ECLI:NL:GHSHE:2020:1050

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
200.221.112_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap van de erflater tussen de erfgenamen met betrekking tot onroerende zaken en sieraden

In deze zaak gaat het om de verdeling van de nalatenschap van de erflater, waarbij de erfgenamen, bestaande uit drie broers, in geschil zijn over de verdeling van onroerende zaken en sieraden. De moeder van de broers is overleden in 2001 en de vader in 2006. De vader had bij testament beschikt over zijn nalatenschap, waarbij de broers ieder voor een derde deel gerechtigd zijn. De appellant, die eerder als executeur was benoemd, is ontslagen en de notaris is tot nieuwe executeur benoemd. De procedure is een vervolg op een eerder tussenarrest van het hof, waarin al enkele zaken waren behandeld. De broers hebben verschillende vorderingen ingediend, waaronder verzoeken tot medewerking aan de verkoop van onroerende zaken en de verdeling van de nalatenschap. Het hof heeft de feiten vastgesteld en de vorderingen beoordeeld. Het hof oordeelt dat de sieraden nog niet zijn verdeeld en dat de appellant recht heeft op het gouden polshorloge. Daarnaast is het hof van mening dat de kosten van de Renault Trafic, die deel uitmaakt van de nalatenschap, aan de appellant moeten worden vergoed. De verdeling van de garages is bindend en de financiële consequenties zijn voor rekening van de verkrijgende deelgenoten. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank grotendeels bekrachtigd, maar enkele beslissingen aangepast met betrekking tot de sieraden en de verzekeringspremie voor de Renault Trafic. De uitspraak is gedaan op 24 maart 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.221.112/01
arrest van 24 maart 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. J.M. Peet te Rotterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] of ‘de broers’,
advocaat: mr. G.W.J. van Dijke te Middelburg,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 26 september 2017 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, onder zaaknummer C/02/314298 / HA ZA 16-280 gewezen vonnis van 22 maart 2017.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 26 september 2017;
  • het faxbericht van 28 november 2017 van mr. Peet met producties 1 - 15;
  • het faxbericht van 7 mei 2018 van mr. Peet met producties 16 -19;
  • het proces-verbaal van de (enkelvoudige) comparitie na aanbrengen van 22 mei 2018;
  • de memorie van grieven met vermeerdering van eis en producties 20 - 21;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met eiswijziging en producties 24 - 49;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep met producties 22 - 36;
  • de (meervoudige) comparitie van partijen, waarbij mr. Van Dijke spreekaantekeningen heeft overgelegd;
  • de volgende bij brief/faxbericht toegezonden producties, die partijen bij de comparitie bij akte in het geding hebben gebracht:
• 21 januari 2020 van mr. Peet met producties 37 - 42;
• 22 januari 2020 van mr. Van Dijke met producties 50 - 57;
• 22 januari 2020 van mr. Peet met producties 43 en 44.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
6.1.1.
Partijen zijn de (enige) kinderen uit het huwelijk van [de erflater] (vader) en [de erflaatster] (moeder).
6.1.2.
Moeder is overleden op 3 juli 2001. Vader is overleden op 16 november 2006 in [vestigingsplaats 2] . Hij heeft bij testament van 12 december 2002 over zijn nalatenschap beschikt waarbij hij niet is afgeweken van de wet, zodat partijen ieder voor één derde deel gerechtigd zijn tot zijn nalatenschap. [appellant] is benoemd tot executeur, welke benoeming hij heeft aanvaard.
6.1.3.
Bij beschikking van de toenmalige rechtbank Middelburg, sector kanton, van 26 november 2008 is [appellant] met ingang van 27 november 2008 ontslagen als executeur en is notaris mr. [de notaris 1] te [vestigingsplaats 2] (verder: de notaris) tot executeur benoemd.
6.1.4.
De nalatenschap van vader is tot op heden niet volledig verdeeld.
6.1.5.
Tot de nalatenschap van vader behoorden onder meer de volgende zaken/goederen:
- een woning met opslagloodsen aan de [adres 1] te [postcode] [vestigingsplaats 1] , gemeente Sluis, kadastraal bekend gemeente Aardenburg sectie [sectieletter 1] nummer [sectienummer 1] , groot 1 are 60 centiare, en nummer [sectienummer 2] , groot 3 are 35 centiare;
- een woning aan de [adres 2] te [postcode] [vestigingsplaats 1] , gemeente Sluis, kadastraal bekend gemeente Aardenburg sectie [sectieletter 1] nummer [sectienummer 3] , groot 3 are 24 centiare en [sectieletter 1] nummer [sectienummer 4] , groot 4 are 20 centiare en nummer [sectienummer 8] groot 42 centiare;
- negen garageboxen staande en gelegen aan de [adres 3] te [postcode] [vestigingsplaats 1] , gemeente Sluis, kadastraal bekend gemeente Aardenburg sectie [sectieletter 1] nummer [sectienummer 5] , groot 2 are 65 centiare;
- zeven garageboxen aan de [adres 4] te [vestigingsplaats 2] , gemeente Sluis, kadastraal bekend gemeente Oostburg sectie [sectieletter 1] nummer [sectienummer 6] , groot 2 are 24 centiare;
- tien garageboxen aan de [adres 5] te [vestigingsplaats 3] , gemeente Sluis, kadastraal bekend gemeente Oostburg sectie [sectieletter 2] nummer [sectienummer 7] , groot 2 are 85 centiare;
- een ervenrekening ten kantore van notaris [de notaris 2] te [vestigingsplaats 2] met nummer [bankrekeningnummer] ten name van de erven [de erven] ;
- een depot bij notariskantoor [de notaris 2] te [vestigingsplaats 2] onder dossiernummer [dossiernummer] met een saldo per 4 maart 2016 van € 20.825,50;
- sieraden;
- diverse inboedelgoederen.
6.2.1.
In de onderhavige procedure vorderden [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in eerste aanleg in conventie samengevat:
1. vervangende toestemming voor verkoop van de onroerende zaken aan de [adres 1] en [adres 2] te [vestigingsplaats 1] , althans veroordeling van [appellant] tot het verlenen van medewerking aan de verkoop;
2. veroordeling van [appellant] tot het verlenen van medewerking aan de verdeling van de garages, onder voldoening van een bedrag van € 3.333,-- aan [appellant] ,
3. veroordeling van [appellant] tot het verlenen van medewerking aan de verdeling van de onder de notaris berustende saldi binnen een maand na het passeren van de laatste akte van verdeling/levering;
4. veroordeling van [appellant] tot betaling van een bedrag van € 7.608,48 op de ervenrekening vanwege onverschuldigd betaalde kosten met betrekking tot de Renault Trafic;
5. veroordeling van [appellant] tot betaling van een bedrag van € 7.518,65 aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] afzonderlijk;
6. veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
6.2.2.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.3.
