In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De heffingsambtenaar van de gemeente Hilvarenbeek had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats 1], vastgesteld op € 185.000 per 1 januari 2016. De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak, maakte bezwaar tegen deze waardebepaling en de bijbehorende aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2017. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 20 februari 2020 heeft de belanghebbende zijn stelling dat de oppervlakte van het perceel onjuist was ingetrokken. De belanghebbende concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en verlaagde de waarde van de onroerende zaak naar € 158.000 of subsidiair € 177.000. De heffingsambtenaar daarentegen concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De waarde moest worden bepaald op basis van de waarde in het economische verkeer, waarbij de heffingsambtenaar de beschikking had onderbouwd met een waardematrix en vergelijkingsobjecten. Het Hof verwierp de stellingen van de belanghebbende over de onjuiste waardebepaling en concludeerde dat de rechtbank en de heffingsambtenaar voldoende op de bezwaren van de belanghebbende waren ingegaan. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd.