ECLI:NL:HR:2008:BB8348

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43888
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verontreinigingsheffing bij leegstand van een woning

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van het Waterschap Velt en Vecht tegen een uitspraak van de Rechtbank te Assen. De belanghebbende had een aanslag in de verontreinigingsheffing ontvangen voor het jaar 2006, betreffende een leegstaand woonhuis. De heffingsambtenaar had de aanslag gehandhaafd, maar de Rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en verlaagde de aanslag. Het Waterschap ging in cassatie tegen deze uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat de belanghebbende als gebruiker van de woonruimte moest worden aangemerkt, ondanks dat het huis leegstond. De Hoge Raad bevestigde dat de vervuilingswaarde van de woning moest worden vastgesteld op basis van het lage forfaitaire tarief van één vervuilingseenheid, omdat de woning bij aanvang van het heffingsjaar door één persoon werd gebruikt. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, en er werden geen proceskosten aan de zijde van het Waterschap toegewezen. Dit arrest is gewezen op 16 mei 2008.

Uitspraak

Nr. 43.888
16 mei 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van het waterschap Velt en Vecht (hierna: het Waterschap) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Assen van 12 januari 2007, nr. 06/151 VORHEF, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de verontreinigingsheffing.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is een aanslag in de verontreinigingsheffing van het Waterschap opgelegd over het jaar 2006 ter zake van de onroerende zaak a-straat 1 te Q, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de ambtenaar belast met de heffing van het Waterschap (hierna: de heffingsambtenaar) is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het dagelijks bestuur van het Waterschap heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 1 november 2007 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Het Waterschap heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. De toepasselijke verordening
De Verordening verontreinigingsheffing 2004 van het Waterschap, zoals deze voor het jaar 2006 geldt, (hierna: de Verordening) bevat onder meer de volgende bepalingen:
Artikel 1
Deze verordening verstaat onder:
a. (...)
f. woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;
g. (...)
Artikel 3
1. Onder de naam verontreinigingsheffing wordt, ter bestrijding van de kosten van maatregelen tot het tegengaan en voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren, een directe belasting geheven ter zake van het direct of indirect brengen van stoffen in oppervlaktewater waarvoor het waterschap bevoegd is, of een zuiveringstechnisch werk dat bij het waterschap in beheer is.
2. Aan de heffing kunnen worden onderworpen:
a. terzake van het afvoeren van stoffen vanuit een bedrijfsruimte of een woonruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;
b. (...)
Artikel 16
1. De vervuilingswaarde van een woonruimte is drie vervuilingseenheden, indien die woonruimte bij het begin van het heffingsjaar of indien de heffingsplicht in de loop van het heffingsjaar aanvangt, bij de aanvang van de heffingsplicht, wordt gebruikt door meer dan één persoon. Voor een woonruimte die op genoemd tijdstip door één persoon wordt gebruikt, wordt op aanvraag van de gebruiker de vervuilingswaarde op één vervuilingseenheid vastgesteld.
2. (...)
4. Beoordeling van het middel
4.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft vóór aanvang van het jaar 2006 een woonhuis gekocht (gelegen in het gebied van het Waterschap) met het oogmerk dit met zijn echtgenote te gaan bewonen. Het gehele jaar 2006 bleef het huis leeg en onbewoond, omdat belanghebbende de destijds door hem bewoonde woning nog niet had verkocht. Het Waterschap heeft hem over 2006 ter zake van het leegstaande woonhuis een aanslag in de verontreinigingsheffing opgelegd, berekend naar het forfaitaire tarief voor woonruimten van drie vervuilingseenheden.
4.2. De Rechtbank heeft in de eerste plaats geoordeeld - in cassatie onbestreden - dat belanghebbende terecht als gebruiker van een woonruimte is aangemerkt. Vervolgens heeft de Rechtbank geoordeeld dat de woning bij het begin van het heffingsjaar werd gebruikt door één persoon, hetgeen meebrengt dat de vervuilingswaarde moet worden vastgesteld naar het lage forfaitaire tarief van één vervuilingseenheid. Dit oordeel wordt in cassatie door het Waterschap bestreden.
4.3. De in het middel verdedigde opvatting dat het lage forfaitaire tarief van één vervuilingseenheid slechts van toepassing is in geval van bewoning van een woonruimte door één persoon, is onjuist. Artikel 21, lid 1, tweede volzin, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren - en in overeenstemming daarmede artikel 16, lid 1, tweede volzin, van de Verordening - stelt het lage tarief afhankelijk niet van bewoning, maar van het gebruik van een woonruimte door één persoon. Gebruik van een woonruimte kan ook plaatsvinden zonder dat dat bewoning inhoudt. De steller van het middel ziet bovendien over het hoofd dat artikel 16, lid 1, eerste volzin, van de Verordening de toepassing van het hoge forfaitaire tarief eveneens afhankelijk stelt van 'gebruik', in dat geval gebruik door meer dan één persoon. Als ook daar gebruik zou moeten worden opgevat als bewoning, zou in het onderhavige geval ook het hoge forfaitaire tarief niet van toepassing zijn.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat in het onderhavige geval sprake is van gebruik door één persoon. Voor zover het middel zich daartegen keert kan het niet tot cassatie leiden, reeds niet omdat de heffingsambtenaar noch in zijn uitspraak op bezwaar, noch voor de Rechtbank enig persoon heeft aangeduid - ook niet naar hoedanigheid - die hij in het onderhavige geval naast belanghebbende meent te kunnen aanmerken als (mede)gebruiker van de woonruimte.
Het middel faalt derhalve.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2008.
Van het waterschap Velt en Vecht wordt ter zake van het door het dagelijks bestuur ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 433.