Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/237592 / HA ZA 17-349)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties.
3.De beoordeling
grieven IA, IB en ICzijn gericht tegen de verwerping van het beroep op verjaring. [appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de gemeente op grond van artikel 3:309 BW op 28 oktober 2010 is verjaard. [appellant] heeft gesteld dat de saldobrieven die tot 2011 (niet aangetekend) naar de [adres] te [woonplaats] zijn verstuurd hem niet hebben bereikt en bovendien niet aangemerkt kunnen worden als daden van rechtsvervolging zoals bedoeld in artikel 3:316 BW. Pas in 2011 heeft hem voor het eerst een brief bereikt waarin was opgenomen dat daarmee een verjaring stuitende actie werd bedoeld. De vordering was toen echter al verjaard. [appellant] heeft ten slotte nog opgemerkt dat de saldobrieven obscuur zijn, gelet op de datering en de stempels.
grief IIbetoogt [appellant] dat het terugvorderingsbesluit van 6 april 2004 ten onrechte door de gemeente als executoriale titel voor het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag is gebruikt.
Grieven III en IVhouden in dat bij het beslag aan bepaalde vormvereisten niet is voldaan. De executie was om deze redenen onrechtmatig.