ECLI:NL:GHSHE:2019:972

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
200.116.491_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake meerwerk en ongerechtvaardigde verrijking in faillissement van Utiliteitsbouw BV

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen meerdere appellanten en de curator van Utiliteitsbouw BV, die in faillissement verkeert. De appellanten, die gezamenlijk als [appellanten c.s.] worden aangeduid, hebben vorderingen ingesteld tegen de curator met betrekking tot meerwerk dat door Utiliteitsbouw is verricht voor de faillissementsdatum. De procedure is een vervolg op eerdere tussenarresten van het hof en betreft de beoordeling van de vorderingen van de curator uit ongerechtvaardigde verrijking.

Het hof heeft vastgesteld dat de curator recht heeft op een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking voor het meerwerk dat vóór het faillissement is verricht. De appellanten kunnen hun eventuele schade in verrekening brengen. Het hof heeft de bedragen die aan de curator verschuldigd zijn per appellant vastgesteld, rekening houdend met de al betaalde bedragen en de resterende meerwerktermijnen. De uitspraak bevat gedetailleerde berekeningen per appellant, waarbij het hof de relevante feiten en omstandigheden in acht heeft genomen.

De uitspraak concludeert met de veroordeling van de appellanten tot betaling aan de curator van de vastgestelde bedragen, vermeerderd met rente en kosten. Het hof heeft het bestreden vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team handelsrecht
zaaknummer 200.116.491/01
arrest van 12 maart 2019
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2.
[appellant 2] ,
3.
[appellante 3] ,
4.
[appellant 4] ,
5.
[appellant 5] ,
6.
[appellante 6] ,
7.
[appellant 7] ,
8.
[appellante 8] ,
9.
[appellante 9] ,
10.
[appellant 10] ,
11.
[appellante 11] ,
12.
[appellant 12] ,
13.
[appellant 13] ,
14.
[appellante 14] ,
15.
[appellant 15] ,
allen wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. R. van Veen te Rhoon,
tegen
mr. Lambertus Boudewijn Archibald van Logtestijn,in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [utiliteitsbouw] Utiliteitsbouw BV
,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.B.A. Alkema te Breda,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 18 maart 2014, 30 september 2014, 24 maart 2015, 16 februari 2016 en 20 februari 2018 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 1 augustus 2012, zoals hersteld bij vonnis van 22 augustus 2012, tussen appellanten (gezamenlijk aangeduid als [appellanten c.s.] en ieder afzonderlijk aangeduid met de eigen achternaam of als appellant(e)) als gedaagden en geïntimeerde (de curator) als eiser in de gevoegde zaken met zaaknummers 236527/11-1049 en 237333/11-1132.

18.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 20 februari 2018;
  • de akte na tussenarrest van [appellanten c.s.] van 3 april 2018 met producties;
  • de akte na tussenarrest van de curator van 3 april 2018 met producties;
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

19.De verdere beoordeling

19.1.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof partijen het volgende opgedragen:
  • de curator: om een overzicht over te leggen waarbij per appellant(e) concreet wordt becijferd welk bedrag aan meerwerk daadwerkelijk door [utiliteitsbouw] is verricht vóór de faillissementsdatum,
  • [appellanten c.s.] : om een overzicht over te leggen waarbij het afbouwbedrag per appellant(e) zo concreet en onderbouwd mogelijk wordt becijferd. Daarnaast diende [appellanten c.s.] meer informatie te geven over de gang van zaken rondom de afbouw en de eventuele communicatie hierover tussen partijen en/of met de afbouwende aannemers. Tot slot diende [appellanten c.s.] in te gaan op de stellingen van de curator zoals opgenomen in de conclusie van dupliek nr. 207 tot en met 221.
Beide partijen hebben de gevraagde overzichten overgelegd bij akte van 3 april 2018, hierna aangeduid als: “Akte- [appellanten c.s.] ” respectievelijk “Akte-curator”. Zij hebben ook overeenkomstig de instructie van het hof hun concept-akte op voorhand aan elkaar toegestuurd en op elkaars concept-akte gereageerd in hun eigen akte.
19.1.2.
In eerdere tussenarresten en ook in dit arrest wordt verwezen naar bepaalde aspecten die per appellant(e) gelden. Voor alle duidelijkheid roept het hof in herinnering (zie ook r.o. 4.2. van het tussenarrest van het hof van 18 maart 2014) dat daarbij in bepaalde gevallen wordt gedoeld op 2 appellanten tezamen, die samen 1 woning hebben verworven en door de curator hoofdelijk zijn aangesproken voor 1 bedrag. Dit betreft appellanten sub 2 en 3 ( [appellant 2] en [appellante 3] ), 5 en 6 ( [appellant 5] en [appellante 6] ), 10 en 11 ( [appellant 10] en [appellante 11] ) en 13 en 14 ( [appellant 13] en [appellante 14] ).
19.2.1.
Zoals het hof in het tussenarrest van 20 februari 2018 (r.o. 16.5. tot en met 16.8.) heeft overwogen, komt de curator in beginsel een vordering toe uit ongerechtvaardigde verrijking uit hoofde van het door [utiliteitsbouw] vóór het faillissement verrichte meerwerk. [appellanten c.s.] kunnen hun eventuele schade ( zie behandeling verderop in dit arrest ) in verrekening brengen. Het in overeenstemming met artikel 6:212 BW in beginsel (vóór verrekening) voor toewijzing in aanmerking komende bedrag uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking, is naar het oordeel van het hof het bedrag van het totale daadwerkelijk door [utiliteitsbouw] vóór het faillissement verrichte meerwerk per appellant(e), verminderd met het al betaalde gedeelte daarvan.
19.2.2.
Terzijde overweegt het hof hierover nog als volgt. In de stukken van partijen en in de tussenarresten van het hof is over dit per appellant(e) al betaalde gedeelte steeds vermeld dat het ging om 25% van de meerwerkopdrachtsom. Uit de verderop in dit arrest weergegeven bedragen blijkt dat het niet bij elke appellant(e) exact om 25% van de meerwerkopdrachtsom gaat. Voor de verdere beoordeling en uitkomst van het geding is dit echter verder niet relevant. Partijen zijn het erover eens dat dit de bedragen zijn, die per appellant(e) al betaald zijn.
