Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 9 oktober 2019;
- een brief van [appellante] van 9 oktober 2019 met het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 juni 2019;
- een brief van [appellante] met producties 5 tot en met 7, ingekomen ter griffie op 27 februari 2020;
- het verweerschrift van [verweerster] met producties, ingekomen ter griffie op 2 maart 2020;
- een V2 formulier waarmee mr. Snijders de behandeling van de zaak heeft overgenomen van mr. Lotfy, ingekomen ter griffie op 6 maart 2020;
- een faxbericht van [appellante] met de producties 2 tot en met 4, ingekomen ter griffie op 10 maart 2020 (ter completering van het procesdossier van de eerste aanleg);
3.De beoordeling
- betaling van te weinig betaald loon vanaf de maand november 2018,
- verstrekking van loonspecificaties,
- betaling van de wettelijke verhoging en wettelijke rente,
- betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en
- betaling van een billijke vergoeding van € 23.772,- bruto.
€ 1.603,65 per maand) terwijl [appellante] recht had op een minimum bruto maandbedrag van € 1.952,-- en per 1 januari 2019 € 1.981,--.
€ 1.981,-- met dien verstande dat zij vanaf 22 januari 2019 wegens arbeidsongeschiktheid recht had op 85% daarvan.
€ 3.693,56
€ 1.452,-- zijnde de kosten die zij heeft gemaakt voor het laten onderzoeken van de handtekening op het “tweede arbeidscontract”, zijnde de kosten voor de deskundigenrapportage. Naar het oordeel van het hof kan dit verzoek op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW worden toegewezen. Het zijn kosten die [appellante] heeft gemaakt om de aansprakelijkheid van [verweerster] voor de betaling van het bruto minimum maandsalaris voor een fulltime dienstverband (en niet op basis van een gestelde andere afspraak) te kunnen vaststellen. Inhoudelijk heeft [verweerster] bovendien geen voldoende gemotiveerd verweer gevoerd tegen dit aanvullend verzoek.