ECLI:NL:GHSHE:2020:1033

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
19/00413 tot en met 19/00415
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen zuiveringsheffing voor vakantiewoning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, waarin aanslagen voor zuiveringsheffing zijn opgelegd voor een vakantiewoning. De belanghebbende betwist de rechtmatigheid van deze aanslagen en stelt dat zijn vakantiewoning niet als woning in de zin van de Woningwet kan worden aangemerkt. Hij voert aan dat hij niet permanent in de vakantiewoning woont, dat er sprake is van dubbele heffing en dat de heffing zou moeten plaatsvinden op basis van werkelijk gebruik. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 21 februari 2020 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. De heffingsambtenaar heeft de aanslagen verdedigd, terwijl de belanghebbende zijn standpunten heeft toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de aanslagen zijn opgelegd voor de jaren 2016 tot en met 2018, waarbij de heffingsambtenaar drie vervuilingseenheden als grondslag heeft gebruikt. De belanghebbende is eigenaar van de vakantiewoning en heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, maar deze zijn door de heffingsambtenaar gehandhaafd.

Het hof overweegt dat de Waterschapswet en de bijbehorende verordeningen bepalingen bevatten die relevant zijn voor de heffing van zuiveringsheffing. De definitie van woonruimte in de Waterschapswet is bepalend voor de vraag of de aanslagen terecht zijn opgelegd. Het hof concludeert dat de belanghebbende terecht als gebruiker van de vakantiewoning is aangemerkt en dat de heffingsambtenaar de aanslagen op basis van de geldende wet- en regelgeving heeft opgelegd. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00413 tot en met 19/00415
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 10 juli 2019, nummers SHE 18/2794, 18/2796 en 18/2798, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2016 tot en met 2018 aanslagen zuiveringsheffing woning (hierna: zuiveringsheffing) opgelegd. Deze aanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2020 te ’s‑Hertogenbosch. Op deze zitting zijn verschenen belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak betreft een vakantiewoning.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft aanslagen zuiveringsheffing opgelegd voor het gebruik van de onroerende zaak. Daarbij is als grondslag drie vervuilingseenheden gebruikt. De aanslagen zijn vastgesteld op € 140,04 (2016), € 141,48 (2017) en € 142,92 (2018).