19.3.1.
Voorts geldt het volgende.
Iedere appellant(e) heeft de gehele resterende meerwerktermijn (de resterende “75%” van de met [utiliteitsbouw] overeengekomen meerwerkopdrachtsom) aan Woningborg betaald, zodat de woning zou worden afgebouwd (zie tussenarrest van 20 februari 2018, r.o. 16.9.3.). In genoemd tussenarrest (r.o. 16.10.1. tot en met 16.10.7.) heeft het hof voorts geoordeeld, dat [appellanten c.s.] hun eventuele schadevorderingen kunnen verrekenen met het aan de curator op grond van ongerechtvaardigde verrijking verschuldigde bedrag. In r.o. 16.9.4 en 16.9.5. heeft het hof vervolgens overwogen dat daarbij relevant is of het per appellant(e) voor zijn of haar woning benodigde afbouwbedrag (gedefinieerd als: het afbouwbedrag): (i) hoger was dan of even hoog was als de resterende meerwerktermijn, of (ii) lager was dan de resterende meerwerktermijn.
In
geval (i)zou de schade van de appellant(e) dan gelijk op lopen aan het eventueel aan de curator verschuldigde bedrag uit ongerechtvaardigde verrijking. Die appellant(e) zou dan immers terecht de gehele resterende meerwerktermijn aan Woningborg hebben betaald en zou aldus het volledige met [utiliteitsbouw] overeengekomen bedrag voor de woning hebben betaald. Toewijzing van de vordering van de curator zou dan meebrengen dat dit aan de curator verschuldigde bedrag daar nog bovenop zou komen. Dit is schade die geheel voor verrekening in aanmerking komt. Bij de concrete beoordeling per appellant(e) vanaf r.o. 19.7.4 zal echter blijken dat dit zich bij geen van appellanten voordoet.
In
geval (ii)heeft de bewuste appellant(e) echter door de resterende meerwerktermijn aan Woningborg te betalen, ten onrechte méér aan Woningborg betaald dan het voor zijn of haar woning toepasselijke, lagere afbouwbedrag. Hetgeen de appellant(e) méér aan Woningborg heeft betaald dan het afbouwbedrag, had beschikbaar dienen te blijven voor betaling van het door [utiliteitsbouw] daadwerkelijk verrichte meerwerk dat nog niet betaald was (de vordering van de curator uit ongerechtvaardigde verrijking). Dit bedrag (het verschil tussen de aan Woningborg betaalde, resterende meerwerktermijn en het lagere afbouwbedrag) zal hierna worden aangeduid als: “het beschikbaar te houden meerwerkbedrag”.
Indien het aan de curator uit ongerechtvaardigde verrijking verschuldigde bedrag hoger is dan dit beschikbaar te houden meerwerkbedrag, behoeft de bewuste appellant(e) slechts het beschikbaar te houden meerwerkbedrag aan de curator te voldoen. Al hetgeen de appellant(e) meer zou moeten betalen aan de curator, zou alsnog leiden tot de hierboven bedoelde, verrekenbare schade voor die appellant(e). De appellant(e) zou dan meer voor de woning hebben betaald dan oorspronkelijk met [utiliteitsbouw] overeengekomen.
19.3.2.
Het bovenstaande betekent het volgende voor de verderop in dit arrest door het hof per appellant(e) te becijferen bedragen. Bij enkele appellanten kan worden volstaan met het berekenen van het beschikbaar te houden meerwerkbedrag en het oordeel dat dit lager is dan het uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking minimaal aan de curator verschuldigde bedrag. De hoogte van de vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking hoeft in die gevallen niet exact te worden vastgesteld, omdat de vordering van de curator ten aanzien van die appellanten slechts kan worden toegewezen tot maximaal de beschikbaar te houden meerwerkbedragen.
19.4.1.
In het kader van de verdere invulling van het per appellant(e) geldende afbouwbedrag, hebben beide partijen zich in hun Akte- [appellanten c.s.] en Akte-curator uitgelaten over de vraag of het bij dit afbouwbedrag alleen gaat en/of dient te gaan om kosten voor het afmaken van het meerwerk, of ook om kosten voor het afmaken van het reguliere werk.
[appellanten c.s.] stellen dat er naast de kosten van de afbouw van het meerwerk, ook sprake is van afbouwkosten die zijn gemaakt ten behoeve van zowel de onderhavige woningen als de onverkochte woningen uit het project. Het gaat dan om kosten van: bewaking, de uitvoerder en het binnen- en buitenschilderwerk. Deze categorie kosten hebben zij ook opgenomen in hun overzichten van de afbouwkosten per appellant(e). In eerste aanleg (conclusie van dupliek nr. 179) hebben [appellanten c.s.] naar voren gebracht dat de schade van [appellanten c.s.] óók bestaat uit de afbouwkosten van het reguliere werk. In hoger beroep hebben zij hierover stellingen met een andere strekking naar voren gebracht (zie hierna 19.4.2.).
De curator voert aan dat uit het overgelegde overzicht van [appellanten c.s.] blijkt dat het totale door [appellanten c.s.] gestelde bedrag aan afbouwkosten van € 176.175,08 ook regulier werk omvat. Dit staat volgens de curator haaks op de conclusie van antwoord, waarin [appellanten c.s.] hebben betoogd dat dit bedrag alleen zag op het afmaken van het meerwerk. Mocht het reguliere werk toch in aanmerking worden genomen, dan dient ook in de berekeningen te worden betrokken dat voor dit reguliere werk nog een door Bouwfonds aan Woningborg betaald restant van de reguliere aanneemsom beschikbaar was, aldus de curator.
