21.23.[geintimeerden c.s.] heeft enkele concrete opmerkingen:
(1) Van Steensel toont aan dat er rond 1 augustus 2005 sprake was van een onoverkomelijk liquiditeitstekort. De benadering van Hoiting is niet praktisch uitvoerbaar omdat M.E. Beheer B.V., indien zij zou stoppen met financieringen voor dochters, vele miljoenen investeringen in deelnemingen verliest. De schulden aan Robex en de Belgische deelnemingen vloeien voort uit financieringsverplichtingen van M.E. Beheer B.V. tegenover [de schuldeiser 1] / [geintimeerde 3] in ruil voor een hoge rente en 50% winstaandeel.
(2) [geintimeerden c.s.] gaat als volgt in op de concrete posten in de liquiditeitsoverzichten van Van Steensel en Hoiting.
(a) Het verschil tussen de liquiditeitspositie volgens Van Steensel dan wel volgens Hoiting is te herleiden tot drie posten: vordering op de erven, vordering op [geintimeerde 3] en schuld dividendbelasting. Van Steensel telt deze twee vorderingen niet mee als liquiditeit en hij telt de dividendbelasting wel mee als schuld. Hoiting doet het omgekeerde (memorie, 4.2.49).
Erven, [geintimeerde 3] , fiscus
(b) De claim op de erven was oninbaar. De erven hadden onvoldoende middelen om € 2,5 miljoen af te lossen (Hoiting spreekt over aflossing van enige honderdduizenden) en zij waren ook niet bereid tot aflossing (zoals blijkt uit overleg tussen [geintimeerde 1] en de erven in mei en juni 2005). [geintimeerde 1] heeft de erven gewaarschuwd dat “belangrijke beslissingen” moesten worden genomen “over het te voeren beleid van de vennootschap in de nabije toekomst” (memorie, productie 4: fax van 15 juni 2005). [geintimeerde 1] heeft gezegd dat “indien er geen liquiditeit en zekerheden vanuit het privévermogen van de erven wordt verstrekt verkoop van bepaalde activa van ME Beheer B.V. c.s. niet uit te sluiten is” (memorie, 4.2.27). Het huis in [plaats 4] was niet beschikbaar als zekerheid in verband met de hoge hypotheek van Fortis (het pand [locatie 1] [plaats 5] , van de dochter, was een andere zaak). [geintimeerde 1] heeft de waarschuwingen herhaald tijdens de vergadering van certificaathouders van de STAK van 15 juli 2005. De erven wilden eerst een onderzoek doen door een fiscalist en/of accountant (uiteindelijk [de deskundige aan de zijde van appellanten c.s.] ) alvorens enige beslissing te nemen.
(c) De claim op [geintimeerde 3] was niet inbaar: [geintimeerde 3] had een tegenvordering. [geintimeerde 1] was aanwezig bij een gesprek toen [appellante 4] toezegde de claim van [geintimeerde 3] (€ 619.000) te betalen en een advocaat heeft de kansen voor M.E. Beheer B.V. als slecht ingeschat.
(d) De fiscale schuld in verband met de rekening-courant van de erven was wel urgent en niet te managen. Het lag voor de hand dat de Belastingdienst vrij snel na de beantwoording van de brief van 26 april 2005 zou overgaan tot het opleggen van een aanslag vennootschapsbelasting over 2003, waardoor deze belastingen een kortlopende verplichting waren. De inspecteur heeft bij brief van 26 april 2005 gedreigd een bedrag als dividend aan te merken (mogelijk in totaal € 833.000, omdat de rekening-courantschuld in 2005 € 2,5 miljoen was) als er geen goed voorstel kwam voor aflossing en zekerheidstelling. M.E. Beheer B.V. heeft zich ook bij vaststellingsovereenkomst verbonden tot aflossing na verkoop van de woonboulevard (die al was verkocht). De heer [appellante 4] had onvoldoende middelen om zekerheid te stellen. Het pand aan de [locatie 1] heeft lang te koop gestaan maar is niet verkocht.
