Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, waarin aanslagen voor zuiveringsheffing zijn opgelegd voor een vakantiewoning. De belanghebbende betwist de rechtmatigheid van deze aanslagen en stelt dat zijn vakantiewoning niet als woning in de zin van de Woningwet kan worden aangemerkt. Hij voert aan dat hij niet permanent in de vakantiewoning woont, dat er sprake is van dubbele heffing en dat de heffing zou moeten plaatsvinden op basis van werkelijk gebruik. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 21 februari 2020 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. De heffingsambtenaar heeft de aanslagen verdedigd, terwijl de belanghebbende zijn standpunten heeft toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de aanslagen zijn opgelegd voor de jaren 2016 tot en met 2018, waarbij de heffingsambtenaar drie vervuilingseenheden als grondslag heeft gebruikt. De belanghebbende is eigenaar van de vakantiewoning en heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, maar deze zijn door de heffingsambtenaar gehandhaafd.
Het hof overweegt dat de Waterschapswet en de bijbehorende verordeningen bepalingen bevatten die relevant zijn voor de heffing van zuiveringsheffing. De definitie van woonruimte in de Waterschapswet is bepalend voor de vraag of de aanslagen terecht zijn opgelegd. Het hof concludeert dat de belanghebbende terecht als gebruiker van de vakantiewoning is aangemerkt en dat de heffingsambtenaar de aanslagen op basis van de geldende wet- en regelgeving heeft opgelegd. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.