In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de proceskostenvergoeding in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had een WOZ-beschikking afgegeven waarin de waarde van een onroerende zaak was vastgesteld. Belanghebbende, de eigenaar van de woning, maakte bezwaar tegen deze beschikking, wat leidde tot een rechtszaak bij de Rechtbank Limburg. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en verlaagde de WOZ-waarde. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, specifiek over de hoogte van de vergoeding voor taxatiekosten. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte was uitgegaan van een tijdsbesteding van 3 uur voor de taxatie, terwijl de richtlijn voor niet-inpandige taxaties een norm van 2 uur hanteert. Het hof bevestigde dat de enkele omstandigheid dat de taxateur de woning ter plekke heeft bekeken, niet voldoende was om van deze richtlijn af te wijken. Het hof verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank, maar alleen voor wat betreft de proceskostenvergoeding. De vergoeding voor de taxatiekosten werd vastgesteld op € 128,26, terwijl de overige proceskostenvergoeding van € 1.539 in stand bleef. De totale proceskostenvergoeding werd afgerond op € 1.668. Het hof oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten van de heffingsambtenaar in het hoger beroep.