19.4.2.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Zoals de curator terecht aanvoert, hebben [appellanten c.s.] meerdere malen gesteld dat het volgens hen te verrekenen bedrag van de afbouwkosten in totaal € 176.175,08 bedraagt en dat dit (alleen) de afbouwkosten van het
meerwerkzijn (in sommige stukken staat overigens
€ 176.175,07). Dit hebben [appellanten c.s.] niet alleen in eerste aanleg gesteld maar ook in bijvoorbeeld de memorie na tussenarrest van 7 februari 2017 (nr. 6) en tijdens het pleidooi in hoger beroep (pleitnota [appellanten c.s.] nr. 41). Daarnaast hebben [appellanten c.s.] in de memorie van grieven (nr. 119) naar voren gebracht dat hun woningen op het meerwerk na gereed waren. Gelet op het voorgaande kunnen [appellanten c.s.] niet alsnog in dit stadium van de procedure eventuele afbouwkosten van het reguliere werk betrekken in de verrekening met de vordering van de curator; dat komt in strijd met de goede procesorde. Het hof heeft in het tussenarrest van 20 februari 2018 met afbouwbedrag ook gedoeld op afbouw van het met [utiliteitsbouw] overeengekomen meerwerk en niet op het reguliere werk.
Daar komt nog het volgende bij. Vaststaat dat de volledige betaling door [appellanten c.s.] van de reguliere aanneemsom van hun woningen via Bouwfonds is verlopen. Dit is ook door [appellanten c.s.] erkend (onder meer conclusie van dupliek nr. 178). In een door Woningborg in maart 2010 opgestelde schatting van de afbouwkosten van het project (prod. 34 bij conclusie van repliek) is ook te zien dat ten aanzien van de reguliere aanneemsom rekening wordt gehouden met een substantieel nog te ontvangen bedrag van Bouwfonds (€ 168.256,27). Indien bij het vaststellen van het afbouwbedrag per appellant(e) rekening zou moeten worden gehouden met afbouw van regulier werk, zou daarin ook betrokken moeten worden hoe de afwikkeling tussen Woningborg en Bouwfonds is verlopen, zoals de curator terecht stelt. Dan zou in de beoordeling worden betrokken of er voor afbouw van het reguliere werk een bedrag aan Woningborg is (of dient te worden) betaald door Bouwfonds. [appellanten c.s.] hebben echter in Akte- [appellanten c.s.] (nr. 34) gesteld dat de afhandeling van het faillissement door Woningborg met Bouwfonds niet relevant is in het geschil tussen de curator en [appellanten c.s.] en hebben op dit punt verder ook geen enkele duidelijkheid gegeven. Ook hieruit begrijpt het hof dat het door [appellanten c.s.] ingestelde hoger beroep niet de strekking heeft om de afbouw van het reguliere werk te betrekken in het geschil over de onderhavige vordering van de curator. Voor zover dat wel de bedoeling was, hebben [appellanten c.s.] dat in elk geval onvoldoende kenbaar gemaakt en zal het hof hieraan voorbij gaan.
19.4.3.
Het voorgaande betekent dat bij de bepaling van het relevante afbouwbedrag, uitsluitend de kosten van het afmaken van het met [utiliteitsbouw] overeengekomen meerwerk worden betrokken.
Daarbij stelt het hof als onvoldoende betwist vast dat het per appellant(e) met [utiliteitsbouw] overeengekomen meerwerk (hierna: “het overeengekomen meerwerk”) bestaat uit de posten die zijn genoemd op de meerwerkspecificatie gevoegd bij de aan elk van appellanten gerichte meerwerkfactuur (eindfactuur) van [utiliteitsbouw] gedateerd 27 oktober 2009 (producties 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 12a, 12b en 13 bij inl. dagvaarding).
19.4.4.
Meer concreet houdt dit in dat de ook volgens [appellanten c.s.] in Akte- [appellanten c.s.] buiten het meerwerk vallende kosten van bewaking, de uitvoerder en het binnen- en buitenschilderwerk buiten beschouwing zullen worden gelaten bij de bepaling van het afbouwbedrag. Deze posten zijn overigens ook niet (kenbaar) vermeld op de hierboven genoemde specificaties van het overeengekomen meerwerk. Per appellant(e) zal het gestelde afbouwbedrag dan ook worden verminderd met een bedrag van € 4.265,18
(= € 1.552,54 + 956,64 + € 1.756,--). Voor partij [appellant 13] en [appellante 14] is bij het door [appellanten c.s.] gestelde afbouwbedrag geen binnen- en buitenschilderwerk begroot, zodat bij deze partij het gestelde afbouwbedrag dan ook slechts wordt verminderd met een bedrag van € 2.509,18.
19.5.1.
Met inachtneming van het voorgaande zal het hof per appellant(e) overgaan tot beoordeling van de door [appellanten c.s.] gestelde afbouwbedragen en de door de curator gestelde bedragen van de ongerechtvaardigde verrijking. Deze beoordeling staat voornamelijk in het teken van beoordeling van (eventuele) schade aan de zijde van [appellanten c.s.] en van de curator. Dit betekent dat de algemene bepalingen omtrent schadevergoeding (afdeling 10 van titel 1 van boek 6 BW) van toepassing zijn. In lijn met het bepaalde in artikel 6:97 BW zal het hof overgaan tot schatting van de bedragen, aangezien de omvang van de relevante bedragen naar het oordeel van het hof niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Dit geldt te meer nu er inmiddels circa 9 jaar verstreken zijn sinds het verrichten van het meerwerk door [utiliteitsbouw] en de afbouwende aannemers. Er is bovendien noch door de curator noch door [appellanten c.s.] een eenduidige, goed gespecificeerde opname overgelegd van de stand van het meerwerk direct na het faillissement (vóór de aanvang van de afbouw). Het door de curator als productie 33 bij conclusie van repliek overgelegde overzicht plus foto’s (al dan niet door Woningborg opgesteld) kan niet als zodanig worden aangemerkt.
Bij de schatting zal het hof in het bijzonder acht slaan op de stellingen van partijen in de conclusies van repliek (nrs 34 tot en met 206) en dupliek (nr. 90 tot en met 163) en in de Akte- [appellanten c.s.] en Akte-curator, plus producties. Voor zover nodig, zullen daarbij enkele foto’s worden betrokken uit het hierboven genoemde overzicht.
19.5.2.