(e) De schuld aan het pensioenfonds Embo (€ 674.000) was wel urgent omdat dit kan leiden tot meer belastingschulden: de Belastingdienst zou zich op het standpunt kunnen stellen dat sprake was van afkoop van pensioen.
Overige schulden
(f) De lopende verplichtingen bedrijfsvoering bestonden uit kortetermijnverplichtingen (€ 176.000; huur kantoor, advies, onderhoud).
(g) Onbetwiste schulden aan Robex bedroegen € 800.000 en € 200.000 voor financiering voor projecten.
Geen overige vorderingen/middelen
(h) De vorderingen op [de schuldenaar 1] en [de schuldenaar 2] staan in de jaarrekeningen van M.E. Beheer B.V. (2003 en 2005, na ontslag [geintimeerde 1] ) als oninbaar.
(i) De banksaldi van de Belgische deelnemingen stonden niet vrij ter beschikking. De liquiditeit van NV [de vennootschap] stond niet vrij ter beschikking in verband met lopende verplichtingen van die vennootschap voor projecten ((ook) na 2005). [geintimeerde 3] zou als bestuurder nooit akkoord zijn gegaan met afroming van banktegoeden van NV [de vennootschap] omdat dat de succesvolle afronding van de projecten in gevaar zou brengen.
(j) De vordering van M.E. Beheer B.V. op IJsselinvest was niet inbaar (en is daarom ook door Hoiting niet meegenomen als liquiditeit).
Overige opties (afwikkeling Robex, zie Hoiting)
(k) [de schuldeiser 1] en [de schuldeiser 2] zouden nooit akkoord gaan met een beslissing om bouwprojecten van Robex stop te zetten (memorie, 4.3.37). Het zou niet zijn gelukt om [de schuldeiser 1] een schuld van [de schuldenaar 1] te laten betalen (alleen maar omdat zij een relatie hadden).
(l) De activa van Robex zouden medio 2005 veel minder hebben opgebracht dan het bedrag van € 1.650.000 op de liquidatiebalans van Hoiting (de bouw lag al lang stil, iedereen wist door onbetaalde leveranciers dat Robex geen geld had en kopers van appartementen dreigden met claims) (memorie, 4.3.38).
(m) Daarbij komt dat Hoiting een denkfout maakt: hij telt het vastgoed [plaats 3] en [plaats 2] mee voor € 994.000 als opbrengst bij de best-case-liquidatie, maar hij ziet over het hoofd dat de werkelijke opbrengst € 800.000 plus dat vastgoed was (dus € 800.000 + € 994.000); dan is het nadeel € 994.000 lager. Het best-case-scenario zou dus slechter zijn dan de werkelijke uitkomst (memorie, 4.3.43).
Slot
(n) Liquiditeitsplanningen zijn opgemaakt, maar [geintimeerden c.s.] had geen toegang tot de administratie na het arrest van het hof Arnhem in 2009.
(o) Het verschil tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] wordt grotendeels verklaard doordat [bedrijf 1] de investeringen van M.E. Beheer B.V. meetelt, en [bedrijf 2] niet.
(3) [geintimeerde 1] had in 2005 te maken met een complexe situatie, zoals blijkt uit het volgende.
(a) Het pand in [plaats 1] was medio 2005 een groot commercieel risico (hoge kosten, risico dat de enige huurder vertrekt, zoals later is gebeurd) (memorie, blz. 30).
(b) M.E. Beheer B.V. heeft eind april/begin mei 2005 meer aandelen City Controls (GTS) gekocht voor een lage prijs van € 467.667 met middelen uit Robex en IJsselinvest. In 2005 moest M.E. Beheer B.V. uit de deelnemingen middelen halen voor aandeelhoudersbijdragen voor GTS na aardbevingen (bijvoorbeeld totaal in 2005: € 270.000, memorie, blz. 31, waarvan € 220.000 met toestemming van [appellante 4] in de periode februari-april 2005). Indien M.E. Beheer B.V. de toegezegde bijdragen niet zou verstrekken, zou dit leiden tot het verlies van de totale investering, op de balans voor € 2,75 miljoen. M.E. Beheer B.V. moest in 2005 rekening houden met meer verzoeken om bijdragen. [geintimeerde 1] heeft in de eerste helft van 2005 gesproken met potentiële kopers, maar beide kandidaten haakten af.
