Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 28 september 2018;
- het verweerschrift inclusief voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met daarbij gevoegd het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 31 december 2018;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 28 januari 2018;
- een V6- formulier van de zijde van [appellante] met producties H3 tot en met H6, ingekomen ter griffie op 12 februari 2019;
- de op 21 februari 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnota’s zijn overgelegd en waarbij zijn gehoord:
3.De beoordeling
Het hof ziet evenmin aanleiding om [verweerster] in de kosten te veroordelen op grond van artikel 7:611 BW. Het hof kan [appellante] in het geheel niet volgen in haar standpunt dat [verweerster] heeft gehandeld in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap om [appellante] te adviseren zich van deskundige juridische bijstand te voorzien. Het hof is van oordeel dat dat advies gelet op de toen aan de orde zijnde omstandigheden, in overeenstemming was met het beginsel van goed werkgeverschap.