ECLI:NL:GHSHE:2020:1164

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
200.231.279/02 en 200.231.326/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwzaak met betrekking tot installatie van warmtepomp en verwarmingselementen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep in een bouwzaak. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.C.L. Verheijden, heeft een geschil met de geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. R.H.G.M. Kerckhoffs, over de installatie van een warmtepomp en de aanbreng van plafond- en wandverwarming in zijn woning. De appellant heeft de vennootschap onder firma Technisch Advies Bureau ingeschakeld voor de installatie, maar er zijn problemen ontstaan met de uitvoering van het werk, met name door scheurvorming en geluidsoverlast in de plafonds. De rechtbank Limburg heeft in eerste aanleg de vordering van de appellant grotendeels afgewezen, met uitzondering van een schadevergoeding van € 980,00 voor herstelwerkzaamheden. In hoger beroep vordert de appellant een schadevergoeding van € 7.900,00 voor de niet goed aangebrachte verwarmingselementen. De geïntimeerden vorderen op hun beurt de kosten van een boorfirma die is ingeschakeld voor bronboringen, die door de provincie Limburg zijn stilgelegd. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant recht heeft op de gevorderde schadevergoeding, omdat de geïntimeerden niet hebben aangetoond dat de verwarmingselementen correct zijn geïnstalleerd. De vordering van de geïntimeerden tot vergoeding van de boorkosten is afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de appellant verantwoordelijk was voor deze kosten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in conventie vernietigd en de geïntimeerden veroordeeld tot betaling van € 7.900,00 aan de appellant, vermeerderd met wettelijke rente, en de vordering van de appellant tot betaling van € 980,00 afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummers 200.231.279/02 en 200.231.326/01
arrest van 31 maart 2020
in de zaak met nummer 200.231.279/02 van
[appellant (200.231.279/02)],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.C.L. Verheijden te Eindhoven,
tegen

1.[geïntimeerde 1 (200.231.279/02)] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2 (200.231.279/02)] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. R.H.G.M. Kerckhoffs te Maastricht,
en in de zaak met nummer 200.231.326/01 van

1.[appellant 1 (200.231.326/01)] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante 2 (200.231.326/01)] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. R.H.G.M. Kerckhoffs te Maastricht,
tegen
[geintimeerde (200.231.326/01)],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.C.L. Verheijden te Eindhoven,
als vervolg op de door het hof in beide zaken gewezen tussenarresten van 27 februari 2018 in het hoger beroep van de door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer C/03/212941 / HA ZA 15-642 gewezen vonnissen van 3 augustus 2016 en 2 augustus 2017.
De partijen zullen hierna worden aangeduid als [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] en [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)]

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Na de tussenarresten van 27 februari 2018, waarbij het hof in beide zaken een comparitie na aanbrengen heeft gelast, heeft op 10 april 2018 een comparitie plaatsgevonden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken.
1.2.
Daarna heeft [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] in de zaak met nummer 200.231.279 op 19 juni 2018 een memorie van grieven genomen, onder overlegging van twee producties. Vervolgens heeft de advocaat van geïntimeerden zich op 11 september 2018 onttrokken. [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] heeft daarna arrest gevraagd.
1.3.
In de zaak met nummer 200.231.326 heeft [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] op 22 mei 2018 onder overlegging van acht producties zijn memorie van grieven genomen en zijn eis gewijzigd. Vervolgens heeft [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] op 31 juli 2018 een memorie van antwoord genomen, onder overlegging van één productie. Daarna heeft [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] in deze zaak arrest gevraagd.
1.4.
Het hof heeft vervolgens in beide zaken een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

2.De beoordeling

2.1.
Het gaat in deze twee zaken om het volgende. [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] dreven tot 1 januari 2012 gezamenlijk een vennootschap onder firma onder de naam Technisch Advies Bureau [de vof] (hierna: de vof). De vof is op 31 december 2011 ontbonden.
[appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] is eigenaar van een woning met daarbij twee appartementen. Begin 2010 heeft [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] de vof gevraagd om een offerte voor het leveren van een warmtepomp voor zijn woning. Daarna zijn partijen met elkaar in overleg getreden, wat er uiteindelijk in mei 2011 in heeft geresulteerd dat partijen zijn overeengekomen dat de vof bij [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] voor een bedrag van € 62.000,00 inclusief btw een op een warmtepomp aangesloten verwarmings- en koelsysteem zou installeren, waarbij in de woonkamer vloer- en plafondverwarming zou worden aangebracht en in de slaapkamers wand- en plafondverwarming. Ook zouden er in ieder geval aansluitpunten gerealiseerd moeten worden om de appartementen op de warmtepomp aan te sluiten. Het met dit alles gemoeide werk zou (mede) door [de onderaannemer] als onderaannemer van [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] worden uitgevoerd.
Voor het warmtepompsysteem moest ook een bronboring worden uitgevoerd. Dit zou door de firma [de boorfirma 1] worden gedaan. De door [de boorfirma 1] aangevangen boorwerkzaamheden zijn echter door de provincie Limburg stilgelegd wegens strijdigheid met de Omgevingsverordening Limburg. [de boorfirma 1] is daarop meteen vertrokken en had, toen er weer geboord mocht worden, geen ruimte om het boorwerk te hervatten. [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] heeft daarop een ander bedrijf, de firma [de boorfirma 2] , bereid gevonden het boorwerk uit te voeren. [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] heeft [de boorfirma 2] daarvoor betaald. [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] heeft tevergeefs getracht die kosten in rechte op [de boorfirma 1] te verhalen. Thans vordert [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] deze kosten van [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] .
In de woning van [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] zijn in de muren en plafonds elementen aangebracht die konden verwarmen en koelen (hierna ook: de verwarmingselementen of de plafondplaten). Vervolgens is er in het later daarover aangebrachte stuukwerk in de plafonds scheurvorming opgetreden alsmede donkere vlekken. Ook maakten de plafonds kraakgeluiden. [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] heeft daarvoor [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] aangesproken, stellende dat er fouten zijn gemaakt bij het aanbrengen van de verwarmingselementen.
2.2.
In hoger beroep gaat het in het appel van [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] (zaaknummer 200.231.279/02) om de vraag of hij [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] kan aanspreken in verband met de schade aan kort gezegd de plafonds. De rechtbank heeft na het horen van getuigen, die vordering grotendeels afgewezen, behoudens een bedrag van € 980,00 voor het herstel van de naden in de plafonds.
[appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] vordert in hoger beroep de gedeeltelijke vernietiging van het in eerste aanleg gewezen eindvonnis en toewijzing van een bedrag van in hoofdsom € 7.900,00 incl. btw als schadevergoeding dan wel als ongedaanmakingsverplichting voor het niet goed aanbrengen van de verwarmingselementen in de muren en plafonds, vermeerderd met rente en kosten.
2.3.
Het hoger beroep van [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] (zaaknummer 200.231.326/01) gaat vooral over de vraag of aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van de aan [de boorfirma 2] betaalde boorkosten.
[geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] vordert na eiswijziging in hoger beroep betaling van een bedrag van € 8.711,70 in verband met de door [de boorfirma 2] uitgevoerde boring, vermeerderd met rente en kosten alsmede terugbetaling van hetgeen hij naar aanleiding van het bestreden vonnis heeft betaald. [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] meent dat hij in eerste aanleg ten onrechte is veroordeeld tot betaling van € 980,00 voor het niet aanbrengen van voegbanden op de naden tussen de verwarmingselementen omdat dit niet aan hem was opgedragen.
2.4.