In de onderhavige procedure vorderde [appellant] in eerste aanleg in reconventie samengevat:
1. vaststelling van de verdeling van de nalatenschap van vader conform hetgeen is vermeld in de nummers 100-140 en 142 van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, althans de verdeling vast te stellen,
2. veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot het verlenen van toestemming en/of medewerking aan de verkoop en levering van de onroerende zaken aan de [adres 1] en [adres 2] te [vestigingsplaats 1] , bij gebreke waarvan [appellant] ex artikel 3:300 lid 1 BW wordt gemachtigd om namens [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] alle (rechts)handelingen te verrichten voor de verkoop en of levering van onroerende zaken,
3. machtiging van [appellant] ex artikel 3:300 lid 1 BW om namens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] alle (rechts)handelingen te verrichten om de tuin van de onroerende zaak [adres 2] te [vestigingsplaats 1] te laten onderhouden, waarbij de onderhoudskosten voor rekening van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] komen en als zodanig in de verrekening worden betrokken,
4. veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot het verlenen van toestemming en/of medewerking aan levering van de garages, bij gebreke waarvan [appellant] ex artikel 3:300 lid 1 BW wordt gemachtigd om namens [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] alle (rechts)handelingen te verrichten voor de levering van een onroerende zaak,
5. veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot betaling van een bedrag van € 18.640,50 door ieder van hen aan [appellant] binnen twee weken na het wijzen van dit vonnis,
6. veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de proceskosten.
6.2.4.
In het tussenvonnis van 29 juni 2016 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 7 november 2016. Tijdens deze comparitie hebben partijen (deel)afspraken gemaakt.
6.2.5.
In het eindvonnis van 22 maart 2017 heeft de rechtbank samengevat als volgt geoordeeld:
in conventie
tijdens comparitie hebben partijen overeenstemming bereikt over de (wijze van) verkoop van de panden aan de [adres 1] en [adres 2] te [vestigingsplaats 1] . Gelet hierop alsmede op de vordering 2 van [appellant] in reconventie zal de rechtbank alle drie de broers veroordelen tot het verlenen van toestemming en/of medewerking aan de verkoop en levering van deze onroerende zaken (rov. 4.1);
partijen zijn voorts ter zitting overeengekomen dat de garageboxen als volgt worden toegedeeld:
- te [vestigingsplaats 2] , [adres 4] aan [geïntimeerde 1] ,
- te [vestigingsplaats 1] , [adres 3] aan [appellant] en
- te [vestigingsplaats 3] , [adres 5] aan [geïntimeerde 2] . Verder is overeengekomen dat de garageboxen worden getaxeerd tegen de onderhandse verkoopwaarde in onverhuurde staat, dat de taxatie bindend is, en dat deze wordt verricht door [makelaars] Makelaars te [vestigingsplaats 2] . Na de comparitie zijn de garageboxen door [makelaars] Makelaars getaxeerd. De rechtbank gaat voor de waarde van de garageboxen uit van de waarden zoals deze door [makelaars] Makelaars zijn vastgesteld (rov. 4.2);
3. [appellant] voert geen verweer tegen de vordering onder 3, zodat deze kan worden toegewezen, op na te melden wijze. De rechtbank verwijst hiertoe naar hetgeen onder 4.23. van het eindvonnis omtrent de verdeling van de saldi wordt overwogen (rov. 4.3);
4. tijdens de comparitie is beslist dat de Renault Trafic tot de nalatenschap behoort, waardoor de grondslag aan de vordering is vervallen. De vordering zal worden afgewezen (rov. 4.4);
5. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gronden hun vordering onder 5 op onrechtmatige daad. Zij stellen dat [appellant] zijn taak als executeur niet op correcte wijze heeft vervuld, als gevolg waarvan hij is ontslagen. Door de benoeming van mr. [de notaris 1] tot executeur zijn kosten gemaakt, die niet zouden zijn gemaakt als [appellant] zijn taak juist had uitgeoefend, omdat op grond van het testament van vader aan [appellant] geen loon werd toegekend voor zijn taak als executeur. Als gevolg van het handelen van [appellant] hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] schade geleden, bestaande uit notariskosten die voor ieder van hen (€ 22.555,95:3 =) € 7.518,65 bedragen. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] vorderen vergoeding daarvan. De enkele omstandigheid dat [appellant] zijn taak als executeur niet op correcte wijze heeft uitgevoerd, is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake is van onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW (rov. 4.5);
in reconventie
1. Ten aanzien van de vordering tot vaststelling van de verdeling conform hetgeen is vermeld in de nummers 100-140 en 142 van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie overweegt de rechtbank als volgt:
Verdeling saldi
De rechtbank verwijst naar wat zij ten aanzien hiervan onder 4.23. heeft overwogen (rov. 4.10).
Renault Trafic
[appellant] heeft de auto verkocht, zoals is afgesproken ter comparitie, voor een bedrag van € 200,00. Dit bedrag komt ten goede aan de nalatenschap. Hij stelt voorts dat de kosten die hij vanaf februari 2009 voor de auto heeft gemaakt vanuit de nalatenschap dienen te worden vergoed, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten bedragen € 1.733,76 en hebben betrekking op motorrijtuigenbelasting, verzekering en schorsingskosten. De rechtbank overweegt dat [appellant] middels de door hem overgelegde stukken voldoende heeft aangetoond dat hij de betreffende kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Hoewel dit niet blijkt uit de administratie, ligt het voor de hand dat, gelet op de definitieve schorsing van de auto per september 2009, de motorrijtuigenbelasting vanaf dat tijdstip en de verzekeringspremie voor het resterende tijdvak zijn gerestitueerd. De rechtbank gaat ervan uit dat [appellant] deze restituties heeft ontvangen, aangezien hij ook voor de betaling van de betreffende bedragen heeft zorggedragen. Gelet hierop zal er geen rekening worden gehouden met een deel van de motorrijtuigenbelasting over de periode augustus – november 2009, ten bedrage van 2/3 x € 205,-- = € 137,00, en met de kosten verzekering 2009 van € 833,46, nu de vervaldatum van de betreffende factuur 24 augustus 2009 is en niet duidelijk is op welke periode de verzekering betrekking heeft. Aangezien [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de (verschuldigdheid van de) kosten overigens onvoldoende hebben weersproken zullen deze tot een bedrag van € 763,30 worden betrokken in de verdeling. De vordering tot betaling van wettelijke rente over deze kosten is, gelet op de betwisting door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , onvoldoende onderbouwd, zodat deze zal worden afgewezen (rov. 4.13).
Sieraden
[appellant] stelt dat de sieraden die tot de nalatenschap behoren nog niet zijn verdeeld. Deze sieraden zijn op 17 juli 1997 getaxeerd op een waarde van omgerekend € 12.564,05. Rekening houdend met de waardestijging van de goud- en zilverprijs van 1997 tot heden bedraagt deze waarde thans € 47.004,16. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de loonkostenstijging van 1997 tot heden van € 18.689,02. De huidige waarde van de sieraden bedraagt thans derhalve (€ 47.004,16 + € 18.689,02 =) € 65.693,18.
De rechtbank gaat voorbij aan hetgeen [appellant] stelt omtrent de waarde van de sieraden. De peildatum daarvoor is de datum van overlijden van vader. Dit was 16 november 2006. In de aangifte voor de successierechten is een waarde opgegeven van € 12.609,-. Kennelijk hebben partijen de sieraden op het moment van overlijden op dat bedrag gewaardeerd. De rechtbank heeft geen aanleiding daarvan thans af te wijken. Geen van partijen heeft feiten of omstandigheden gesteld die dat zouden rechtvaardigen. Daarbij komt dat bij de verdeling van de sieraden ieder der deelgenoten in beginsel recht heeft op een evenredig deel van deze zaken en niet op een vergoeding van de waarde van dat evenredige deel. [appellant] vordering tot vergoeding van 1/3e deel van de waarde van de sieraden moet om die reden dan ook worden afgewezen. Voor zover partijen de sieraden nog niet feitelijk hebben verdeeld – [appellant] betwist dat –, dienen zij daartoe alsnog over te gaan (rov. 4.16).
