ECLI:NL:GHSHE:2020:1221

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
19/00618
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de proceskostenvergoeding bij WOZ-taxatie van een niet-inpandige woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de proceskostenvergoeding in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had een WOZ-beschikking afgegeven waarin de waarde van een onroerende zaak was vastgesteld. Belanghebbende, de eigenaar van de woning, maakte bezwaar tegen deze beschikking, wat leidde tot een rechtszaak bij de Rechtbank Limburg. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en verlaagde de WOZ-waarde. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, specifiek over de hoogte van de vergoeding voor taxatiekosten. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte was uitgegaan van een tijdsbesteding van 3 uur voor de taxatie, terwijl de richtlijn voor niet-inpandige taxaties een norm van 2 uur hanteert. Het hof bevestigde dat de enkele omstandigheid dat de taxateur de woning ter plekke heeft bekeken, niet voldoende was om van deze richtlijn af te wijken. Het hof verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank, maar alleen voor wat betreft de proceskostenvergoeding. De vergoeding voor de taxatiekosten werd vastgesteld op € 128,26, terwijl de overige proceskostenvergoeding van € 1.539 in stand bleef. De totale proceskostenvergoeding werd afgerond op € 1.668. Het hof oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten van de heffingsambtenaar in het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00618
Uitspraak op het hoger beroep van
BsGW Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg
hierna: de heffingsambtenaar
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 3 oktober 2019, nummer ROE 19/234 in het geding tussen
[belanghebbende] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZ-beschikking) en daarbij de waarde van de onroerende zaak, [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) voor het belastingjaar 2018 vastgesteld.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft in reactie op het verweerschrift een conclusie van repliek ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingediend.
1.7.
Met toestemming van partijen heeft het hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een hoekwoning, gelegen op een perceel van 192 m2.
2.2.
De waarde van de woning is door de heffingsambtenaar per de waardepeildatum 1 januari 2017 vastgesteld op € 200.000.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde van de woning gehandhaafd.
2.3.
Ter onderbouwing van de waarde van de woning heeft de heffingsambtenaar een taxatierapport ingebracht. Hierin is de waarde per waardepeildatum 1 januari 2017 getaxeerd op € 203.000.
2.4.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde van de woning eveneens een taxatierapport ingebracht. Dit rapport dateert van 3 oktober 2018 en is opgemaakt door [taxateur] , taxateur (hierna: de taxateur). De waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2017 is hierin getaxeerd op € 168.000. De taxateur heeft de woning op 10 april 2018 uitpandig opgenomen.
2.5.
Ter zitting bij de rechtbank hebben partijen overeenstemming bereikt in die zin dat de waarde van de woning verlaagd moet worden naar € 186.000.
2.6.
De rechtbank heeft dienovereenkomstig uitspraak gedaan. Daarbij is het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de WOZ-waarde per waardepeildatum 1 januari 2017 vastgesteld op € 186.000. Tevens heeft de rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten (inclusief de kosten van bezwaar) tot een bedrag van (in totaal) € 1.731,39 en hem opgedragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
2.7.
De vergoeding van de proceskosten ziet voor een bedrag van € 1.532 op kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor € 7 op kosten van kadastrale uittreksels en voor € 192,39 op kosten van het taxatierapport. Bij die laatste post is uitgegaan van een tijdsbesteding van 3 uren en een uurtarief van € 53 +/+ 21% BTW.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft uitsluitend het antwoord op de vraag op welk bedrag de vergoeding voor taxatiekosten dient te worden vastgesteld. De waarde van de woning en de overige elementen van de proceskostenvergoeding zijn niet (meer) in geschil.
3.2.
De heffingsambtenaar concludeert tot vaststelling van de vergoeding voor taxatiekosten op € 128,56 en in zoverre tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De rechtbank heeft met betrekking tot de vergoeding van de kosten van het taxatierapport het volgende geoordeeld:
‘De rechtbank volgt voor de bepaling van de vergoeding van kosten van taxaties van
woningen en niet-woningen in beginsel de Richtlijn van de belastingkamers van de
gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties (hierna: richtlijn).
Volgens de richtlijn bedraagt het uurtarief voor de taxatie van een woning € 53. exclusief
BTW, en het uurtarief voor de taxatie van een courante niet-woning € 65. Het aantal uren dat
is gemoeid met de taxatie en het opstellen van een rapport bedraagt volgens eiser 3.
De vergoeding voor het taxatierapport, inclusief 21% BTW. bedraagt volgens de richtlijn
€ 192.39 =’
4.2.
De heffingsambtenaar betoogt dat dit oordeel onbegrijpelijk is. De rechtbank stelt dat de vergoeding is vastgesteld met inachtneming van de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties [1] (hierna: de richtlijn). Volgens de richtlijn vindt vergoeding van een taxatierapport bij een niet-inpandige taxatie plaats op basis van 2 uur tijdbesteding, terwijl de rechtbank uitgegaan is van 3 uur. Dat is evident onjuist. Uit de jurisprudentie volgt volgens de heffingsambtenaar een bestendige lijn in het volgen van de richtlijn en tevens in het aanmerken van een geveltaxatie als een 'niet-inpandige woningtaxatie' met overeenkomstig een vergoeding op basis van 2 uur tijdsbesteding. De heffingsambtenaar verwijst in dit verband naar Gerechtshof Den Haag, 11 oktober 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:3041. De heffingsambtenaar is van mening dat hier sprake is van een standaard geveltaxatie, zonder omstandigheden die aanleiding geven omaf te wijken van voornoemde richtlijn. Het hof oordeelt als volgt.