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslagen zuiveringsheffing terecht zijn opgelegd.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de aanslagen. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De bepalingen uit de Waterschapswet en de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Aa en Maas 2016, respectievelijk de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Aa en Maas 2017 en de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Aa en Maas 2018, waarnaar hierna wordt verwezen, zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. In de voetnoten zal in beginsel worden verwezen naar de bepalingen uit de Waterschapswet. De daarmee corresponderende bepalingen uit de respectievelijke verordeningen zijn in genoemde bijlage opgenomen.
4.2.
De Waterschapswet geeft aan het algemeen bestuur van een waterschap de mogelijkheid om een waterschapsbelasting in te voeren. Dat gebeurt door het vaststellen van een belastingverordening door het desbetreffende waterschap. [1] In dit geval is dat het Waterschap Aa en Maas. [2]
4.3.
Een zuiveringsheffing is één van de heffingen die een waterschap kan instellen. [3] Een zuiveringsheffing wordt ingesteld ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater en wordt geheven van de gebruiker van een woonruimte waar vanuit afvalwater wordt afgevoerd. [4] Een woonruimte voor de zuiveringsheffing is een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven. [5]
4.4.
De door belanghebbende aangehaalde Woningwet is voor de zuiveringsheffing niet van belang bij het vaststellen of de onroerende zaak een woonruimte is, aangezien de Waterschapswet, de wet op basis waarvan de zuiveringsheffing wordt geheven, een eigen definitie kent van het begrip ‘woonruimte’. Het is dus ook niet van belang of al dan niet mag worden gewoond in de onroerende zaak. De verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 16 mei 2008 [6] kan belanghebbende niet baten. De Hoge Raad heeft in die zaak slechts een oordeel gegeven over het toegepaste forfaitaire tarief, niet over het gebruik van de leegstaande woning als zodanig. [7] Over het gebruik van die leegstaande woning mocht overigens verontreinigingsheffing worden geheven door het desbetreffende waterschap. In de aan dat arrest voorafgaande conclusie legt de advocaat‑generaal Van Hilten de woorden ‘het gebruik hebben van’ als volgt uit:
“Naar ik meen kan uit deze formulering worden afgeleid dat voor de aanwijzing als heffingsplichtige niet vereist is dat de betrokkene de (woon)ruimte ook daadwerkelijk gebruikt. Als de wetgever dat vereiste had willen stellen, had het mijns inziens voor de hand gelegen dat de wet had gesproken van het ‘in gebruik hebben’. Dat is echter niet het geval. Voor de hoedanigheid van heffingsplichtige lijkt mij dan ook voldoende dat de betrokkene de feitelijke beschikkingsmacht over de ruimte - zeg maar: de sleutel - heeft (en niet gehinderd wordt in het gebruik van die sleutel).”
Het hof deelt deze visie van de advocaat-generaal. Getoetst aan deze maatstaf betekent dat in dit geval dat belanghebbende terecht is aangemerkt als gebruiker. [8] Het door hem ingenomen standpunt dat zijn geval niet is geregeld in de desbetreffende verordeningen, althans dat sprake is van een hiaat, berust op een onjuiste rechtsopvatting. Belanghebbende is als gebruiker van de recreatiewoning door de heffingsambtenaar terecht in de heffing van zuiveringsheffing betrokken op basis van de hoofdregel. [9] De uitzondering op die regel is in dit geval niet van toepassing aangezien tussen partijen niet in geschil is dat geen sprake is van een zogenoemd ‘voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd’. [10]
4.5.
De zuiveringsheffing wordt geheven op basis van de vervuilingswaarde van de stoffen die worden afgevoerd, waarbij de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, wordt gesteld op drie vervuilingseenheden. [11] Dit is slechts anders als de onroerende zaak door één persoon zou worden gebruikt [12] , maar tussen partijen is niet in geschil dat dat niet het geval is. Van door de belanghebbende gestelde dubbele heffing is geen sprake aangezien belanghebbende voor het gebruik van deze recreatiewoning eenmaal in de heffing van zuiveringsheffing is betrokken. Aan het feit, dat belanghebbende over een andere woning beschikt waarvoor ook wordt geheven, kan niet de conclusie worden verbonden dat er dubbel wordt geheven: er wordt voor elke woning apart geheven en aan het hebben van twee woningen is inherent dat belanghebbende tweemaal met een heffing wordt geconfronteerd. Dit maakt niet dat belanghebbende voor het zuiveren van hetzelfde afvalwater tweemaal in de heffing wordt betrokken.
4.6.
Belanghebbende bepleit ten slotte een heffing op basis van werkelijk gebruik. Het gaat de taak van de rechter te buiten om de regels in de Waterschapswet en de verordeningen te veranderen. De rechter mag de billijkheid van de wet en de daarop gebaseerde verordening niet beoordelen. [13] Wanneer belanghebbende een andere invulling van de heffingsbevoegdheid door het waterschap voorstaat, zoals bijvoorbeeld op basis van werkelijk gebruik, zal hij zich dus niet tot de rechter moeten wenden, maar tot de wetgever die de heffingsmaatstaven in de Waterschapswet vaststelt. [14]
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Het hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus gedaan op 19 maart 2020 door M.J.C. Pieterse, voorzitter, P. Fortuin en J.J. van den Broek, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Bijlage: regelgevend kader
Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk, Stb. 1822, 10 en Stb. 1829, 28.
Artikel 11 luidt:
“De regter moet volgens de wet regt spreken: hij mag in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid der wet beoordeelen.”
Waterschapswet
Artikel 110 Waterschapswet luidt:
“Het algemeen bestuur besluit tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een waterschapsbelasting door het vaststellen van een belastingverordening.”
Artikel 111 Waterschapswet luidt:
De belastingverordening vermeldt in de daartoe leidende gevallen de belastingplichtige, het voorwerp van de belasting, het belastbare feit, de heffingsmaatstaf, het tarief, het tijdstip van ingang van de heffing, en hetgeen overigens voor de heffing en de invordering van belang is, alsmede het tijdstip van inwerkingtreding.
Artikel 113 Waterschapswet luidt:
“Behalve de belastingen of rechten waarvan de heffing krachtens bijzondere wetten geschiedt, worden door het waterschap geen andere belastingen en rechten geheven dan de precariobelasting, bedoeld in artikel 114, de rechten, bedoeld in artikel 115, en de heffingen, bedoeld in de artikelen 117, 122a en 122d.”
Artikel 116, onder b, Waterschapswet luidt:
“Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
b. woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;”
Artikel 122c, onder h, Waterschapswet luidt:
“Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
h. woonruimte: een ruimte als bedoeld in artikel 116, onder b;”
Artikel 122d Waterschapswet luidt voor zover van belang:
“1 Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam zuiveringsheffing een heffing ingesteld ter zake van afvoeren.
2 Aan de heffing worden onderworpen:
a. ter zake van afvoeren vanuit een bedrijfsruimte of woonruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;”
Artikel 122f, lid 1, Waterschapswet luidt:
“1 Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd, waarbij de vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.”
Artikel 122h, lid 1, Waterschapswet luidt:
“In afwijking van artikel 122g wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden afgevoerd bedraagt één vervuilingseenheid.”
Verordening zuiveringsheffing Waterschap Aa en Maas 2016
Artikel 1, onder e, Vo 2016 luidt:
“Deze verordening verstaat onder:
(…)
e. woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;”
Artikel 3, lid 2, onder a, Vo 2016 luidt:
“2. Aan de heffing worden onderworpen:
a. ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;”
Artikel 7, lid 2, Vo 2016 luidt:
“2. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.”
Artikel 17, lid 1, Vo 2016 luidt:
“1. In afwijking van artikel 8, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden afgevoerd, bedraagt één vervuilingseenheid.”
Artikel 19 Vo 2016 luidt:
“Het tarief bedraagt € 46,68 per vervuilingseenheid. “
Verordening zuiveringsheffing Waterschap Aa en Maas 2017
Artikel 1, onder h, Vo 2017, luidt:
Deze verordening verstaat onder:
(…)
h. woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;
Artikel 3, lid 2, Vo 2017 luidt:
2. Aan de heffing worden onderworpen:
a. ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;
Artikel 8, lid 2, Vo 2017 luidt:
2. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.
Artikel 18, lid 1, Vo 2017 luidt:
1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden afgevoerd, bedraagt één vervuilingseenheid.
Artikel 20 Vo 2017 luidt:
Het tarief bedraagt € 47,16 per vervuilingseenheid.
Verordening zuiveringsheffing Waterschap Aa en Maas 2018
Artikel 1, onder h, Vo 2018 luidt:
Deze verordening verstaat onder:
h. woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;
Artikel 3, lid 2, onder a, Vo 2018 luidt:
2. Aan de heffing worden onderworpen:
a. ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;
Artikel 8, lid 2, Vo 2018 luidt:
2. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar
worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.
Artikel 18, lid 1, Vo 2018 luidt:
“1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden afgevoerd, bedraagtéén vervuilingseenheid.”
Artikel 20 Vo 2018 luidt:
“Het tarief bedraagt € 47,64 per vervuilingseenheid.”