Daarbij overweegt het hof nog als volgt. Zowel de curator als [appellanten c.s.] hebben in hun overzichten en toelichtingen àlle afzonderlijke posten en totaalbedragen exclusief BTW vermeld. De curator heeft in de Akte-curator in zijn algemeenheid gesteld dat de totaalbedragen van het per appellant(e) verricht meerwerk dienen te worden vermeerderd met het destijds geldende BTW-tarief van 19% en daar het bewuste totaalbedrag inclusief BTW bij vermeld. Echter, geen van partijen heeft voldoende duidelijk gesteld: (i) hoe de BTW dient te worden betrokken in de (voor de berekening van de toe te wijzen bedragen) relevante afbouwbedragen (ii) over welke bedragen zoals aangevoerd van de zijde van [appellanten c.s.] al BTW is betaald, (iii) wat de fiscale consequenties van het BTW-aspect voor alle partijen zijn en (iv) wat de invloed van het (niet) berekenen van BTW op de grootte van de schade en/of het bedrag van de ongerechtvaardigde verrijking betreft, dat laatste zowel met betrekking tot de verrijking als de verarming. Dit had zeker in dit stadium van de procedure wel op de weg van partijen gelegen. Gelet hierop dienen naar het oordeel van het hof de schatting van alle bedragen en de vaststelling van de uiteindelijk aan de curator toe te wijzen bedragen te worden gebaseerd op de door partijen genoemde bedragen exclusief BTW (zoals ook vermeld in de tabellen in 19.7.4. tot en met 19.7.14.).
19.6.1.
Bij bovengenoemde schatting zijn voorts nog enkele voor alle appellanten geldende uitgangspunten in geschil.
19.6.2.
[appellanten c.s.] stellen in Akte- [appellanten c.s.] dat de afbouwende aannemers hun facturen niet hebben gespecificeerd per woning en dat er veelal sprake was van werkzaamheden op regiebasis of voor een totaalprijs. Daarnaast lichten zij toe dat er niet alleen sprake was van de 11 woningen van [appellanten c.s.] maar dat er daarnaast sprake was van 7 nog niet verkochte woningen. Volgens [appellanten c.s.] heeft Woningborg aan de hand van de totale afbouwkosten van alle 18 woningen een redelijke verdeling toegepast en door middel van percentages de afbouwkosten toebedeeld aan de 11 woningen van [appellanten c.s.] Verder hebben zij de uitgevoerde werkzaamheden achteraf op basis van redelijkheid en gelet op de uitgevoerde werkzaamheden via schatting toebedeeld per woning. Hiertoe hebben zij een overzicht overgelegd dat is opgesteld door een waarborginspecteur van Woningborg (prod. 17 bij akte), aldus nog steeds [appellanten c.s.]
De curator stelt dat het feit dat [appellanten c.s.] bij de afbouw de kosten kennelijk niet hebben gesplitst per bouwnummer, niet in zijn nadeel mag werken. Hij stelt dat hij graag wil reageren op de toegepaste schatting en toedeling maar dat hij dit niet kan omdat [appellanten c.s.] deze niet hebben onderbouwd.
19.6.3.
Het hof overweegt hierover als volgt.
De curator heeft de (redelijkheid van de) percentagegewijze verdeling van de afbouwkosten over enerzijds de 11 woningen van [appellanten c.s.] en anderzijds de 7 onverkochte woningen niet betwist. Hij heeft daar ook in het geheel geen concrete stellingen over naar voren gebracht. Ook overigens ziet het hof geen reden waarom deze verdeling niet juist zou zijn, zodat het er voor zal worden gehouden dat deze juist is.
Voor het overige zullen de toedeling door [appellanten c.s.] van de diverse posten aan de afzonderlijke woningen van [appellanten c.s.] en de bewuste bedragen door het hof worden beoordeeld bij de schatting van de hoogte van het afbouwbedrag per appellant(e). Daarbij geldt aan de ene kant als terecht door de curator aangevoerd uitgangspunt, dat het niet in zijn nadeel dient te werken dat er ten tijde van de afbouw van de woningen geen specificatie van de bedragen per woning is toegepast. Aan de andere kant heeft de curator nagelaten om de nu wel gespecificeerd gestelde afbouwbedragen concreet te betwisten. Hij volstaat met de algemene betwisting over het niet overleggen van facturen en betalingsbewijzen. Waar nodig en relevant zal het hof dit alles betrekken bij de schatting.
19.7.1.
Vervolgens komt het hof toe aan de beoordeling van de concrete bedragen per appellant(e). Daarbij zal het hof voor de overzichtelijkheid in tabelvorm voor elke appellant(e) de volgende posten weergeven:
het volgens de facturen van [utiliteitsbouw] van 27 oktober 2009 (prod. 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 12a, 12b en 13 bij inl. dagvaarding) nog te betalen meerwerk bedrag = de aan Woningborg betaalde resterende meerwerktermijn van “75%” (ex BTW),
het bedrag van het
totaaldoor [utiliteitsbouw] in de woning van de appellant(e) verrichte meerwerk volgens de curator (ex BTW),
het door de appellant(e) al aan [utiliteitsbouw] betaalde gedeelte van het meerwerk (ex BTW),
post b) verminderd met post c),
het afbouwbedrag volgens [appellanten c.s.] (ex BTW).
19.7.2.
Ten aanzien van posten b), c) en d) overweegt het hof als volgt. De curator heeft zijn vordering, die was gebaseerd op volledige uitvoering van het meerwerk, niet verminderd. Wel heeft hij in zijn overzicht van het per appellant(e) in totaal daadwerkelijk verrichte meerwerk voor alle appellanten een lager bedrag genoemd dan het overeengekomen meerwerk. Kortom, bij geen van appellanten was het overeengekomen meerwerk al gereed ten tijde van het faillissement van [utiliteitsbouw] . Rekening houdend met de uitgangspunten in de tussenarresten van het hof en in dit arrest, is de onder d) genoemde post het maximaal per appellant(e) aan de curator uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking toe te wijzen bedrag (totaal daadwerkelijk verricht meerwerk verminderd met de al ontvangen betaling).
In hoeverre dit bedrag eventueel nog dient te worden verlaagd als gevolg van betwisting door [appellanten c.s.] , komt hierna aan de orde.
19.7.3.