Inboedel
Partijen hebben ter comparitie afspraken gemaakt omtrent de verdeling van de nog aanwezige inboedelgoederen in de woning. Gelet daarop heeft [appellant] geen belang bij toewijzing van het deel van de vordering tot verdeling, voor zover dat betrekking heeft op deze goederen (rov. 4.19).
Scooter en verzekering
De vordering van [appellant] op dit punt wordt afgewezen (rov. 4.22).
2. Ten aanzien van de vordering tot het verlenen van medewerking aan de verkoop van de panden aan de [adres 1] en [adres 2] wordt verwezen naar hetgeen hiervoor in conventie onder 1. is overwogen (rov. 4.6).
3. Ten aanzien van (de kosten van) het tuinonderhoud van het pand [adres 2] hebben partijen ter zitting afgesproken dat [geïntimeerde 2] opdracht zal geven aan een tuinman om tegen zo laag mogelijk kosten de tuin zodanig in orde te maken dat deze naar het oordeel van de makelaar bijdraagt aan de verkoopbaarheid van het pand. De hiermee gepaard gaande kosten komen ten laste van de nalatenschap. De rechtbank wijst de vordering van [appellant] onder 3 af, gelet op deze afspraak. [appellant] heeft geen belang meer bij deze vordering (rov. 4.7).
4. Met betrekking tot de vordering tot het verlenen van toestemming en/of medewerking aan de levering van de garages verwijst de rechtbank naar hetgeen hieromtrent in conventie onder 2. is overwogen (rov. 4.8).
5. Met inachtneming van het voorgaande heeft de rechtbank de wijze van verdeling vaststellen in rov 4.23. als volgt bepaald:
- de onroerende zaken aan de [adres 1] en [adres 2] te [vestigingsplaats 1] worden verkocht, waarbij de netto verkoopopbrengst op de ervenrekening bij de notaris zal worden gestort;
- de garageboxen te [vestigingsplaats 2] , [adres 4] worden toegedeeld aan [geïntimeerde 1] tegen een waarde van € 52.500,--,
- de garageboxen te [vestigingsplaats 1] , [adres 3] worden toegedeeld aan [appellant] tegen een waarde van € 26.000,--,
- de garageboxen te [vestigingsplaats 3] , [adres 5] worden toegedeeld aan [geïntimeerde 2] tegen een waarde van € 45.000,--;
- ten laste van de ervenrekening zullen de door [appellant] in 4.13. genoemde voorgeschoten kosten ad € 763,30 aan hem worden vergoed;
- de kosten van het tuinonderhoud van het pand [adres 2] komen ten laste van de ervenrekening;
- de saldi van de ervenrekening met nummer [bankrekeningnummer] ten name van de erven [de erven] en het depot bij notariskantoor [de notaris 2] te [vestigingsplaats 2] onder dossiernummer [dossiernummer] , kunnen thans nog niet worden verdeeld, aangezien de panden aan de [adres 1] en [adres 2] te [vestigingsplaats 1] nog niet zijn verkocht. Daarnaast dient een verrekening plaats te vinden van het verschil in waarden in verband met de toedeling van de garageboxen. Partijen zijn in beginsel overeenkomstig ieders gerechtigdheid tot de nalatenschap, namelijk elk 1/3e deel, gerechtigd tot de resterende saldi.
- voor zover de sieraden nog niet feitelijk zijn verdeeld zullen zij worden verdeeld, zodanig dat ieder der broers daarvan een in waarde evenredig deel ontvangt.
Op grond van deze oordelen heeft de rechtbank (in de hoofdzaak) als volgt beslist:
in conventie en in reconventie
- stelt de wijze van verdeling van de nalatenschap van vader vast, zoals hiervoor onder 4.23. is bepaald,
- veroordeelt [appellant] tot het verlenen van medewerking aan de verdeling van de onder de notaris berustende saldi, overeenkomstig ieders gerechtigdheid tot de nalatenschap, binnen een maand na het passeren van de laatste akte van verdeling/levering,
- veroordeelt [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant] tot het verlenen van toestemming en/of medewerking aan de verkoop en levering van de onroerende zaken aan de [adres 1] en [adres 2] te [vestigingsplaats 1] zoals overeengekomen in het proces-verbaal van comparitie van 7 november 2016,
- veroordeelt [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant] tot het verlenen van toestemming en/of medewerking aan de levering van de garages zoals overeengekomen in het proces- verbaal van comparitie van 7 november 2016,
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
- compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6.3.1.
[appellant] heeft in principaal hoger beroep vier grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en – na vermeerdering van eis in reconventie – tot het toewijzen van de volgende vorderingen, voor zoveel mogelijk uitvoer bij voorraad:
Inzake de sieraden:
de wijze van verdeling van de sieraden vast te stellen, zodat verdeling als volgt plaatsvindt:
a. De broers, althans één van hen, te hoofdelijk veroordelen om binnen 7 dagen na het
betekenen van het arrest van het gerechtshof in deze procedure alle sieraden af te geven
met de nummers die volgen uit de taxatie in 1997: [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] (gouden horloge), [nummer 5] , [nummer 6] , [nummer 7] ,
[nummer 8] , [nummer 9] , [nummer 10] , [nummer 11] , [nummer 12] , [nummer 13] , [nummer 14] , [nummer 15] , [nummer 16] , [nummer 17] , [nummer 18] , [nummer 19] , [nummer 20] , [nummer 21] , [nummer 22] , [nummer 23] , [nummer 24] , [nummer 25] , [nummer 26] , [nummer 27] , [nummer 28] , [nummer 29] , [nummer 30] , [nummer 31] ,
[nummer 32] aan de betrokken notaris, te weten [de notaris 2] Notariaat te [vestigingsplaats 2] . Het betreffen in totaal eenendertig sieraden, exclusief het gouden horloge;
b. Zodra de betrokken notaris de sieraden heeft ontvangen, zal de betrokken notaris aan
[juweliers] Juweliers te [vestigingsplaats 2] , althans een juwelier in de nabije omgeving, opdracht geven
om vast te laten stellen dat de sieraden die de broers hebben afgegeven, (waarschijnlijk)
overeenkomen met de sieraden uit de lijst van 1997. De kosten van de juwelier komen
voor rekening van de nalatenschap;
c. Zodra de juwelier het onder sub b gestelde heeft bevestigd, zullen de erfgenamen binnen
7 dagen na het verzoek van de betrokken notaris, ten overstaan van de betrokken notaris
tot verdeling van de sieraden overgaan, met uitzondering van het gouden horloge. Iedere
erfgenaam kan elke ronde één sieraad kiezen. Per ronde wordt geloot wie als eerste,
tweede en derde mag kiezen. Iedere erfgenaam zal tien sieraden ontvangen, tenzij een
erfgenaam genoegen neemt met minder. Het rest-sieraad zal onder de erfgenamen
worden verloot;
d. Ook zal de betrokken notaris [juweliers] Juweliers te [vestigingsplaats 2] , althans een juwelier in de
nabije omgeving, opdracht geven om het gouden horloge te taxeren en te verkopen.
