Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
- verklaarthet hoger beroep ongegrond, en
- bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van belanghebbende tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2016 en 2017. Belanghebbende had in eerste instantie beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen van de inspecteur op zijn bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2016 en het verzoek om herziening van de voorlopige aanslag IB/PVV 2017. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk had verklaard, omdat belanghebbende geen bezwaar had gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2016. Het e-mailverkeer tussen belanghebbende en de inspecteur leidde weliswaar tot een ambtshalve vermindering van de aanslag, maar dit betekende niet dat er bezwaar was gemaakt. Daarnaast werd het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op het verzoek om herziening van de voorlopige aanslag IB/PVV 2017 als prematuur beschouwd, omdat de termijn voor het indienen van beroep nog niet was verstreken. Het Hof bevestigde ook dat de inspecteur het verzoek om herziening van de voorlopige aanslag IB/PVV 2017 terecht had afgewezen, omdat er geen recht op arbeidskorting was aangetoond. Tot slot oordeelde het Hof dat het niet bevoegd was om te oordelen over geschillen betreffende de invordering van belastingen, en dat belanghebbende daarvoor een rechtsvordering bij de civiele rechter diende in te stellen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.