(c) M.E. Beheer B.V. had zich verplicht tot financiering van Robex en de Belgische deelnemingen en Robex had in januari 2005 verplichtingen van ongeveer € 800.000 ( [locatie 2] ). [de schuldeiser 1] en [de schuldeiser 2] hadden al een advocaat in de arm genomen omdat Robex niet betaalde. Indien Robex niet zou betalen, zou er een lange procedure volgen, met het risico dat Robex failliet zou gaan, waarna M.E. Beheer B.V. haar substantiële vordering (€ 1.752.662 medio 2005) zou moeten afschrijven ten laste van de winst.
(d) M.E. Beheer B.V. had andere verplichtingen met betrekking tot de projecten in de Belgische deelnemingen, zoals een borgstelling van € 2,5 miljoen voor Fortis ( [locatie 3] ) en € 500.000 geblokkeerd creditgeld ( [locatie 3] ) (lening aankoop pand), een schriftelijk vastgelegde verbintenis voor een lening van Fortis ( [locatie 4] ) (€ 1.732.000 per 19 augustus 2005) en een borgstelling van € 1,25 miljoen ( [de vennootschap] ) (memorie, blz. 33). De verkoop van garageboxen ( [locatie 4] ) genereerde geringe liquiditeit omdat het grootste deel van de omzet naar Fortis ging. De verkoop stokte in november 2005, er was een voorziening van € 300.000 voor een naheffing registratierecht, er moest rekening worden gehouden met vennootschapsbelasting van 34% (verschil opbrengst en kosten) en er werden meer boxen in de omgeving gebouwd (door een concurrent).
(e) [de vennootschap] moest geld reserveren voor kosten infrastructuur (€ 1,25 miljoen) en er kwamen restauratiekosten van € 377 .263 bij.
(f) Dit was dus de situatie in 2005. Bankfinanciering was niet mogelijk.
(4) [geintimeerde 1] kon niet anders beslissen dan tot verkoop van de Belgische deelnemingen en Robex, waardoor (i) € 2.846.439, € 382.609 en € 550.000 werd overgemaakt naar M.E. Beheer B.V. en Embo Vastgoed voor de prijs van (feitelijk) de vordering op de Belgische deelnemingen en de vordering op Robex, (ii) allerhande garanties en verplichtingen in de Belgische deelnemingen vervielen en geblokkeerd creditgeld en borgstellingen vrijkwamen en (iii) commerciële risico’s vervielen, zoals de verkoop van appartementen ( [de vennootschap] ) en de projecten [locatie 3] en [locatie 4] (memorie, blz. 35-36). De vordering van M.E. Beheer B.V. op IJsselinvest was oninbaar, maar is toch grotendeels betaald door de overeenkomsten van 9 augustus 2005 (de hiervoor genoemde bedragen van € 2.846.439 voor M.E. Beheer B.V. en € 382.609 voor Embo pensioenfonds). Dit is een groot voordeel van deze overeenkomsten.
(5) Zie 21.19 hiervoor wat betreft de deskundige Van Heesbeen (memorie, blz. 36 en verder).
(a) [geintimeerden c.s.] vindt dat de prijzen die zijn bepaald en betaald, marktconform, niet onredelijk en verklaarbaar zijn.
(b) Van Heesbeen had een Duitse Gutachter moeten inschakelen in plaats van een Nederlandse makelaar ( [makelaar] ).
(c) Een groot deel van de grond is bouwgrond, geen weide- en bosgebieden (Van Heesbeen heeft dit niet gezien).
(d) Van Heesbeen had de Bodenrichtwerte moeten volgen.
(e) De referentietransacties in hoofdstuk 4.3 zijn niet ontsloten grondstukken, dus niet vergelijkbaar.
(f) De woning in [plaats 2] is grondig verbouwd.
(g) De (hogere) koopprijs voor het vastgoed maakt ook niet uit omdat M.E. Beheer B.V. en Embo feitelijk als één partij opereren (memorie, blz. 41).