Iedere erfgenaam zal een derde deel van de verkoopopbrengst van het gouden horloge
ontvangen;
waarbij de broers hoofdelijk worden veroordeeld om hun medewerking te verlenen aan het in
sub a en sub c gestelde, op straffe van een dwangsom voor iedere dag/dagdeel van
€ 1.000,--, te verbeuren aan [appellant] ;
ingeval de broers, nadat zij gedurende in totaal 30 dagen niet meewerken aan het in sub b
en/of c gestelde, des de een betaalt de ander zij gekweten, hoofdelijk te veroordelen om
tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te voldoen een bedrag van € 21.897,73, te
vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te betekenen vanaf 1juni 2016 tot
aan de dag der algehele voldoening
Inzake de Renault Traffic:
de broers, des de een betaalt de ander zij gekweten, hoofdelijk te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te voldoen de bedragen van € 833,46 en € 137,—, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te betekenen vanaf 1 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, althans dat uw gerechtshof bepaald dat [appellant] voornoemde bedrag zal ontvangen uit de nalatenschap c.q. bij de verdeling van de nalatenschap;
Inzake de verhuuropbrengsten
a. de broers, althans één van hen te veroordelen van alle garages sinds het overlijden van
vader inzicht te geven (ex artikel 842a Rv, althans artikel 3:15j BW, althans artikel 3:175
BW) in de huurontvangsten en afschriften van de huurovereenkomsten in het geding te
brengen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,— per dag/dagdeel, te verbeuren aan [appellant] ;
b. ingeval desondanks gedurende 30 dagen geen stukken of inzicht wordt verschaft, de broers worden veroordeeld, des de een betaald de ander zij gekweten aan [appellant] te voldoen, althans dat [appellant] inzake de vethuuropbrengsten uit de verdeling van de nalatenschap € 5.000,-- ontvangt;
inzake de sleutel(s) van de kluis
de broers, althans één van hen te veroordelen om 7 dagen na het betekenen van het arrest
van het gerechtshof in deze procedure de sleutel(s) van de kluis aan [appellant] te geven, op
straffe van een dwangsom voor iedere dag/dagdeel van € 1.000,—, te verbeuren aan [appellant] ;
de broers te veroordelen in de kosten van beide instanties, vermeerderd met de wettelijke
rente over de volledige proceskosten, indien niet binnen vijftien dagen na dagtekening van
het arrest aan de proceskostenveroordeling is voldaan.
6.3.2.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben in incidenteel hoger beroep tien grieven aangevoerd. Zij hebben geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en – na wijziging van eis – tot het toewijzen van de volgende vorderingen, voor zoveel mogelijk uitvoer bij voorraad:
I. De verdeling van de nalatenschap te gelasten en (mede) in dat kader:
a. [appellant] te veroordelen het bedrag ad € 7.179,92 (Renault Traffic) ter verdeling in te brengen, dan wel [appellant] te veroordelen tot betaling van € 2.393,31 aan zowel [geïntimeerde 1] als [geïntimeerde 2] ;
b. [appellant] (bij tussenarrest) te veroordelen om van alle garages vanaf het moment van overlijden van erflater inzicht te geven in de huurontvangsten en afschriften van de huurovereenkomsten in het geding te brengen en [appellant] te veroordelen tot inbreng van hetgeen hij aan huurinkomsten heeft ontvangen, dan wel [appellant] te veroordelen om een bedrag ad € 15.000,— (huurinkomsten) ter verdeling in te brengen, dan wel toe te rekenen op zijn aandeel, dan wel [appellant] te veroordelen om aan zowel [geïntimeerde 1] als [geïntimeerde 2] ieder € 5.000,- te voldoen;
c. Te bepalen dat aan de deelgenoot aan wie “garage [garagenummer] ” te [vestigingsplaats 2] wordt toebedeeld een bedrag ad € 100,— (borg) vanaf de ervenrekening [bankrekeningnummer] dient te worden voldaan op het moment van levering van die garage, derhalve vóórdat tot verdeling van de ervenrekening wordt overgegaan;
d. Te bepalen dat aan zowel [geïntimeerde 1] als [geïntimeerde 2] € 86,61 (broodjes) dient te worden voldaan, alvorens tot verdeling van de ervenrekening wordt overgegaan;
e. [appellant] te veroordelen om primair het bedrag ad € 749,35 en subsidiair het bedrag ad € 597,96 ter verdeling in te brengen (restitutie verzekeringen onroerend goed), dan wel toe te rekenen op zijn aandeel, dan wel [appellant] te veroordelen om aan zowel [geïntimeerde 1] als [geïntimeerde 2] ieder primair € 249,76, dan wel subsidiair € 199,32 te voldoen;
f. [appellant] te veroordelen om het bedrag ad € 92,75 (slot [adres 2] ) ter verdeling in te brengen, dan wel toe te rekenen op zijn aandeel, dan wel [appellant] te veroordelen om aan zowel [geïntimeerde 1] als [geïntimeerde 2] ieder € 30,92 te voldoen;
g. Te bepalen dat vanuit het gemeenschappelijk tegoed aan [geïntimeerde 1] € 115,-- (slotpennen en slot) dient te worden voldaan, alvorens tot verdeling van de ervenrekening wordt overgegaan;
h. [appellant] te veroordelen om de ten laste van de nalatenschap gebrachte notariskosten tot een beloop van € 22.555,95 ter verdeling in te brengen, dan wel toe te rekenen op zijn aandeel, dan wel [appellant] te veroordelen om aan zowel [geïntimeerde 1] als [geïntimeerde 2] ieder € 7.518.65 te voldoen;
i. Te bepalen dat de tot de nalatenschap behorende garages dienen te worden getaxeerd en verloot/verdeeld op de wijze zoals omschreven in de onderdelen 91 t/m 93 in de memorie van grieven in incidenteel appel, dan wel op een door het gerechtshof in goede Justitie te bepalen wijze;
j. De verdeling van zowel de ervenrekening en boedelrekening te gelasten, met inachtname van al het bovenstaande en hetgeen reeds bij eindvonnis in eerste aanleg is overwogen en/of geoordeeld, voor zover daar niet tegen is gegriefd;
II. [appellant] te veroordelen tot het verlenen van toestemming en/of medewerking aan de verdeling(en) en levering(en) die nodig is/zijn om tot een algehele afwikkeling van de nalatenschap te komen en te bepalen dat, voor het geval [appellant] die toestemming en/of medewerking niet op het eerste verzoek van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] of de betrokken notaris verleent, [appellant] door notaris [de notaris 3] te [vestigingsplaats 2] of één van zijn medewerkers op kosten van [appellant] (toe te rekenen op zijn aandeel) wordt vertegenwoordigd bij het verrichten van de noodzakelijke handelingen ex artikel 3:300 BW;
III. [appellant] te veroordelen in de kosten van het geding in incidenteel appel.
6.3.3.
Beide eiswijzigingen hebben tijdig plaatsgevonden en zijn toelaatbaar. Na behandeling van de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep zal blijken in hoeverre de gewijzigde eis in principaal respectievelijk incidenteel appel toewijsbaar is.
6.4.
Het hof zal de grieven per onderwerp gezamenlijk behandelen.
sieraden
6.5.1.
