3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Tussen [geïntimeerde] als eiser en Travers Mosa als gedaagde is bij de rechtbank een bodemprocedure aanhangig geweest onder zaak- en rolnummer 103039 / HA ZA 10-621. In deze bodemprocedure heeft [geïntimeerde] nakoming van een aandelenkoopovereenkomst van 25 juli 2008 (de overeenkomst) gevorderd. Deze verplicht Travers Mosa onder meer tot afname van de aandelen in het kapitaal van [de vennootschap 1] (de vennootschap), betaling van de koopprijs van € 1.800.000,00 en overname van een achtergestelde geldlening van € 1.800.000,00 maar kent een opschortende voorwaarde dat de in de overeenkomst genoemde saneringskosten een drempelbedrag van € 300.000,00 niet overschrijden. Partijen twisten over de vraag of de opschortende voorwaarde is vervuld, of Travers Mosa dientengevolge tot nakoming is verplicht en of de vermeende vorderingen van [geïntimeerde] opeisbaar zijn.
b. Op 8 oktober 2010 heeft [geïntimeerde] , na verkregen verlof van de voorzieningenrechter tot zekerheidstelling van verhaal voor de koopprijs en overname van de achtergestelde lening, conservatoir beslag gelegd op door Travers Mosa gehouden aandelen op naam in het kapitaal van Beheersmaatschappij [de beheersmaatschappij] en de door Travers Mosa in eigendom gehouden onroerende zaak, gelegen aan de [de straat] te [vestigingsplaats 2] .
c. Bij vonnis van 7 maart 2012 van de rechtbank Limburg is Travers Mosa veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst en in dat kader – voor zover hier van belang – tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 3.535.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 17 april 2009, een en ander onder verbeurte van een dwangsom. Dit vonnis is voor wat betreft de hiervoor genoemde veroordelingen niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
d. [geïntimeerde] heeft daarop om aanvullende beslagen verzocht. De voorzieningenrechter heeft bij beschikking van 14 maart 2012 verlof verleend voor de hoofdveroordeling conform het voornoemde vonnis van 7 maart 2012 (€ 3.535.000,00) en de vordering (vermeerderd met rente en kosten overeenkomstig het bepaalde in de landelijke beslagsyllabus) begroot op € 4.145.250,00. In het verlof is beslag tot zekerheid van dwangsommen geweigerd omdat de hoofdveroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
e. [geïntimeerde] heeft vervolgens conservatoire (derden)beslagen gelegd onder:
- [beheer] Beheer B.V. ( [beheer] );
- Beheersmaatschappij [de beheersmaatschappij] ;
- [de vennootschap 2] ;
- De heer [betrokkene 1] ;
- Deutsche Bank Nederland N.V.;
- Exploitatiemaatschappij [Exploitatiemaatschappij] ;
- De heer [betrokkene 2] ;
- [de vennootschap 3]
f. Het beslag onder [beheer] trof doel voor een bedrag van € 6.913.853,74.
g. Travers Mosa heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Deze, thans nog lopende, hoger beroepsprocedure is bij dit hof bekend onder nummer 200.104.152/01.
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde Travers Mosa (samengevat) om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] te veroordelen:
1.
primair: tot opheffing van alle door [geïntimeerde] , dan wel ten verzoeke van [geïntimeerde] , gelegde en nog bestaande beslagen ten laste van Travers Mosa binnen vijf kalenderdagen na dagtekening van het vonnis van de voorzieningenrechter waarin deze instructie wordt gegeven;
subsidiair: tot opheffing van alle door [geïntimeerde] , dan wel ten verzoeke van [geïntimeerde] , gelegde en nog bestaande beslagen ten laste van Travers Mosa binnen vijf kalenderdagen na dagtekening van het vonnis van de voorzieningenrechter waarin deze instructie wordt gegeven, onder de voorwaarde dat na opheffing ten behoeve van [geïntimeerde] een bankgarantie zal worden verstrekt conform het standaard NVB model, ter grootte van een bedrag van € 3.535.000,00, dan wel € 4.145.250,00 dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag (of ander standaardmodel);
2. te verbieden om nieuwe conservatoire beslagen te leggen ten laste van Travers Mosa voor vorderingen uit hoofde van of gerelateerd aan de tussen partijen gesloten koopovereenkomst d.d. 25 juli 2008 en/of het vonnis van 7 maart 2012;
3. om naleving door [geïntimeerde] van het in dezen te wijzen vonnis te waarborgen door oplegging van een dwangsom aan [geïntimeerde] te betalen aan Travers Mosa van € 10.000,00 ineens, vermeerderd met een dwangsom van € 5.000,00;
4. tot betaling aan Travers Mosa van de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke rente.
3.2.2.Aan deze vordering heeft Travers Mosa, kort samengevat, primair ten grondslag gelegd dat het recht van [geïntimeerde] summierlijk ondeugdelijk is en subsidiair dat door Travers Mosa voldoende vervangende zekerheid wordt aangeboden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Travers Mosa haar subsidiaire vordering in die zin gewijzigd dat opheffing wordt gevorderd tegen (voorafgaande) verstrekking van vervangende zekerheid middels een bankgarantie.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat niet kan worden aangenomen dat [geïntimeerde] geen vordering jegens Travers Mosa toekomt en het door hem ingeroepen recht summierlijk ondeugdelijk is. Op grond daarvan heeft de voorzieningenrechter de primaire vordering afgewezen.
Met betrekking tot de subsidiaire vordering heeft de voorzieningen het volgende overwogen. Een van een Nederlandse bank afkomstige bankgarantie, tekstueel gelijk aan het NVB-model, vormt voldoende zekerheid. Het enkele feit dat een bankgarantie er niet toe leidt dat uitbetaling plaatsvindt zodra er een toewijzend arrest is gewezen dat nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, maakt de zekerheid nog niet onvoldoende. Daarnaast biedt een bankgarantie meer zekerheid dan een beslag aangezien bij een faillissement een beslag vervalt en een bankgarantie blijft bestaan.
Verder komt [geïntimeerde] met die bankgarantie kwalitatief niet in een ongunstigere positie. De voorzieningenrechter heeft vervolgens, volgens vaste rechtspraak, de belangen afgewogen en geoordeeld dat aan de zijde van [geïntimeerde] als beslaglegger geen belang aanwezig is dat afgezet tegen de gevolgen van de beslaglegging voor Travers Mosa, handhaving van de gelegde beslagen rechtvaardigt.
De voorzieningenrechter heeft de (gewijzigde) subsidiaire vordering toegewezen in die zin dat de hoogte van de zekerheidsstelling is bepaald op een bedrag van € 4.695.050,89, zijnde de hoofdsom ad € 3.535.000,- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag van 17 april 2009 tot en met 13 februari 2019, proceskosten en de helft van de kosten van het deskundigenbericht.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens het verbod tot het leggen van nieuwe conservatoire beslagen voor zover die zien op de overeenkomst of het vonnis toegewezen en de gevorderde dwangsom afgewezen.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring heeft de voorzieningenrechter afgewezen, waarna [geïntimeerde] in de proceskosten in veroordeeld.