[appellanten c.s.] hebben nog gesteld dat Woningborg kosten aan de afbouwende onderaannemers heeft betaald die misschien hoger zijn geweest dan [utiliteitsbouw] nog verschuldigd was en/of die hoger waren dan door [utiliteitsbouw] aan [appellanten c.s.] was geoffreerd. Volgens [appellanten c.s.] is dit een logisch gevolg van het faillissement: Woningborg kon niet voortborduren op de overeenkomsten van deze onderaannemers met [utiliteitsbouw] maar heeft zelf afspraken met hen moeten maken.
De curator heeft dit niet, althans niet voldoende onderbouwd betwist, zodat het hof hier van uit zal gaan en dit zal laten meewegen bij zijn schatting. Dit kan betekenen dat het afbouwbedrag van een bepaalde post hoger is dan het bedrag dat de bewuste appellant(e) daarvoor nog aan [utiliteitsbouw] had moeten betalen indien deze de post had afgemaakt.
19.7.4.
[appellant 1]
a) resterende meerwerktermijn
b) totaal door [utiliteitsbouw] verricht meerwerk volgens curator
c) al betaald
d) post b) verminderd met post c)
e) afbouwbedrag volgens [appellanten c.s.]
€ 25.599,54
€ 28.917,06
€ 5.755,42
€ 23.161,64
€ 38.656,26
Ten aanzien van het
afbouwbedragoverweegt het hof als volgt.
Het gestelde afbouwbedrag zal allereerst worden
verminderd met € 4.265,18(gevorderde kosten van bewaking, de uitvoerder en het binnen- en buitenschilderwerk), zie r.o. 19.4.4.
[appellanten c.s.] stellen dat de post afmonteren keuken € 19.500,-- heeft bedragen. Uit de stukken blijkt dat de post keuken door [utiliteitsbouw] was geoffreerd voor € 9.478,99. Daarnaast heeft de curator in de conclusie van repliek (nr. 45) gesteld dat de luxe keuken daadwerkelijk is geleverd, gemonteerd en is aangesloten. [appellanten c.s.] hebben dit bij conclusie van dupliek niet betwist. De curator heeft in de Akte-curator gesteld dat deze post tot het volledige bedrag is gerealiseerd en verwezen naar de conclusie van dupliek. [appellanten c.s.] hebben ook in hoger beroep hier geen enkele stelling aan gewijd: geen betwisting van de stelling van de curator en geen concrete onderbouwing van de gestelde post van € 19.500,--. Dit betekent dat ook het bedrag van
€ 19.500,-- in minderingzal worden gebracht op het gestelde afbouwbedrag.
Met betrekking tot de door [appellanten c.s.] opgevoerde posten tegelwerk keuken, vloertegels hal, vloertegels keuken, vloertegels en berging geldt het volgende. [appellanten c.s.] voeren voor afbouw van deze 4 posten in totaal een bedrag op van € 2.950,--. In totaal bedroeg het overeengekomen meerwerk voor tegels (posten 18.11 en 18.12) een bedrag van € 1.718,90. In de conclusie van dupliek hebben [appellanten c.s.] aangevoerd dat dit tegelwerk nog niet gereed was. Volgens de curator in zijn Akte-curator diende hier nog € 900,-- van te worden gerealiseerd. Ook als rekening wordt gehouden met eventueel hogere kosten van afbouw (r.o. 19.7.3.), kan niet worden uitgegaan van het totaal gestelde afbouwbedrag op dit punt. Het hof schat het afbouwbedrag ten aanzien van genoemde 4 posten op € 1.500,--. Het gestelde afbouwbedrag wordt dus
verminderd met € 1.450,--.
Verder voeren [appellanten c.s.] nog een post op voor maken ventilatiekoker + betegelen. In het licht van de stelling van [appellanten c.s.] dat de curator ten onrechte een post ventilatiebox opvoert omdat deze meerwerkpost is vervallen (hetgeen ook blijkt uit de door [utiliteitsbouw] aan [appellanten c.s.] verstuurde factuur van 27 oktober 2009, prod. 5 bij inl. dagvaarding), zal deze post als onbegrijpelijk worden gepasseerd. Dit betekent dat het gestelde afbouwbedrag wordt
verminderd met € 360,--.
De overige door [appellanten c.s.] aangevoerde afbouwposten zullen in het licht van het eerdere debat tussen partijen als onvoldoende betwist worden vastgesteld.
Uit het voorgaande volgt dat het
afbouwbedragten aanzien van [appellant 1] bedraagt:
€ 38.656,26
€ 4.265,18 -/-
€ 19.500,-- -/-
€ 1.450,-- -/-
€ 360,-- -/-
____________________
€ 13.081,08
Dit betekent dat het
beschikbaar te houden meerwerkbedragvan [appellant 1] (resterende meerwerktermijn € 25.599,54 -/- afbouwbedrag € 13.081,08 =)
€ 12.518,46bedraagt.
Ten aanzien van de
ongerechtvaardigde verrijkinggeldt het volgende.
Alleen al de hoogte van de volgens de curator gerealiseerde meerwerkposten keuken van € 9.478,99, sanitair van € 8.649,19 en zonwering van € 5.322,69 is dusdanig onvoldoende betwist door [appellanten c.s.] dat deze posten samen naar het oordeel van het hof geschat dienen te worden op € 20.000,--. Als hierop het al betaalde bedrag van € 5.755,42 in mindering wordt gebracht, dan resteert er minimaal een bedrag aan ongerechtvaardigde verrijking van
€ 14.244,58. Nu [appellant 1] maximaal het beschikbaar te houden meerwerkbedrag aan de curator verschuldigd is (r.o. 19.3.1.) en dit lager is dan het bedrag van de hiervóór bedoelde ongerechtvaardigde verrijking, zal de vordering van de curator jegens [appellant 1] worden toegewezen tot een bedrag van
€ 12.518,46.
Het exacte bedrag van de ongerechtvaardigde verrijking kan dan in het midden blijven (19.3.2.).
19.7.5.
[appellant 2] en [appellante 3] hoofdelijk
a) resterende meerwerktermijn
b) totaal door [utiliteitsbouw] verricht meerwerk volgens curator
c) al betaald
d) post b) verminderd met post c)
afbouwbedrag volgens [appellanten c.s.]