In eerste aanleg is nog gedebatteerd over de vraag of de appartementen ook op het systeem aangesloten moesten worden en of het systeem daarvoor wel voldoende capaciteit zou hebben. De rechtbank heeft hierover geoordeeld dat niet is overeengekomen dat ook de appartementen aangesloten moesten worden, zodat het door [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] geleverde systeem voldoende capaciteit heeft. Dit oordeel is in hoger beroep niet betwist. Ook is in hoger beroep niet meer aan de orde de vraag of de leidingen wel correct waren geïsoleerd.
2.5.
[appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] heeft in 2011 een overeenkomst gesloten met de vennootschap onder firma die [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] , toen nog vormde. Op grond van artikel 18 WvK werd [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] daardoor hoofdelijk verbonden. Per 1 januari 2012 is de vennootschap weliswaar ontbonden, maar kwam aan de hoofdelijke verbondenheid van de vennoten geen einde: iedere vennoot bleef tegenover [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] voor het geheel aansprakelijk. Zij kunnen dan ook – zoals in deze zaak is gebeurd – beiden persoonlijk voor het geheel worden aangesproken.
2.6.
De door [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] aangedragen grieven 1 tot en met 5 zien op de boorkosten. In de eerste grief is betoogd dat het daartoe met [de boorfirma 1] gesloten contract namens [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] is ondertekend. Vast staat dat de daartoe door [de boorfirma 1] opgestelde opdrachtbevestiging van 4 juli 2011 (sluitend op € 10.757,00 ex btw), die gericht is aan [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] , door [geintimeerde 1 (200.231.279/02 en appellant 1 (200.231.326/01)] is ondertekend, zij het dat [geintimeerde 1 (200.231.279/02 en appellant 1 (200.231.326/01)] erbij heeft geschreven dat “namens [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] ” is ondertekend.
In de visie van [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] heeft hij dus namens [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] een overeenkomst met [de boorfirma 1] gesloten. Dat kan hij echter alleen doen indien een daartoe strekkende afspraak met [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] is gemaakt. Indien die afspraak ontbreekt, moet het in de gegeven omstandigheden ervoor worden gehouden dat [de boorfirma 1] door [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] in onderaanneming is ingeschakeld. Bepalend is wat [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] met [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] ten aanzien van de grondboring is overeengekomen in mei 2011. In dat verband is van belang dat in de door [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] opgestelde opdrachtbevestiging aan [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] van 2 mei 2011 is opgenomen dat onder meer de prijs van de bron in overleg met de leverancier van de warmtepomp en “de klant” ( [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] ) in de offerte is opgenomen. Dat duidt erop dat [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] de kosten van [de boorfirma 1] voor haar rekening zou nemen.
[geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] heeft betoogd dat uit eerdere contacten tussen partijen volgt dat de bronboring niet zou worden meegenomen in de begroting. In dat kader heeft [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] allereerst verwezen naar een offerte van de leverancier van de warmtepomp aan haar van 9 april 2010, waarin uitdrukkelijk is vermeld dat de prijs van de bron en het afgiftesysteem niet in die offerte zijn opgenomen. Nog daargelaten dat dit niet een offerte van [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] aan [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] betreft, spreekt het redelijk voor zich dat in die offerte de kosten van de bronboring niet zijn opgenomen. De mededeling van de producent kan hooguit als een waarschuwing aan [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] worden gezien dat er rekening mee moet worden gehouden dat voor de bron ook nog kosten gemaakt moeten worden. Verder zijn er twee eerdere offertes van [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] aan [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] overgelegd, waarin inderdaad geen melding wordt gemaakt van de bronboringen. Tegelijkertijd heeft echter te gelden dat die offertes van 26 mei 2010 en 21 januari 2011 aanmerkelijk lager uitvallen dan de door [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] aanvaarde offerte van 2 mei 2011 ten bedrage van € 60.750,00, namelijk respectievelijk ruim € 39.000,00 en € 45.500,00. Bovendien volgt uit het feit dat in die offertes niet wordt gerept over de bron, niet dat dit op een later tijdstip niet anders zou kunnen zijn afgesproken. De overgelegde stukken duiden daar ook op. In de volgende offerte van [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] van 12 april 2011, sluitend op € 60.750,00, is met betrekking tot de bron namelijk dezelfde tekst opgenomen als in de uiteindelijk geaccepteerde offerte van 2 mei 2011, echter nu nog met de toevoeging tussen haakjes “