Met grief 1 in principaal hoger beroep betoogt [appellant] samengevat dat de sieraden uit de nalatenschap niet zijn verdeeld en vraagt hij primair verdeling en subsidiair zijn aandeel in de waarde van de sieraden. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] voeren aan dat al is verdeeld en dat de vordering bovendien is verjaard.
6.5.2.
Allereerst overweegt het hof dat verjaring van deze vordering niet aan de orde is nu (nadere) verdeling van de nalatenschap wordt gevraagd en dit te allen tijde door de deelgenoten kan worden gevraagd (zie HR 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:762).
6.5.3.
Dit betekent dat de vordering beoordeeld moet worden. Het hof overweegt dat de materiële rechtsregels die het geschil en de rechtsverhouding tussen partijen beheersen, bepalen welke feiten gesteld en bewezen moeten worden en door wie. Degene die aan de op deze rechtsverhouding van toepassing zijnde rechtsregel voor hem gunstige rechtsgevolgen wil ontlenen, heeft de stelplicht en de bewijslast van de voor het kunnen aannemen van die rechtsgevolgen noodzakelijke feiten. Het gaat erom welke partij zich in wezen op de voor haar gunstige (rechts)gevolgen van de materiële regel beroept. Voor de beoordeling van de vraag op wie op grond van deze hoofdregel van art. 150 Rv de bewijslast rust, is dus niet doorslaggevend wie de rechtsvordering heeft ingesteld, maar is doorslaggevend wie zich beroept op de uit de rechtsverhouding tussen partijen voortvloeiende materiële rechtsgevolgen. Het gaat, met andere woorden, niet om de ingestelde rechtsvordering maar om het gepretendeerde vorderingsrecht of het gepretendeerde (zelfstandige of bevrijdende) verweer, en om de feiten die nodig zijn om dat vorderingsrecht of dat verweer te kunnen dragen.
6.5.4.
In dit geval geldt dat uitgangspunt is bij een nalatenschap dat de goederen worden verdeeld tussen de erfgenamen, dus ook sieraden. Zo heeft de rechtbank in eerste aanleg ook beslist. Voor zover er nog niet feitelijk zou zijn verdeeld, moesten de erfgenamen dat alsnog doen. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] voeren aan dat deze verdeling heeft plaatsgevonden en omdat zij zich op de voor hen gunstige (rechts)gevolgen van de materiële regel beroepen, rust op hen de bewijslast daarvan. Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] onder meer naar een lijst die is opgesteld in 2016 (de rechtbank hanteerde als datum 2015 voor deze lijst) waarop een verdeling staat tussen de broers. Op deze lijst staat dat [naam] ( [geïntimeerde 2] ) sieraden heeft ontvangen ter waarde van € 4.107,09 (NLG 8.852,50), [geïntimeerde 1] voor € 4.040,91 (NLG 8.905,--) en [appellant] voor € 6.026,20 (NLG 13.280,--). [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] hebben deze sieraden gekregen. Daarmee staat echter niet vast dat [appellant] de sieraden die voor hem zijn genoteerd ook heeft gekregen. [appellant] heeft dat uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist. Bij de opsomming van sieraden onder de naam van [appellant] staan bij 19 van de 21 genoteerde sieraden aantekeningen, terwijl er niets is genoteerd bij de andere broers. Bij deze aantekeningen worden de volgende vier symbolen gebruikt: @ bij één sieraad (waarbij uit de toelichting blijkt dat het over twee sieraden gaat), # bij vier sieraden, * bij vijf sieraden, en ° bij acht sieraden. Bij de symbolen staat het volgende vermeld:
“@ de gouden gourmet collier 8 is vermoedelijk niet aanwezig, [appellant] heeft bij bezichtiging oa item [nummer ] en één gouden collier meegenomen;
* zijn niet aangetroffen in de kluis;
# heeft [appellant] meegenomen uit het verzorgingstehuis. Het horloge en ring met zwarte steen bij bezoek begrafenisondernemer;
° heeft [appellant] meegenomen na bezichtiging op 2 mei 2010”.
Uit de lijst en de toelichting daarop ter zitting in hoger beroep blijkt dat van de twee colliers genoemd bij symbool @, de broers verklaren zeker weten dat [appellant] die heeft meegenomen, maar zij niet meer weten wanneer dat is geweest behalve dat het tijdens één van de bijeenkomsten op of vóór 21 maart 2010 moet zijn geweest en dat [appellant] de volgende dag naar een juwelier zou gaan voor een taxatie. Voor de andere sieraden geldt dat het volgens de broers niet anders kan zijn dan dat [appellant] ze heeft, omdat de sieraden niet zijn aangetroffen en [appellant] in de gelegenheid is geweest om sieraden mee te nemen, zoals in het verzorgingstehuis of omdat de broers stellen dat [appellant] als executeur de contactpersoon met de begrafenisondernemer was. Bij e-mail van 22 maart 2010 heeft [geïntimeerde 1] aan zijn twee broers het volgende heeft geschreven:
“(…) Afgesproken is dat [appellant] bij het passeren bij een juwelier zou binnen stappen om opgeheldert te krijgen wat een choker is versus een gourmet collier.(…)”.Verder is het gouden polshorloge nog niet aan [appellant] overhandigd. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] erkennen dat zij dat horloge nog in hun bezit hebben.
6.5.5.
Het hof acht het op basis van de door de broers aangevoerde feiten en verklaringen onvoldoende bewezen dat de sieraden feitelijk zijn verdeeld en dat [appellant] sieraden onder zich heeft. Voor de sieraden met de symbolen * en ° geldt dat de broers daarover niet bewijzen dat [appellant] de sieraden heeft verkregen, maar de conclusie trekken ‘dat het niet anders kan zijn dan dat hij ze heeft’. Verder zijn de stellingen met betrekking tot de sieraden met symbool # slechts gebaseerd op het uitgangspunt dat [appellant] executeur was en daarom de sieraden van de begrafenisondernemer zou hebben ontvangen.
Daar komt nog bij dat [appellant] er terecht op heeft gewezen dat de sieraden die op de lijst zijn aangeduid met de symbolen # en °, niet voorkomen op de taxatie uit 1997, en evenmin op het tweede voorstel van [geïntimeerde 1] voor een verdeling. Dit doet de vraag rijzen of deze sieraden wel bestaan, te meer nu [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bij gelegenheid van de comparitie geen duidelijk antwoord hebben gegeven op de vraag of na de taxatie van 1997 nog sieraden zijn aangeschaft. Bovendien bedraagt de waarde van de sieraden volgens de aangifte successierechten € 12.609,--. In guldens uitgedrukt is dat fl 27.786,58. Die waarde stemt vrijwel exact overeen met de totale waarde van de sieraden volgens de taxatie uit 1997. Dit wijst erop dat bij de aangifte successierechten geen andere sieraden zijn opgegeven dan de in 1997 getaxeerde sieraden, en dat er dus geen andere sieraden waren dan de in 1997 getaxeerde sieraden.
De feiten die de broers stellen zijn te vaag en overtuigen niet tegenover de gemotiveerde ontkenning van [appellant] .
