Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 26 juni 2019;
- het verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 juli 2019;
- een V6-formulier van [verweerster] met productie 19, ingekomen ter griffie op 5 augustus 2019;
- een V6-formulier van [verweerster] met het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg op 11 maart 2019, ingekomen ter griffie op 17 september 2019;
- een V6-formulier van [verweerster] met productie 20, ingekomen ter griffie op 22 oktober 2019;
- een V6-formulier van [verweerster] met een akte houdende eisvermeerdering en producties 21 en 22, ingekomen ter griffie op 4 november 2019;
- een V6-formulier van [appellant] met een akte houdende wijziging van eis tevens inbrengen van nadere producties (34-49), ingekomen ter griffie op 6 november 2019;
3.De beoordeling
wettelijke rente en de wettelijke verhoging;
wettelijke rente en de wettelijke verhoging.
wettelijke rente en de wettelijke verhoging vanaf 20 september 2018;
Bij een en ander neemt het hof voorts in aanmerking dat de werkgever na een ziekmelding van de werknemer in het algemeen een arbo-arts dient in te schakelen. Dat [verweerster] in deze zaak contact heeft opgenomen met de huisarts is weliswaar begrijpelijk, maar bedacht dient te worden dat de contacten tussen werknemer en diens huisarts uitsluitend in het domein van de werknemer en niet in het domein van de werkgever liggen.
€ 2.490,06. Het hof leidt uit de processtukken af dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en dat partijen daar ook vanuit gaan. In dat geval is artikel 7:672 lid 10 BW van toepassing. Het hof stelt vast dat [appellant] het verzoek heeft ingediend bij de kantonrechter op 14 januari 2019, derhalve binnen de vervaltermijn van twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Ingevolge artikel 7:672 lid 10 BW is de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Aangezien [verweerster] de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang heeft opgezegd, terwijl een dringende reden ontbrak, is [verweerster] op grond van artikel 7:672 lid 10 BW aan [appellant] een vergoeding verschuldigd. Nu [verweerster] de hoogte van de door [appellant] verzocht vergoeding niet heeft betwist, zal het hof het bedrag ad
€ 2.490,06 toewijzen. [appellant] heeft verzocht dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging vanaf 20 november 2018. De wettelijke verhoging is niet toewijsbaar, aangezien een vergoeding wegens onregelmatige opzegging geen loon is in de zin van artikel 7:625 BW. [verweerster] heeft geen specifiek verweer gevoerd ten aanzien van de verzochte wettelijke rente. Het hof zal dit verzoek derhalve toewijzen.
Nu het hof hiervoor heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een dringende reden voor het ontslag op staande voet, heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [appellant] . [verweerster] heeft verder geen verweer gevoerd met betrekking tot de verschuldigdheid of de hoogte van de transitievergoeding. Het hof zal de door [appellant] verzochte transitievergoeding derhalve toewijzen.
New Hairstyle).
voert aan dat [verweerster] tevens ernstig verwijtbaar heeft gehandeld doordat zij met betrekking tot de door haar gestelde eerdere incidenten een verkeerd beeld heeft geschetst van de gebeurtenissen en daarmee moedwillig heeft getracht de kantonrechter op het verkeerde been te zetten. Voorts heeft [verweerster] volgens [appellant] op ernstige wijze zijn privacy geschonden door zonder medeweten of toestemming van [appellant] contact op te nemen met de huisarts van [appellant] .
Het hof is van oordeel dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat [verweerster] de kantonrechter opzettelijk verkeerd heeft voorgelicht. Voorts heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een schending van zijn privacy, aangezien uit de overgelegde WhatsApp-berichten blijkt dat [appellant] zelf het telefoonnummer van de huisarts aan [verweerster] heeft doorgegeven.
Gelet op alle omstandigheden acht het hof een billijke vergoeding van € 4.000,- bruto passend. [verweerster] heeft onvoldoende onderbouwd dat betaling van een dergelijk bedrag tot ernstige financiële problemen bij haar zou leiden. Het enkele feit dat [verweerster] in de jaren 2015 tot en met 2018 verlies heeft geleden is daarvoor onvoldoende.
Het hof is van oordeel dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij naast zijn loon recht heeft op uitbetaling van overuren.
Met betrekking tot het verzoek tot uitbetaling van vakantie-uren overweegt het hof als volgt. [appellant] heeft als productie 16A bij het verzoekschrift eerste aanleg een berekening van de openstaande vakantie-uren overgelegd. Volgens hem heeft hij over 2016 nog 28,6 uur tegoed, over 2017 38 uur en over 2018 tot datum einde dienstverband (19 november 2018) 84,5 uur. In totaal gaat het om 151,1 vakantie-uren. [verweerster] heeft als reactie een urenoverzicht overgelegd, waaruit volgens haar volgt dat het saldo vakantie-uren 55 uur bedraagt. Dit overzicht begint echter per 1 augustus 2018 en er worden niet alleen opgenomen vakantiedagen in mindering gebracht op het saldo vakantie-uren, maar ook uren die [appellant] volgens [verweerster] te weinig gewerkt heeft, zoals de heer [directeur] tijdens de zitting heeft verklaard en hetgeen [appellant] heeft betwist. Het is aan de werkgever om een goede administratie van de vakantie-uren bij te houden. Nu [verweerster] geen correct en volledig overzicht heeft overgelegd van de vakantie-uren in de jaren 2016 tot en met 2018, heeft [verweerster] de berekening van [appellant] onvoldoende betwist. [verweerster] heeft derhalve nog recht op uitbetaling van 151,1 vakantie-uren. Tussen partijen is niet in geschil dat het uurtarief van [appellant] € 10,77 bedraagt. Het hof zal derhalve een bedrag van € 1.627,35 toewijzen. De door [appellant] verzochte wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf 18 november 2018 over dit bedrag zijn eveneens toewijsbaar, nu [verweerster] hier geen specifiek verweer tegen heeft gevoerd.
4.De beslissing
- een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 2.490,06 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2018;
- een transitievergoeding van € 2.553,91 bruto;
- een billijke vergoeding van € 4.000,- bruto;
- een bedrag van € 1.627,35 bruto ter zake van niet genoten vakantie-uren, te vermeerderen met de wettelijke verhoging vanaf 20 november 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2018 over het bedrag ad € 1.627,35 bruto en de wettelijke verhoging;