(klant regelt dit rechtstreeks met [de boorfirma 1] )”. Anders dan [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] meent, duidt die toevoeging er hooguit op dat [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] voor de uitvoering van de boring zelf contact zou opnemen met [de boorfirma 1] , maar niet dat de kosten voor de boring als zodanig niet in de offerte zouden zijn begrepen. Daar waar in de vervolgens door [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] geaccepteerde offerte van 2 mei 2011 met zoveel woorden is vermeld dat de prijs van de bron in het geoffreerde bedrag is opgenomen, en die prijs in vergelijking tot eerdere offertes ook aanmerkelijk is gestegen, heeft als uitgangspunt te gelden dat [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] als klant ervan mocht uitgaan dat de kosten van de boring voor [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] zouden zijn. Daarin ligt besloten dat [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] ook de opdracht tot de boring zou geven, temeer nu het contact met [de boorfirma 1] blijkens de opdrachtbevestiging van 4 juli 2011 via [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] liep.
2.7.
Zoals reeds overwogen, betoogt [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] desondanks dat de afspraak was dat [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] de contractspartij van de boorder zou worden. [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] heeft in dat kader verwezen naar stukken die dateren van na het sluiten van de overeenkomst. Zo wijst hij op het hiervoor bedoelde contract van 4 juli 2011 met [de boorfirma 1] , waarin hijzelf heeft aangegeven namens [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] te ondertekenen. [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] kan echter niet achteraf eenzijdig besluiten dat [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] de opdrachtgever voor de boring zou zijn. Daarvoor is tenminste, zoals hiervoor reeds is overwogen, een afspraak met [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] nodig en daarvan is niet gebleken. Verder wijst [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] op een mail van hem aan [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] van 13 juli 2011 (overgelegd als productie 37 door [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] ), die is geschreven nadat het probleem met [de boorfirma 1] was ontstaan en [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] [de boorfirma 2] bereid had gevonden de boring over te nemen. Ook in die mail heeft [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] zich jegens [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] op het standpunt gesteld dat bij hem als opdrachtgever de verantwoording voor de boring ligt. Maar ook hier geldt dat uit een dergelijke eenzijdige mededeling in de gegeven omstandigheden niet volgt dat daarmee een nieuwe afspraak is gemaakt, ook niet als daar door de geadresseerde niet op wordt gereageerd. De mededeling van [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] dat de betalingen aan [de boorfirma 2] weer zullen worden meegenomen in zijn facturen, in combinatie met het gegeven dat [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] [de boorfirma 2] heeft aangezocht, duidt er immers op dat alleen [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] met [de boorfirma 2] heeft gecontracteerd. [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] zou daarbij alleen betrokken kunnen zijn als er sprake was van een meerpartijenovereenkomst, maar ook daarover heeft [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] niets gesteld.
2.8.
De conclusie is dat daar waar de afspraak klaarblijkelijk steeds is geweest dat [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] moest betalen voor de boring, de stellingen van [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] onvoldoende aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat partijen zijn overeengekomen dat [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] de opdrachtgever voor die boring zou zijn. Bij die stand van zaken is er geen aanleiding [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] tot bewijs toe te laten. Verder volgt hieruit dat [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] niet zomaar de overeengekomen prijs van € 62.000,00 kan verhogen met de kosten van [de boorfirma 2] , zoals [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] in zijn derde grief met een beroep op artikel 7:753 BW betoogt. Het lag in de risicosfeer van [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] om een alternatief te zoeken toen [de boorfirma 1] te kennen gaf het werk niet af te willen maken. Bij die stand van zaken kan [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] de kosten van [de boorfirma 2] ook niet als meerwerk van [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] claimen, zoals hij subsidiair betoogt in de tweede grief.