€ 16.809,75
€ 21.527,36
€ 5.367,62
€ 16.159,74
€ 10.921,18
Ten aanzien van het
afbouwbedragoverweegt het hof als volgt.
Het gestelde afbouwbedrag zal allereerst worden
verminderd met € 4.265,18(gevorderde kosten van bewaking, de uitvoerder en het binnen- en buitenschilderwerk).
Ten aanzien van het sanitair (totale post € 2.704,44) begroten [appellanten c.s.] het afbouwbedrag op € 2.500,--. Dit betreft volgens hen het afmonteren. Zonder nadere toelichting, die door [appellanten c.s.] niet is gegeven, valt niet te begrijpen waarom het bedrag van alleen het afmonteren bijna net zo hoog is als de totale overeengekomen post sanitair. De curator begroot het afmonteren op € 200,--. Anders dan de curator stelt, is naar het oordeel van het hof op de foto’s niet te zien dat het sanitair voor het overige is afgemonteerd. Het hof schat de kosten van het afmonteren van het sanitair op € 400,--. Op het afbouwbedrag zal een bedrag van
€ 2.100,-- in minderingworden gebracht.
Verder had het op de weg van [appellanten c.s.] gelegen om de post installatiewerk (water, elektra, e.d.) keuken van € 1.250,-- nader te onderbouwen, in het licht van hun stelling bij dupliek (nr. 108) dat de post aanpassen leidingwerk keuken gereed was ten tijde van het faillissement. Deze nadere onderbouwing hebben zij niet gegeven, zodat het hof deze post passeert. Het afbouwbedrag wordt
verminderd met € 1.250,--.
De overige door [appellanten c.s.] aangevoerde afbouwposten zullen in het licht van het eerdere debat tussen partijen als onvoldoende betwist worden vastgesteld.
Uit het voorgaande volgt dat het
afbouwbedragten aanzien van [appellant 2] en [appellante 3] bedraagt:
€ 10.921,18
€ 4.265,18 -/-
€ 2.100,-- -/-
€ 1.250,-- -/-
____________________
€ 3.306,--
Dit betekent dat het
beschikbaar te houden meerwerkbedragvan [appellant 2] en [appellante 3] (resterende meerwerktermijn € 16.809,75 -/- afbouwbedrag € 3.306,-- =)
€ 13.503,75bedraagt.
Ten aanzien van de
ongerechtvaardigde verrijkinggeldt het volgende.
De curator stelt dat de gerealiseerde meerwerkposten (deels verminderd ten opzichte van het overeengekomen meerwerk) in totaal € 21.527,36 bedragen. Een groot deel van deze posten staat als onvoldoende betwist vast. Dit is alleen anders ten aanzien van de posten wand- en vloertegels (€ 1.562,26), vloertegels hal (€ 890,72), sanitair (€ 2.504,--) en hardhouten trappen (€ 4.375,--), die samen dus € 9.331,98 bedragen. In totaal schat het hof gelet op de betwisting door [appellanten c.s.] en het debat hierover tussen partijen, de gerealiseerde werkzaamheden voor de posten sanitair, tegels en trappen op (respectievelijk € 900,-- +
€ 2300,-- + € 3.625,-- =) € 6.825,--. Dit betekent dat het door de curator gestelde bedrag aan gerealiseerd meerwerk dient te worden verminderd met € 2.506,98. In totaal gaat het dan om door [utiliteitsbouw] voor faillissement gerealiseerde meerwerk van (€ 21.527,36 -/- € 2.506,98 =) € 19.020,38. Als hierop het al betaalde bedrag van € 5.367,62 in mindering wordt gebracht, dan resteert een bedrag aan ongerechtvaardigde verrijking van € 13.652,76. Nu [appellant 2] en [appellante 3] maximaal het beschikbaar te houden meerwerkbedrag aan de curator verschuldigd zijn (r.o. 19.3.1.) en dit lager is dan het bedrag van de hiervóór bedoelde ongerechtvaardigde verrijking, zal de vordering van de curator jegens [appellant 2] en [appellante 3] hoofdelijk worden toegewezen tot een bedrag van
€ 13.503,75.
19.7.6.
[appellant 4]
a) resterende meerwerktermijn
b) totaal door [utiliteitsbouw] verricht meerwerk volgens curator
c) al betaald
d) post b) verminderd met post c)
afbouwbedrag volgens [appellanten c.s.]
€ 23.713,02
€ 28.180,55
€ 7.214,17
€ 20.966,38
€ 16.601,18
Ten aanzien van het gestelde
afbouwbedragoverweegt het hof als volgt.
Het gestelde afbouwbedrag zal allereerst worden
verminderd met € 4.265,18(gevorderde kosten van bewaking, de uitvoerder en het binnen- en buitenschilderwerk).
Met betrekking tot de gestelde posten extra thermostatische radiatorkranen (€ 400,--), drukverschilregelaar radiators (€ 400,--) en trap afschilderen (€ 756,--) blijkt in het geheel niet dat deze behoren tot het overeengekomen meerwerk. Een post inzake hardhouten trappen is wel als meerwerk geoffreerd maar niet overeengekomen. Gelet op het voorgaande wordt het afbouwbedrag verminderd met
€ 1.576,--.
Verder is de post afvoerkanaal afzuigkap € 750,-- niet begrijpelijk. De overeengekomen meerwerkpost wijzigingen afzuigkap bedroeg € 25,-- en bij dupliek (nr. 118) hebben [appellanten c.s.] gesteld dat deze post gereed was ten tijde van het faillissement. Op het afbouwbedrag wordt dan ook
€ 750,-- in minderinggebracht.
Daarnaast is zonder nadere toelichting, die [appellanten c.s.] niet hebben gegeven, niet begrijpelijk waarom de begrote (afbouw)bedragen ten aanzien van: aquastop aanbrengen
(€ 250,--) en lekbak wasmachine (750,--, totaal dus € 1.000,-- voor deze 2 posten) substantieel hoger zijn dan het totaal overeengekomen meerwerk voorzieningen wasmachine van € 390,76. De curator stelt dat er voor de posten aquastop en lekbak nog een bedrag aan te verrichten werkzaamheden resteerde van € 140,--. Het hof schat het totaal van de (afbouw)bedragen van deze 2 posten op € 300,--. Het afbouwbedrag zal worden
verminderd met € 700,--.
Ten aanzien van de post extra buitenzonwering overweegt het hof als volgt. De curator heeft bij Akte-curator (p. 6, bij post 22.90) gesteld dat de overeengekomen zonweringen vóór faillissement zijn geleverd en gemonteerd door [utiliteitsbouw] en dat dit blijkt uit (i) de verklaring van de heer [de getuige] van [de leverancier] (de leverancier) en (ii) de omstandigheid dat als gevolg van de montage het beroep op eigendomsvoorbehoud niet opging. De curator verwijst nog naar een aantekening die naar zijn zeggen door de faillissementsmedewerker is gemaakt op de aan haar gerichte brief van [de leverancier] van 10 november 2009 (prod. 36 bij Akte-curator). Deze aantekening is gedateerd 12 november 2009 en luidt: “allemaal gemonteerd”. Tegenover deze specifieke en concrete onderbouwing van de curator had het op de weg van [appellanten c.s.] gelegen om hier eveneens onderbouwd op te reageren. De stelling van [appellanten c.s.] dat er ondanks de stellingen van de curator nog montagewerkzaamheden moesten worden verricht is daarvoor te algemeen en onvoldoende gespecificeerd. Daarom wordt er van uitgegaan dat het meerwerk zonneschermen geen verdere afbouwkosten met zich bracht. Het afbouwbedrag zal dan ook worden
verminderd met € 1.000,--.
[appellanten c.s.] stellen de volgende 3 afbouwbedragen inzake het tegelwerk: tegelwerk keuken (€ 450,--), tegelwerk badkamer (€ 2.000,--) en vloertegels hal en toilet (€ 1.500,--, in totaal dus € 3.950,--). Het overeengekomen meerwerk voor tegels bedroeg: wand- en vloertegels
(€ 1.567,86) en vloertegels hal (€ 806,62). Bij dupliek hebben [appellanten c.s.] gesteld dat de wand- en vloertegels gedeeltelijk gereed waren. Volgens de curator was deze post gereed. De post vloertegels hal moest volgens hem nog worden gerealiseerd. Anders dan de curator aanvoert, is naar het oordeel van het hof op de foto’s (bij prod. 33 bij inl. dagvaarding) niet voldoende duidelijk te zien dat eerstgenoemde post gereed was. Alles overziend, schat het hof de totale afbouwkosten ten aanzien van tegels op € 2.000,-- Het afbouwbedrag wordt dus
verminderd met € 1.950,--.
Ten aanzien van het sanitair (totale post € 6.598,99) begroten [appellanten c.s.] het afbouwbedrag op € 2.500,--. Dit betreft volgens hen de montage. De curator begroot dit bedrag op € 400,--. Anders dan de curator stelt, is naar het oordeel van het hof op de foto’s niet te zien dat het sanitair is afgemonteerd. Aan de andere kant hebben [appellanten c.s.] onvoldoende onderbouwd dat de montage zo’n grote post vormde binnen de totale post sanitair. Het hof schat de afbouw van het sanitair op € 1.500,--. Op het afbouwbedrag zal een bedrag van
€ 1.000,-- in minderingworden gebracht.
De overige door [appellanten c.s.] aangevoerde afbouwposten zullen in het licht van het eerdere debat tussen partijen als onvoldoende betwist worden vastgesteld.
Uit het voorgaande volgt dat het
afbouwbedragten aanzien van [appellant 4] bedraagt:
€ 16.601,18
€ 4.265,18 -/-
€ 1.576,-- -/-
€ 750,-- -/-
€ 700,-- -/-
€ 1.000,-- -/-
€ 1.950,-- -/-
€ 1.000,--
____________________
€ 5.360,--
Dit betekent dat het
beschikbaar te houden meerwerkbedragvan [appellant 4] (resterende meerwerktermijn € 23.713,02 -/- afbouwbedrag € 5.360,-- =)
€ 18.353,02bedraagt.
Ten aanzien van de
ongerechtvaardigde verrijkinggeldt het volgende.
Het hof stelt de hoogte van de volgende volgens de curator gerealiseerde meerwerkposten (deels verminderd ten opzichte van het overeengekomen meerwerk) als onvoldoende betwist vast: vergroten en aankoop keuken (totaal € 10.877,05), vloerverwarming woonkamer en keuken (3.428,78), dakraam zolder (€ 942,86), plafond zolderkamer (€ 2.380,--), vloerverwarming aanvullend (€ 1.022,69), wijzigen afzuigkap (€ 25,--) en zonweringen
(€ 1.263,87). In totaal gaat het dan om een bedrag van € 19.940,25. Voor zover [appellanten c.s.] ten aanzien van enkele van de voorgaande posten hebben gesteld dat hier nog (hogere dan de door de curator in mindering gebrachte) afbouwwerkzaamheden voor moesten plaatsvinden, blijkt dit niet uit het door hen overgelegde overzicht van afbouwbedragen. Verder schat het hof het overige gerealiseerde meerwerk (inclusief de post sanitair) op € 5.500,--. In totaal is er dan sprake van gerealiseerd meerwerk van € 25.440,25. Als hierop het al betaalde bedrag van € 7.214,17 in mindering wordt gebracht, dan resteert een bedrag aan ongerechtvaardigde verrijking van € 18.226,08. [appellant 4] is maximaal het beschikbaar te houden meerwerkbedrag aan de curator verschuldigd (r.o. 19.3.1.). Dit maximaal beschikbaar te houden meerwerkbedrag is hoger dan het bedrag van de hiervóór bedoelde ongerechtvaardigde verrijking, zodat het gehele bedrag aan ongerechtvaardigde verrijking kan worden toegewezen. De vordering van de curator jegens [appellant 4] wordt toegewezen tot een bedrag van
€ 18.226,08.
19.7.7.
[appellant 5] en [appellante 6] (appellante sub 6) hoofdelijk
a) resterende meerwerktermijn
b) totaal door [utiliteitsbouw] verricht meerwerk volgens curator
c) al betaald
d) post b) verminderd met post c)
afbouwbedrag volgens [appellanten c.s.]