Over twee sieraden zijn [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] wel stellig. Dit betreft de choker en het gourmet collier. Daarbij kunnen zij echter niet verklaren wanneer [appellant] die zou hebben verkregen en uit het e-mailbericht dat daags na 21 maart 2010 door [geïntimeerde 1] is verzonden, blijkt enkel dat [appellant] bij een juwelier zou informeren wat de benamingen choker en gourmet collier inhouden. Als [appellant] genoemde kettingen op dat moment onder zich zou hebben, dan had het voor de hand gelegen dat dat ook was genoemd in deze e-mail. Deze e-mail onderbouwt in elk geval niet nader dat [appellant] de twee kettingen onder zich had en lijkt het eerder te ontkrachten.
Dan rest alleen de stellige verklaring van de broers tegenover de even zo stellige verklaring van [appellant] en oordeelt het hof dat niet met een redelijke mate van zekerheid is vast te stellen dat [appellant] deze twee kettingen of andere sieraden onder zich heeft.
6.5.6.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben bewijs aangeboden van hun stellingen dat:
- [appellant] wel degelijk sieraden onder zich heeft door
 het horen van zichzelf en uitvaartverzorger [de uitvaartverzorger] ;
 het opvragen van schriftelijke bescheiden/bewijzen van afgifte van [de uitvaartverzorger] ;
- de sieraden al wel degelijk zijn verdeeld door het horen van zichzelf.
6.5.7.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben onder andere aangeboden bewijs bij te brengen door het overleggen van schriftelijke bescheiden, maar hebben nagelaten dat daadwerkelijk te doen. Het hof ziet geen aanleiding om hen in dit stadium van de procedure alsnog in de gelegenheid te stellen bedoelde bescheiden in het geding te brengen. De broers hadden dat uit eigen beweging dienen te doen, te meer daar vader al ruim dertien jaar geleden is overleden. Voor het leveren van schriftelijk bewijs is immers geen opdracht van de rechter vereist. Voor het overige gaat het hof voorbij aan het aanbod getuigen te horen gelet op rov. 6.5.4 en 6.5.5. Het aanbod is niet toegespitst op concrete feiten of omstandigheden die, indien bewezen, kunnen leiden tot een ander oordeel dan in het bovenstaande reeds is vervat.
6.5.8.
[appellant] heeft aangeboden te bewijzen dat hij geen sieraden onder zich heeft, maar heeft daarbij geen belang gelet op de beslissing van het hof. Ten aanzien van de waarde heeft hij geen bewijsaanbod gedaan.
6.5.9.
Het bovenstaande betekent dat het hof de conclusie trekt dat [appellant] geen sieraden heeft ontvangen, terwijl [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] wel allebei sieraden hebben ontvangen. Gelet op het tijdverloop sinds die uitdeling en de verdere uitdeling van de sieraden in de familie waarbij ook omsmelting heeft plaatsgevonden, zal het hof verdelen conform wat er feitelijk al is uitgedeeld aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] . Dit betekent dat de feitelijke ‘verdeling’ zoals die blijkt uit de overgelegde lijst uit 2016, gehandhaafd blijft. [appellant] zal derhalve nog ontvangen het gouden polshorloge en voor het overige een waardevergoeding toegewezen krijgen. In hoger beroep heeft [appellant] ten aanzien van de hoogte van die waarde verwezen naar zijn stellingen in eerste aanleg zonder nadere onderbouwing. Het hof is het echter eens met het oordeel van de rechtbank over de peildatum voor de bepaling van de waarde van de sieraden en verwijst naar de motivering van de rechtbank op dit punt. Er zal dus uitgegaan worden van peildatum 16 november 2016 en de waarde uit de aangifte successierechten van € 12.609,--, welke waarde overigens overeenstemt met de waarde van de sieraden volgens de taxatie uit 1997.
6.5.10.
Het hof overweegt dat [appellant] dus een waarde toekomt van € 4.203,--. Aan hem is toebedeeld het gouden polshorloge van NLG 6.000,--, zodat een waarde resteert van € 1.480,32. Met inachtneming van het voorgaande zal het hof beslissen dat hem het gouden polshorloge zal worden gegeven en een vordering van € 1.480,32. Grief 1 in principaal appel slaagt.
Renault Trafic
6.6.1.
[appellant] vordert betaling van de door hem betaalde verzekeringspremie en wegenbelasting voor de Renault Trafic (grief 2 in principaal appel). [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] voeren – samengevat – primair aan dat de auto geen deel uit maakt van de nalatenschap en subsidiair dat de kosten van de auto voor rekening van [appellant] zijn. De reeds in rekening gebrachte kosten vorderen de broers terug (grief I in incidenteel appel).
6.6.2.
Het hof overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de auto is aangeschaft met het geld van vader en bedoeld was als invalidenvervoer voor hem. De auto heeft tot het overlijden van vader gediend als vervoersmiddel voor vader en alle drie de broers hebben met vader hierin gereden. De auto stond in de laatste jaren tot het overlijden steeds geparkeerd op een parkeerplaats bij het verzorgingstehuis van vader. Naar het oordeel van het hof staat hiermee vast dat de auto deel uitmaakt van de nalatenschap. Daarmee vallen de kosten (en de opbrengst) van de auto ook in de nalatenschap. Dat de toenmalige bewindvoerder mogelijk anders met de ingediende kosten is omgegaan, maakt dit niet anders.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] beroepen zich subsidiair op verjaring van de vordering van [appellant] en stellen dat hij in 2006 niet meer de kosten van jaren daarvoor alsnog in rekening kon brengen bij de nalatenschap. Het hof overweegt dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] onvoldoende hebben gesteld om vast te kunnen stellen dat die vordering verjaard zou zijn. Te meer niet omdat de auto is aangeschaft in 2001. Ook het standpunt van de broers dat [appellant] de kosten onnodig lang heeft laten doorlopen, waardoor hij die kosten zelf zal moeten dragen, is onvoldoende onderbouwd. Hierbij is onder meer van belang dat [appellant] sinds november 2008 geen executeur meer is. De broers hebben niet op voldoende concrete wijze onderbouwd dat [appellant] in de periode waarin hij nog executeur was, tekortgeschoten is in zijn inspanningen om tot verkoop van de auto te komen. Dit betekent dat incidentele grief I faalt.
6.6.3.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben in hoger beroep erkend dat de verzekeringspremies zijn betaald en niet lijken te zijn gerestitueerd. Het hof zal dan alleen nog moeten oordelen over de wegenbelasting. Na de gemotiveerde betwisting door de broers, heeft [appellant] dit standpunt onvoldoende (nader) onderbouwd. Niet nodig is dat er een schriftelijk stuk zou moeten zijn, waaruit de terugbetaling van wegenbelasting blijkt. Uit het voorgaande vloeit voort dat de tweede principale grief gedeeltelijk slaagt, te weten met betrekking tot de vordering van € 833,46 ter zake de verzekeringspremie, die ook rust op de nalatenschap.
garages
6.7.1.
Beide partijen hebben grieven gericht tegen de beslissing van de rechtbank over de garages. Grief VIII in incidenteel appel van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] strekt daarbij het verst, omdat zij een nieuwe verdeling van de garages wensen, nadat een nieuw taxatierapport is opgesteld.
6.7.2.