2.9.
[geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] kan de met [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] overeengekomen prijs van € 62.000,00 dus niet verhogen met de kosten van [de boorfirma 2] .
2.10.
De grieven 4 en 5 in het appel van [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] bouwen voort op de eerste drie grieven. Vanwege het falen van de eerste drie grieven, behoeven die grieven geen bespreking.
2.11.
Met zijn zesde grief betwist [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] dat hem kan worden aangerekend dat er door zijn onderaannemer [de onderaannemer] geen of onvoldoende voegband op de naden van het plafond zijn aangebracht. Dit behoorde volgens [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] niet tot de opgedragen werkzaamheden. De opdracht was slechts het aanbrengen van vloer- en plafondverwarming, niet het stuken van de plafonds en de muren. Dat is ook niet aan [de onderaannemer] opgedragen.
De rechtbank heeft voor -kort gezegd- de scheurvorming een bedrag van € 980,00 toegewezen aan [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] . [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] stelt in zijn appel (zaaknummer 200.231.279/02) dat [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] jegens hem aansprakelijk is voor het niet goed aanbrengen van de verwarmingselementen in de muren en plafonds, waardoor een schade van € 7.900,00 incl. btw is opgetreden.
2.12.
Op verzoek van [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] heeft de rechtbank op 4 februari 2014 – vóór het uitbrengen van de inleidende dagvaarding – een voorlopig deskundigenbericht gelast door ir. G.A.M. Blonk. De deskundige heeft op 26 mei 2014 zijn definitieve rapport opgesteld. Daaruit komt ten aanzien van de plafonds het volgende naar voren. Het werk bestond uit het aanbrengen van een metalen frame ophangsysteem. Daarop zijn de verwarmingselementen (ook wel plafondplaten genoemd) aangebracht en vervolgens moest het plafond worden afgewerkt. Het ophangsysteem is volgens de deskundige correct aangebracht. Langs de randen zijn, zo blijkt uit foto’s die [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] tijdens het werk heeft gemaakt, zwarte randprofielen aangebracht om de thermische werking van het plafond op te vangen. Het metalen frame is niet vastgeschroefd op dat randprofiel, zodat de thermische werking onbelemmerd kan plaatsvinden. De verwarmingselementen zijn correct bevestigd aan het frame en de leidingen zijn ook juist aangesloten op de warmtepomp. Echter, de randen van het plafond dienen circa 10 mm vrij te worden gehouden van de wanden. Uit foto’s die [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] tijdens het werk heeft gemaakt, “is met aannemelijke zekerheid op te maken dat de plafondplaten tot aan de wanden zijn aangebracht” aldus de deskundige. Daardoor wordt de thermische werking van het plafond belemmerd. Tevens zouden de randen voorzien moeten zijn van een kantprofiel voor een strakke afwerking en ook dat is niet gebeurd, zo begrijpt het hof. Alleen de plaatnaden en de schroefgaten hadden moeten worden afgewerkt, waarbij de naden met voegband en plamuur zouden moeten worden dichtgezet om scheuren te voorkomen. [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] heeft er zelf voor gekozen het hele plafond te laten stuken door een stukadoor, die het plafond tot aan de randen heeft dichtgestuukt.
2.13.