4.3.
Ingevolge artikel 7:15, lid 2 van de Awb worden kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan vergoed. In artikel 8:75, lid 1 van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter redelijkerwijs heeft moeten maken. Tot de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, behoren ingevolge artikel 1, letter b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. Hieronder vallen de kosten van door een taxateur opgesteld taxatierapport, bestaande uit een uurtarief vermenigvuldigd met het aantal in redelijkheid aan het rapport bestede uren.
4.4.
In het arrest van 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0904, heeft de Hoge Raad de gerechten in feitelijke instantie opgeroepen om beleid te ontwikkelen voor uniforme toepassing van de te hanteren uurtarieven voor de vergoeding van de kosten van een taxatieverslag in WOZ-procedures. In navolging van deze oproep hebben de belastingkamers van de rechtbanken en gerechtshoven in gezamenlijk overleg een richtlijn opgesteld [2] , die per 1 juli 2018 is vervangen door de in 4.2. vermelde nieuwe versie. De richtlijn geldt zowel voor de gerechtshoven als de rechtbanken en voorziet niet alleen in uniforme uurtarieven maar ook in uniformiteit met betrekking tot het aantal aan een taxatie bestede uren. Hierover is in de richtlijn opgenomen:

Aantal uren besteed aan het taxatierapport
Het aantal uren dat is gemoeid met de taxatie van een onroerende zaak en het opstellen van een rapport wordt gesteld op:
2 voor een niet-inpandige woningtaxatie;
4 voor een woningtaxatie met inpandige opname.
Voor het aantal uren van taxaties van overige objecten wordt geen norm gesteld. De aard van de objecten is daarvoor te divers.’
4.5.
In het onderhavige geval is sprake van niet-inpandige taxatie, zodat volgens de richtlijn uitgegaan moet worden van een daaraan bestede tijd van 2 uur.
Belanghebbende verzet zich daartegen met het argument dat een woningtaxatie vanachter het bureau 2 uur duurt, maar dat in het onderhavige geval sprake is van een (niet-inpandige) opname ter plekke, hetgeen meer tijd in beslag neemt. Weliswaar kost een dergelijke taxatie minder tijd dan een inpandige taxatie, waarvoor in de richtlijn een tijdsbesteding van 4 uur genoemd staat, maar een tijdsbesteding van 3 uur is volgens belanghebbende redelijk. De bestendige lijn waarover de heffingsambtenaar spreekt, is er in de ogen van belanghebbende niet, gelet op bijvoorbeeld Gerechtshof den Haag, ECLI:NL:GHDHA:2015:2231. Daar wordt uitgegaan van een tijdsbesteding van 3 uur.
4.6.
Het hof ziet in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen reden om in dit geval af te wijken van de in de richtlijn genoemde norm van 2 uur voor een niet-inpandige woningtaxatie. Die norm is gebaseerd op hetgeen de hoven en de rechtbanken een redelijke tijdsbesteding achten bij een dergelijke taxatie, waarbij geen onderscheid is gemaakt op welke wijze die (niet-inpandige) taxatie is verricht. De enkele omstandigheid dat de taxateur de woning ter plekke heeft bekeken, leidt dan ook niet tot afwijking van het in de richtlijn geformuleerde uitgangspunt. Anders dan belanghebbende meent, is er naar het oordeel van het hof wel een bestendige gedragslijn van rechtbanken en hoven waarbij de uitgangspunten van de richtlijn gevolgd worden. Het hof wijst er daarbij op dat in de door belanghebbende genoemde uitspraak (ECLI:NL:GHDHA:2015:2231) voor de geveltaxatie 2 uur in aanmerking genomen is (en daarnaast 1 uur voor de aanwezigheid van de taxateur bij de hoorzitting).
4.7.
Het hof voegt daar aan toe dat belanghebbende wel in zijn algemeenheid heeft gesteld dat een taxatie met bezichtiging langer duurt dan een zuivere bureau-taxatie, maar niet aannemelijk heeft gemaakt dat in het voorliggende geval de taxatie langer heeft geduurd dan 2 uur. Een onderbouwing van de duur van de taxatie door de taxateur en/of een factuur waarin het aantal uren staat opgesomd ontbreken. De brief van 11 oktober 2018 van de gemachtigde waarin hij heeft verzocht om een vergoeding van de kosten van taxatie, gebaseerd op een tijdsbesteding van 3 uur, vormt daarvoor onvoldoende bewijs.
Slotsom
4.8.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd, maar alleen voor zover het de proceskostenvergoeding betreft. De vergoeding van de taxatiekosten bedraagt 2(uur) x € 64,13 = € 128,26. Het resterende gedeelte van de proceskostenvergoeding (€ 1.539) blijft in stand, zodat de totale proceskostenvergoeding (afgerond) € 1.668 bedraagt.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
Gelet op het feit dat de uitspraak van de rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de heffingsambtenaar inzake het hoger beroep geen plaats.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10.
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch enkel voor wat betreft de beslissing omtrent de proceskosten;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten bij de rechtbank (daaronder begrepen de kosten van bezwaar) tot een bedrag van € 1.668;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige.
Aldus gedaan op 9 april 2020 door M.M. de Werd, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.A. Flutsch, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Staatscourant 2018, nr. 28796 van 28 mei 2018.
2.Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Staatscourant 2012, nr. 26039 van 18 december 2012.