Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
1.Maatschap [de maatschap] ,
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 10 april 2018;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 17 mei 2018, waarbij geen minnelijke regeling van het geschil is bereikt;
- de memorie van grieven van [appellant] van 14 augustus 2018;
- de memorie van antwoord in het principaal appel, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van [geïntimeerde] van 23 oktober 2018 met producties en eiswijziging;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellant] van 29 januari 2019 (van het overleggen van de daarin vermelde productie is bij H-formulier van 12 februari 2019 afgezien).
6. De verdere beoordeling
Dat geldt overigens ook met inachtneming van de door partijen overgelegde bescheiden die over en weer de standpunten van partijen onderbouwen maar die, ook wanneer deze worden bezien in samenhang met de afgelegde getuigenverklaringen, geen bevestiging inhouden van de door [appellant] (gemotiveerd) betwiste stellingen van [geïntimeerde] waarvoor de rechtbank de bewijsopdrachten aan [geïntimeerde] heeft verstrekt. In hoger beroep heeft [geïntimeerde] volstaan met een te algemeen geformuleerd bewijsaanbod in principaal appel en incidenteel appel,
reden waarom het hof niet toekomt aan het toelaten van [geïntimeerde] tot het leveren van aanvullend (getuigen)bewijs. Gelet op het voorhanden getuigenbewijs uit eerste aanleg ziet het hof geen redenen om [geïntimeerde] in hoger beroep op te dragen nader bewijs te leveren.