Voetnoten

1.Artikel 110 Waterschapswet.
2.Zie de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Aa en Maas 2016 (hierna: Vo 2016), respectievelijk de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Aa en Maas 2017 (hierna: Vo 2017) en de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Aa en Maas 2018 (hierna: Vo 2018).
3.Artikel 113 gelezen in samenhang met artikel 122d Waterschapswet.
4.Artikel 122d, lid 1 en lid 2, onder a, Waterschapswet.
5.Artikel 122c, onder h, in samenhang gelezen met artikel 116, onder b, Waterschapswet.
7.Zie r.o. 4.2, eerste volzin van het arrest van 16 mei 2008.
8.Artikel 122d, lid 2, onder a, Waterschapswet.
9.Artikel 17, lid 1, Vo 2016; respectievelijk artikel 18, lid 1, Vo 2017 en Vo 2018.
10.Artikel 17, lid 2, Vo 2016; respectievelijk artikel 18, lid 2, Vo 2017 en Vo 2018.
11.Artikel 122f, lid 1, in samenhang gelezen met artikel 122h, lid 1, eerste volzin, Waterschapswet.
12.Artikel 122h, lid 1, tweede volzin, Waterschapswet.
13.Artikel 11 Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk.
14.Zie ook artikel 111 Waterschapswet.