en VI, vanaf 10 april 2017, althans vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag der algehele voldoening;
VIII. [appellant] te veroordelen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [geïntimeerde] te voldoen de buitengerechtelijke kosten van € 1.139,17 inclusief btw, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
IX. [appellant] in de kosten van het geding te veroordelen, inclusief salaris gemachtigde, en met bepaling dat [appellant] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn als hij de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis zal hebben betaald,
alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.