Uit het rapport van de deskundige begrijpt het hof dat het ophangframe juist is aangebracht en in principe ook ruimte laat voor de thermische werking, maar dat de verwarmingselementen daar vervolgens zo strak in of aan zijn opgehangen, dat er feitelijk geen vrije ruimte meer is tussen het plafond en de muren. Dit terwijl er rondom 1 cm vrijgehouden had moeten worden. Ook de afwerking is niet correct gebeurd. Anders dan [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] meent, mocht in de hoek tussen de wanden en het plafond geen voegband worden gebruikt. Die moest hoe dan ook vrij blijven en mocht hooguit met een kantprofiel worden afgewerkt. Wel had voegband gebruikt moeten worden op de naden van de plafondplaten. Het plafond werkt niet alleen doordat de verwarmingselementen niet voldoende kunnen uitzetten omdat ze te strak tegen de wand zijn gemonteerd, maar ook doordat het uitzetten en krimpen van de verwarmingselementen door het ontbreken van voegband op de naden onvoldoende wordt opgevangen. Het feit dat de door [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] ingeschakelde stukadoor het plafond ook nog eens tot de wand heeft dichtgestuukt, draagt eveneens negatief bij aan dit alles, zo begrijpt het hof.
2.14.
De rechtbank heeft het op basis van het deskundigenrapport voorshands aannemelijk geacht dat de verwarmingselementen tot de wanden zijn aangebracht en [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] toegelaten tot tegenbewijs. Nadat [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] in dat kader getuigen had laten horen, heeft de rechtbank geoordeeld dat [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] in het leveren van tegenbewijs was geslaagd en [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] vordering tot schadevergoeding ad € 7.900,00 afgewezen.
Over de plafonds heeft [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] in totaal vier getuigen laten horen: de heer [geintimeerde 1 (200.231.279/02 en appellant 1 (200.231.326/01)] zelf, de onderaannemer [de onderaannemer] , de heer [vertegenwoordiger van de leverancier van het systeem] van [leverancier van het systeem] (de leverancier van het systeem) en de loodgieter, de heer [de loodgieter] , die de plafondplaten op het systeem heeft aangesloten. De laatste heeft het plafond wel gezien toen het nog niet gestuukt was, maar kon zich niet herinneren of er langs de platen ruimte was vrijgelaten. Ook [de onderaannemer] , die volgens eigen zeggen heeft gewerkt onder coördinatie van de heer [geintimeerde 1 (200.231.279/02 en appellant 1 (200.231.326/01)] , wist niet meer of er langs de randen ruimte was vrijgelaten. Wel kon hij zich herinneren een plafond op verzoek van [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] opnieuw te hebben moeten plaatsen om ruimte te maken voor een gordijnrail. [de onderaannemer] leidde daaruit af dat de platen blijkbaar los zaten van de muur. De heer [geintimeerde 1 (200.231.279/02 en appellant 1 (200.231.326/01)] is de enige die als getuige expliciet heeft verklaard dat de plafondplaten met rondom 1 cm speling zijn aangebracht. De heer [vertegenwoordiger van de leverancier van het systeem] van [leverancier van het systeem] heeft verklaard dat het plafond al gestuukt was toen hij de woning van [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] bezocht. Op basis van de klachten, meent hij dat er fouten moeten zijn gemaakt bij de installatie. Dat zou kunnen zijn het te strak tegen elkaar leggen van de platen, het toepassen van kruisvoegen in plaats van de platen te laten verspringen of een te hoge of te lage aanvoertemperatuur. Ook zouden de platen tegen de muur kunnen zijn gemonteerd, zodat ze niet kunnen expanderen, zo heeft hij desgevraagd verklaard op vragen van de advocaat van [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] .