Het hof overweegt dat partijen in eerste aanleg tijdens de comparitie van partijen een bindende afspraak hebben gemaakt over de verdeling van de garages en de taxatie daarvan. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben onder meer aangevoerd dat de aan hen toebedeelde garages sterk zijn vervallen, dat er een zeer groot en onverklaarbaar verschil is tussen de waardes van de garageboxen in [vestigingsplaats 1] , [vestigingsplaats 2] en [vestigingsplaats 3] ten opzichte van de WOZ-waardes en dat de deskundige door de wederpartij is beïnvloed met schending van hoor en wederhoor. Het hof overweegt dat voor zover de garages na taxatie verder zijn vervallen, dat een keuze van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] is. Zij hadden de garages ook kunnen opknappen ook al is nog niet tot levering overgegaan. [appellant] heeft met betrekking tot de WOZ-waarde onbetwist aangevoerd dat het onjuist is dat de getaxeerde waardes van de garages in [vestigingsplaats 2] en [vestigingsplaats 3] gemiddeld circa 14% hoger zijn dan de WOZ-waarde. De getaxeerde waarde van de garages in [vestigingsplaats 3] is 11,11% lager dan de WOZ-waarde en de WOZ-waarde van de garages in [vestigingsplaats 1] is gelijk aan de getaxeerde waarde. Deze bevindingen komen overeen met de stukken in het procesdossier en komen het hof ook niet vreemd voor, te meer niet daar er van uit gegaan kan worden dat de staat van onderhoud van de garages in [vestigingsplaats 1] beter was dan van de andere garages. Ten aanzien van de beïnvloeding van de makelaar door de wederpartij is niet meer vast komen te staan dan dat mr. Peet contact heeft gehad met de makelaar om te vragen wanneer de taxatie gereed zou zijn. In deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof er geen sprake van dat de gebondenheid van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aan de verdeling en de taxatie van de garages naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (7: 904 BW). Hiervoor hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] onvoldoende gesteld en dat is verder ook niet gebleken. Het hof ziet geen reden over te gaan tot een andere verdeling van de garages en ook niet voor een nieuwe taxatie. Dit betekent dat incidentele grief VIII faalt.
6.7.3.
Tijdens de zitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de verhuurders van alle garages de huurpenningen tot 1 juli 2018 hebben betaald op de ervenrekening, met uitzondering van [betrokkene] . Ten aanzien van [betrokkene] is komen vast te staan dat die inkomsten € 782,-- totaal bedragen voor de periode 2014-2016. Inzage in de overige verhuuropbrengsten zal dus eenvoudigweg kunnen plaatsvinden door de betalingen op de ervenrekening te bezien. Daarnaast hebben beide partijen ter zitting hun vordering ex art. 843a Rv. op dit punt ingetrokken, zodat de grieven die daarmee samenhangen geen behandeling behoeven.
6.7.4.
Het hof overweegt dat de verdeling van de garages op 7 november 2016 (de datum van de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen) bindend is. Partijen zijn verdeeld over de vraag wat dit betekent voor de inkomsten en uitgaven ten aanzien van de garages.
6.7.5.
Het hof overweegt dat met deze verdeling partijen niet alleen de feitelijke verdeling hebben beoogd, maar ook het afkaarten van de financiële consequenties daarvan. Dit betekent dat naar het oordeel van het hof per datum verdeling ook de financiële consequenties behorend bij de desbetreffende garages voor rekening en risico van ieder zijn overgegaan en de daarna volgende inkomsten en uitgaven dus horen bij degene aan wie de garage is toebedeeld. Dit is ook passend bij het feit dat partijen nadien zelfstandig, zonder overleg met de andere erfgenamen, bepaalde kosten hebben gemaakt ten behoeve van de aan elk van hen toebedeelde garages. [appellant] heeft de aan hem toebedeelde garages opgeknapt en ook [geïntimeerde 1] heeft kosten gemaakt ten behoeve van een aan hem toebedeelde garage (punt 82 van de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep.
6.7.6.
De huuropbrengsten per datum verdeling komen dus toe aan degene aan wie de garage is toebedeeld. Daarnaast komen de kosten voor de garages ook per die datum toe aan diegene. Dit betekent dat de kosten die [geïntimeerde 1] voor zijn garages heeft gemaakt in 2017 voor zijn eigen rekening dienen te blijven. Grief VII in incidenteel appel faalt.
6.7.7.
Voor datum verdeling heeft [geïntimeerde 1] huur ontvangen van [betrokkene] voor een garage die hijzelf eerder in gebruik had.. In het kader van de verdeling overweegt het hof dat voor alle deelgenoten één garage ter beschikking heeft gestaan voor eigen gebruik vanaf datum overlijden. De vrucht daarvan is het eigen gebruik of huur, in beide gevallen voor eigen rekening, daar vloeit geen vordering van de deelgenoten uit voort.
6.7.8.
Uit het bovenstaande vloeit voort dat grief 3 in principaal appel faalt, evenals grief II in incidenteel appel.
6.7.9.
Een onderdeel van incidentele grief VIII slaagt wel. Uit de gang van zaken blijkt dat partijen moeizaam tot verdeling komen, terwijl zij ter zitting in hoger beroep hebben verklaard dat zij willen dat de verdeling van de nalatenschap spoedig tot een einde komt en het hof hebben gevraagd gedetailleerd te beslissen. Ten aanzien van de levering van de garages zal het hof daarom beide partijen bevelen hun medewerking te verlenen aan het leveren van de garages bij notaris [de notaris 3] te [standplaats] , zoals weergegeven staat in de concept notariële akte naar het ontwerp van 23 oktober 2018 waarin alleen de peildatum zal worden gewijzigd naar 7 november 2016 (productie 48 bij memorie van antwoord). Het hof zal daarbij een ‘onzijdig persoon’ benoemen voor het geval geen gehoor wordt gegeven aan voornoemd rechterlijk bevel tot medewerken (art. 677 Rv. jo 3:181 BW).
6.7.10.
Bovenstaande beslissingen brengen ook met zich dat de broers de sleutel van de kluis onvoorwaardelijk moeten afgeven aan [appellant] . In zoverre slaagt principale grief 4.
6.7.11.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben met hun derde grief in incidenteel appel gevorderd dat de borg van € 100,-- die huurder [de huurder] op 29 maart 2018 heeft voldaan op de ervenrekening wordt voldaan aan de verkrijgende deelgenoot van de desbetreffende garage (garage [garagenummer] [vestigingsplaats 2] ) [appellant] stemt in met deze grief. Het hof overweegt dat de borg die hoort bij de garages toekomt aan de verkrijgende deelgenoot van de desbetreffende garage, zodat deze grief slaagt.
broodjes uitvaart
6.8.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] vorderen betaling voor broodjes tijdens de uitvaart van vader. [appellant] heeft betwist dat deze betaling is gedaan. Nu er geen bewijs van betaling is, kan deze vordering niet worden toegewezen en faalt grief IV in incidenteel appel.
[adres 1] en [adres 2] in [vestigingsplaats 1]
6.9.1.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] vorderen primair betaling van € 749,35 en subsidiair € 597,96 vanwege restitutie van verzekeringspremies vanwege de verkoop van de panden [adres 1] en [adres 2] in [vestigingsplaats 1] . [appellant] erkent dat een bedrag van € 597,96 aan de erven [de erflater] is gerestitueerd, maar dus niet aan hem privé. Daarnaast stelt hij dat de verzekeringsmaatschappij dit bedrag niet heeft uitgekeerd, maar ter verrekening beschikbaar houdt met achterstallige en toekomstige premies die bij de erven in rekening (zouden) worden gebracht.
6.9.2.
