In deze zaak gaat het om een vordering tot nakoming van een koopovereenkomst tussen een commanditaire vennootschap, hierna te noemen [appellante], en een aantal geïntimeerden, hierna te noemen [geintimeerden c.s.]. De procedure is gestart na een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, gewezen op 18 april 2018. De kern van het geschil betreft de vraag of er een koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen partijen. [Appellante] had interesse in de aankoop van landbouwgrond van [geintimeerden c.s.], en heeft op 30 juni 2017 een bod gedaan van € 800.000,00, onder voorbehoud van financiering. Na een tegenvoorstel van [geintimeerden c.s.] van € 850.000,00, heeft [geintimeerden c.s.] de grond echter op 11 juli 2017 aan een derde verkocht, voordat [appellante] op het aanbod had kunnen reageren.
Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] erop mocht vertrouwen dat het aanbod niet zo snel herroepen zou worden. Artikel 6:219 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, dat de herroepelijkheid van een aanbod regelt, is in deze zaak van toepassing. Het hof oordeelt dat het aanbod van [geintimeerden c.s.] niet op een redelijke termijn is herroepen, waardoor de vordering van [appellante] tot nakoming van de koopovereenkomst wordt toegewezen. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en veroordeelt [geintimeerden c.s.] om mee te werken aan de totstandkoming van de koopovereenkomst en de levering van de onroerende zaken aan [appellante]. Tevens worden [geintimeerden c.s.] in de proceskosten veroordeeld.