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, blijkt naar het oordeel van het hof uit deze getuigenverklaringen onvoldoende dat er bij het aanbrengen van de verwarmingselementen rondom 1 cm is vrijgelaten. Alleen [geintimeerde 1 (200.231.279/02 en appellant 1 (200.231.326/01)] verklaart dit immers met zoveel woorden. Daarbij kan echter niet uit het oog worden verloren dat hij, zo volgt uit de verklaring van [vertegenwoordiger van de leverancier van het systeem] , de plafondplaten blijkbaar heeft geïnstalleerd zonder de handleiding van [leverancier van het systeem] te kennen. [de onderaannemer] en de loodgieter kunnen zich niet herinneren of er rondom 1 cm was vrijgelaten. Uit het feit dat [de onderaannemer] zich nog wel kan herinneren één plafond te hebben losgemaakt om ruimte te maken voor een gordijnrail, kan zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat er bij dit plafond voldoende speling voor de thermische werking moet zijn geweest, laat staan dat dit bij alle andere plafonds ook het geval moet zijn geweest. Omdat bovendien uit de verklaring van [vertegenwoordiger van de leverancier van het systeem] genoegzaam volgt dat er, gezien de klachten, bij het plaatsen van de verwarmingselementen hoe dan ook een fout moet zijn gemaakt, welke fout volgens de rechtbankdeskundige (die een eigen onderzoek heeft ingesteld) moet worden gezocht in het te dicht op de muur plaatsen van de verwarmingselementen, en ook [vertegenwoordiger van de leverancier van het systeem] heeft verklaard dat dit een oorzaak van de klachten kan zijn, kan niet geoordeeld worden dat [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] het vermoeden van de rechtbank dat er bij de plaatsing van de verwarmingselementen niet voldoende ruimte is gelaten, heeft ontkracht. Daarmee slaagt het appel van [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] . Het moet er op grond van het voorlopig deskundigenbericht voor worden gehouden dat door een fout van [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] of haar onderaannemer [de onderaannemer] , voor wiens werk [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] jegens zijn opdrachtgever [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] ook aansprakelijk is, de verwarmingselementen in de plafonds niet goed zijn geïnstalleerd. Niet in geschil is dat het herstel daarvan, conform de begroting van de deskundige, € 7.900,00 bedraagt.
2.15.
Ten aanzien van het ontbreken van voegbanden op de naden heeft [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] betoogd dat dit niet tot zijn opdracht behoorde. Omdat [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] niet had betwist dat die naden volgens de deskundige met voegband en plamuur moesten worden dichtgezet om scheuren te voorkomen, heeft de rechtbank [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] hiervoor aansprakelijk gehouden en hem veroordeeld tot betaling van € 980,00. De enkele omstandigheid dat [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] niet heeft betwist dat de naden met voegband moesten worden afgezet, brengt echter niet mee dat het correct afdichten van de naden tot de werkzaamheden van [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] behoorde, met name niet nu [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] dit expliciet betwist heeft en vast staat dat [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] zelf een stukadoor heeft ingeschakeld voor het stuken van het plafond. Het aanbrengen van voegband behoort typisch tot de (voorbereidende) werkzaamheden van een stukadoor. [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] heeft in dit kader niet met zoveel woorden gesteld dat tussen partijen expliciet is afgesproken dat ook de afwerking van de plafonds door [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] of [de onderaannemer] zou geschieden. De opdrachtbevestiging van 2 mei 2011 bevat daarvoor ook geen concreet aanknopingspunt. [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] baseert zich allereerst op het rapport van de deskundige, die er inderdaad van is uitgegaan dat de afwerking ook tot de aan [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] gegeven opdracht behoorde. Maar het is niet de deskundige die bepaalt wat tussen partijen is overeengekomen. Daarnaast beroept [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] zich op de montagevoorschriften van [leverancier van het systeem] . Zij stelt dat daarin staat vermeld dat de platen met voegband moeten worden afgewerkt om scheurvorming te voorkomen. Maar ook hier gaat het blijkbaar om een situatie waarin een stuuklaag over de platen wordt aangebracht en daarvan staat nu net vast dat dit niet aan [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] was opgedragen. [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] heeft zelf een stukadoor in de arm heeft genomen voor de afwerking. Uit de stellingen van [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] volgt onvoldoende dat [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] met zoveel woorden is opgedragen de randen tussen de plafondplaten voor te bereiden voor de stukadoor. Voor bewijslevering door [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] is bij die stand van zaken geen plaats nog daargelaten dat een uitdrukkelijk ter zake doend bewijsaanbod ook ontbreekt. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het aanbrengen van voegbanden geen deel uitmaakte van de aan [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] gegeven opdracht, zodat [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] ook niet gehouden is tot het vergoeden van de daarmee samenhangende schade ad € 980,00. Daarmee slaagt de zesde grief in het appel van [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)]

3.De conclusie

3.1.
Het appel van [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] slaagt en het appel van [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] slaagt gedeeltelijk.
Het eindvonnis van 2 augustus 2017 zal worden vernietigd voor zover gewezen in conventie. Het in reconventie gegeven oordeel met betrekking tot de boorkosten blijft in stand. Bij de vernietiging van het tussenvonnis van 3 augustus 2016, waarbij de rechtbank bewijs heeft opgedragen, bestaat geen belang zodat die vordering wegens niet-ontvankelijkheid moet worden afgewezen.
3.2.
[geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] zal in de zaak met nummer 200.231.279/02 worden veroordeeld om aan [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] te betalen € 7.900,00 in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente daarover. De ingangsdatum daarvan heeft [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] verder niet gespecificeerd, zodat het hof deze zal toewijzen vanaf de inleidende dagvaarding, zijnde 23 oktober 2015.
In de zaak met nummer 200.231.326/01 zal de vordering van [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] tot betaling van € 980,00 alsnog worden afgewezen. [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] zal dit bedrag moeten terugbetalen aan [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling.
3.3.
Wat betreft de kosten heeft voor de eerste aanleg nog steeds te gelden dat [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] in conventie op wezenlijke punten in het ongelijk wordt gesteld, zodat de in eerste aanleg uitgesproken compensatie van kosten in stand kan blijven.
Wat betreft het hoger beroep heeft te gelden dat [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] in beide zaken als de in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt. De kosten worden in de zaak met nummer 200.231.279/02 (het appel van [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] ) aan de zijde van [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] begroot op € 827,11 voor verschotten (griffierecht € 726,00 en € 101,11 betekening dagvaarding) en op € 1.518,00 (1,5 punt in tarief I) voor advocaatkosten en in de zaak met nummer 200.231.326/01 (het appel van [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] ) aan de zijde van [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] op € 726,00 voor griffierecht en € 1.518,00 (1,5 punt in tarief I) voor advocaatkosten.
Overeenkomstig de daartoe strekkende vorderingen van [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] zal [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] in de zaak met nummer 200.231.279/02 worden veroordeeld in de nakosten en in de zaak met nummer 200.231.326/01 tot vergoeding van de wettelijke rente over de proceskosten, echter pas vanaf veertien dagen na betekening van dit arrest.

4.De uitspraak

Het hof, recht doende in hoger beroep
in de zaken met nummers 200.231.279/02 en 200.231.326/01
4.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 2 augustus 2017, voor zover gewezen in conventie
en in zoverre opnieuw recht doende
in de zaak met nummer 200.231.279/02
4.2.
veroordeelt [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] om aan [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] te betalen € 7.900,00 incl. btw, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 oktober 2015,
4.3.
veroordeelt [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] bepaald op € 827,11 voor verschotten en € 1.518,00 voor advocaatkosten,
4.4.
veroordeelt [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 wanneer niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden,
in de zaak met nummer 200.231.326/01
4.5.
wijst alsnog af de vordering van [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] tot betaling van € 980,00 en veroordeelt [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] om aan [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] terug te betalen hetgeen [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] naar aanleiding van het in eerste aanleg gewezen vonnis aan haar in dat kader heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag dat [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] heeft betaald,
4.6.
veroordeelt [geintimeerden c.s. (200.231.279_02) en appellanten c.s. (200.231.326/01)] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant (200.231.279/02 en geintimeerde (200.231.326/01)] bepaald op € 726,00 voor griffierecht en € 1.518,00 voor advocaatkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na betekening van dit arrest,
in de zaken met nummers 200.231.279/02 en 200.231.326/01
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 2 augustus 2017, voor zover gewezen in reconventie,
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.M. Vaessen, O.G.H. Milar en J.G.J. Rinkes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 maart 2020.
griffier rolraadsheer