Het hof overweegt dat de primaire vordering van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] steunt op een eigen berekening. Niet duidelijk is of de uitgangspunten van die berekening juist zijn en daar is na de betwisting door [appellant] ook niets nader over gesteld. Het primaire bedrag kan dan ook niet worden toegewezen. Ten aanzien van het subsidiair gevorderde heeft [appellant] zijn verweer onvoldoende onderbouwd zodat hij de restitutie van € 597,96 aan de erven [de erflater] moet inbrengen in de nalatenschap. In zoverre slaagt grief V in incidenteel appel.
6.9.3.
Aan het slot van de toelichting op grief V in incidenteel appel hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] nog iets gesteld over een bedrag van € 108,09. Zij hebben die stellingen onvoldoende verduidelijkt en onvoldoende onderbouwd, zodat grief V in zoverre wordt verworpen.
6.9.4.
Ook grief VI in incidenteel appel ten aanzien van het slot van [adres 2] slaagt. Uit de chronologie van de feiten blijkt dat het slot door [appellant] is aangeschaft na bekendmaking van het feit dat hij de hoogste bieder op dat pand was. Deze kosten zijn dus niet voor de nalatenschap.
verdeling ervenrekening
6.10.1.
Partijen zijn het eens dat de ervenrekening met nummer [bankrekeningnummer] moet worden verdeeld. Het hof zal deze rekening dus ook (nader) verdelen. Grief IX in incidenteel appel slaagt.
6.10.2.
Hoewel deze grief alleen verdeling van de ervenrekening noemt, begrijpt het hof de grief vanwege de vordering onder I sub j zo dat daarbij ook verdeling van de boedelrekening wordt gevraagd. Gelet op de wens van beide partijen ter comparitie om zo veel mogelijk door het hof te laten beslissen, zal deze verdeling worden bepaald.
notariskosten
6.11.1.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] stellen dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld, dan wel wanprestatie heeft geleverd als executeur, waardoor schade is geleden in de vorm van (extra) notariskosten en (extra) advocaatkosten.
6.11.2.
Het hof overweegt dat de verhoudingen tussen partijen al zo lang verstoord zijn dat [appellant] zijn taak als executeur niet kon verrichten. Dat zou ook hebben gegolden bij benoeming van [geïntimeerde 1] of [geïntimeerde 2] als executeur. De kantonrechter is ook niet overgegaan tot benoeming van [geïntimeerde 1] na het executeurschap van [appellant] . Benoeming van een betaalde executeur was niet te vermijden en de kosten hiervoor zijn in het belang van alle erven. Deze kosten komen dus niet alleen voor rekening van [appellant] , maar moeten door hun drieën worden gedragen. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben hun stellingen dus onvoldoende onderbouwd. Grief X in incidenteel appel faalt.
conclusie
6.12.1.
Het hof zal het vonnis van de rechtbank dus grotendeels bekrachtigen. Een aanvulling en gedeeltelijke vernietiging zal plaatsvinden ten aanzien van de verdeling van de sieraden (rov. 6.5.10.), de verzekeringspremie voor de Renault Trafic (rov. 6.6.3.), het meewerken aan de levering van de garages (rov. 6.7.9), het afgeven van de kluissleutel (rov. 6.7.10.), de borg voor de garages (rov. 6.7.11), de restitutie van de verzekeringspremies voor de woningen (rov. 6.9.2), het slot van [adres 2] (rov. 6.9.3.) en de verdeling van de ervenrekening (rov. 6.10).
6.12.2.
Ten aanzien van de sieraden stelt het hof vast dat die feitelijk zijn verdeeld. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] moeten het aan [appellant] toebedeelde gouden polshorloge (item [nummer 1] van de taxatielijst uit 1997) binnen twee weken na betekening van dit arrest afgeven aan de boedelnotaris ter overhandiging aan [appellant] samen met de kluissleutel op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag met een maximum van € 3.000,--. Aan [appellant] komt vanwege overwaarde voor de broers een bedrag toe van € 1.480,32.
Ten laste van de ervenrekening zullen de kosten van verzekeringspremie voor de Renault Trafic ter hoogte van € 833,46 aan [appellant] worden vergoed.
De garages zijn verdeeld op 7 november 2016 en op die datum zijn de financiële consequenties behorend bij de desbetreffende garages voor rekening en risico van ieder overgegaan en de daarna volgende inkomsten en uitgaven horen dus bij degene aan wie de garage is toebedeeld. De over- en onderwaarde kan nu ook worden bepaald en afgerekend.
[appellant] zal ten gunste van de ervenrekening vergoeden een bedrag van € 597,96 dat aan de erven [de erflater] is gerestitueerd voor de verzekeringspremies van de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] te [vestigingsplaats 1] . [appellant] dient tevens het bedrag van € 92,75 voor het slot van [adres 2] terug te betalen aan op de ervenrekening.
proceskosten
6.13.1.
Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen voor zover het de compensatie van de proceskosten tussen partijen betreft. Het hof ziet daar aanleiding toe vanwege de familierelatie tussen partijen (artikel 237 lid 1 tweede volzin Rv).
6.13.2.
Het hof zal de proceskosten van het principaal en incidenteel hoger beroep compenseren tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen. Ook hiertoe ziet het hof aanleiding vanwege de familierelatie tussen partijen.
6.14.
Het voorgaande voert tot de onderstaande uitspraak.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het bestreden vonnis behoudens ten aanzien van de beslissing over de sieraden en over de in rov. 6.6.3 van dit arrest genoemde verzekeringspremie van de Renault Trafic,
vernietigt het bestreden vonnis ten aanzien van de beslissing over de sieraden en over de in rov. 6.6.3 van dit arrest genoemde verzekeringspremie van de Renault Trafic.
bepaalt de nadere verdeling als volgt en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- stelt de nadere verdeling van de nalatenschap vast, zoals hiervoor onder rov. 6.12.2 is bepaald;
- gelast de verdeling van de ervenrekening [bankrekeningnummer] en de boedelrekening met inachtneming van rov 6.12.2 waarbij elke broer voor 1/3 deel gerechtigd is tot het saldo dat resteert na afwikkeling van hetgeen in rov. 6.12.2 van dit arrest is overwogen;
- beveelt beide partijen hun medewerking te verlenen aan het leveren van de garages bij notaris [de notaris 3] te [standplaats] , zoals weergegeven staat in de concept notariële akte naar het ontwerp van 23 oktober 2018 waarin alleen de peildatum zal worden gewijzigd naar 7 november 2016 (productie 48 bij memorie van antwoord) en de inschrijving daarvan in de openbare registers;
- met benoeming van een ‘onzijdig persoon’ voor beide partijen in de persoon van een medewerker verbonden aan voornoemd notariskantoor voor het geval geen gehoor wordt gegeven aan dit bevel tot medewerken en voor zover daar kosten aan zijn verbonden op kosten van de nalatenschap;
- bepaalt dat de borg van de huurders van de garages toekomt aan degene aan wie de garage is toegedeeld;
- veroordeelt [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot afgifte van het gouden polshorloge en de kluissleutel binnen twee weken na betekening van dit arrest aan de boedelnotaris ter verdere doorgeleiding aan [appellant] op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag met een maximum van € 3.000,--;
- verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten van het principaal en incidenteel hoger beroep tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen;
- wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, H.K.N. Vos en G. Megchelsen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 maart 2020.
griffier rolraad