€ 15.385,95
€ 18.169,86
€ 4.625,11
€ 13.544,75
€ 31.816,70
Ten aanzien van het
afbouwbedragoverweegt het hof als volgt.
Het gestelde afbouwbedrag zal allereerst worden verminderd met € 4.265,18 (gevorderde kosten van bewaking, de uitvoerder en het binnen- en buitenschilderwerk).
[appellanten c.s.] stellen dat de post afmonteren keuken € 19.500,-- heeft bedragen. Uit de stukken blijkt dat de post keuken door [utiliteitsbouw] was geoffreerd voor € 12.310,92. Daarnaast heeft de curator in de conclusie van repliek (nr. 45) gesteld dat de luxe keuken daadwerkelijk is geleverd, gemonteerd en is aangesloten. [appellanten c.s.] hebben dit bij conclusie van dupliek slechts summier betwist. Daarbij hebben zij naar voren gebracht dat de keuken slechts gedeeltelijk was gemonteerd en de afbouwende ondernemer de keuken vervolgens verder heeft afgemonteerd. Ook hebben zij daarbij nog aangevoerd dat de afbouwende ondernemer verder nog de koof in de keuken heeft afgemaakt, de elektra heeft afgemonteerd, het tegelwerk heeft afgerond en een vloerplint heeft aangebracht. De curator stelt in de Akte-curator dat de keuken volgens de foto (bij prod. 33 bij inl. dagvaarding) geheel is gemonteerd, dat de inbouwapparatuur is aangebracht evenals de kraan. Volgens de curator impliceert dat dat de keuken ook is aangesloten. Hij stelt dat nog slechts de koof en de plint dienden te worden afgewerkt, voor een bedrag van in totaal € 400,--. Verder noemt hij een post nog af te maken tegelwerk (naar het hof begrijpt: niet alleen voor de keuken) van € 800,--. Het hof overweegt over het voorgaande als volgt. [appellanten c.s.] hebben in hoger beroep geen enkele stelling gewijd aan de onderhavige keuken: geen betwisting van de stelling van de curator en geen concrete onderbouwing van de gestelde post van € 19.500,--. Op de foto waar de curator naar verwijst en waarvan [appellanten c.s.] niet betwisten dat dit de keuken van [appellant 5] c.s. is, valt een op het oog (nagenoeg) complete keuken waar te nemen. Voor het afmaken van de koof, de vloerplint, de elektra en het tegelwerk in de keuken hebben [appellanten c.s.] naast het bedrag van € 19.500,-- aparte bedragen van respectievelijk
€ 1.250,--, € 250,--, € 250,-- en € 400,--begroot. Dit alles afwegend, neemt het hof als vaststaand aan dat alleen nog die laatste posten afgewerkt behoefden te worden en er voor het overige geen kosten meer waren gemoeid met de keuken. Het hof zal dan ook het bedrag van
€ 19.500,-- in minderingbrengen op het gestelde afbouwbedrag.
Voor het isoleren en aftimmeren van de onderzijde van de trap hebben [appellanten c.s.] in totaal € 2.300,-- begroot, terwijl de oorspronkelijke meerwerkposten sparing trapkast en afwerking trapkast in totaal € 493,79 bedroegen. Daarnaast hebben [appellanten c.s.] in dupliek (nr. 123, in lijn met de stellingen van de curator in de Akte-curator) dat de sparing trapkast gereed was ten tijde van het faillissement. Het hof gaat er dan ook van uit dat overeenkomstig het overzicht van de curator in zijn Akte alleen nog de trapkast diende te worden afgewerkt voor een bedrag van € 214,29. Dit betekent dat ook een bedrag van (€ 2.300,-- -/- € 214,29 =)
€ 2.085,71 in minderingop het afbouwbedrag wordt gebracht.
Tenslotte dient het afbouwbedrag ook te worden
verminderd met een bedrag van € 200,--voor de gestelde post tuinverlichting afmonteren, aangezien [appellanten c.s.] bij dupliek (nr. 123) hebben aangevoerd dat deze voorziening ten tijde van het faillissement gereed was.
De overige door [appellanten c.s.] aangevoerde afbouwposten zullen in het licht van het eerdere debat tussen partijen als onvoldoende betwist worden vastgesteld.
Uit het voorgaande volgt dat het
afbouwbedragten aanzien van [appellant 5] c.s. bedraagt:
€ 31.816,70
€ 4.265,18 -/-
€ 19.500,-- -/-
€ 2.085,71 -/-
€ 200,-- -/-
____________________
€ 5.765,81
Dit betekent dat het
beschikbaar te houden meerwerkbedragvan [appellant 5] c.s. (resterende meerwerktermijn € 15.385,95 -/- afbouwbedrag € 5.765,81 =)
€ 9.620,14bedraagt.
Ten aanzien van de
ongerechtvaardigde verrijkinggeldt het volgende.
Naar het oordeel van het hof heeft de curator de hiervoor genoemde gestelde afbouwbedragen van koof, vloerplint, elektra en tegelwerk in de keuken (respectievelijk € 1.250,--, € 250,--, € 250,-- en € 400,--) onvoldoende betwist. Ten aanzien van de keuken zal dan ook worden uitgegaan van een bedrag aan gerealiseerd meerwerk van € 12.310,92 verminderd met € 2.150,-- = € 10.160,92.
Alleen al de hoogte van de volgens de curator gerealiseerde meerwerkposten sanitair en aanpassingen keukenleidingen zijn dusdanig onvoldoende betwist door [appellanten c.s.] dat deze posten naar het oordeel van het hof geschat dient te worden op respectievelijk
€ 3.718,70 – (het totaal overeengekomen bedrag voor het sanitair, verminderd met de door de curator genoemde €200,--) + € 1.111,35 (het totaal overeengekomen bedrag voor de keukenleidingen, verminderd met de door [appellanten c.s.] begrote € 250,--). Als op het totaal aan gerealiseerd meerwerk van € 14.990,97 het al betaalde bedrag van € 4.625,11 in mindering wordt gebracht, dan resteert er minimaal een bedrag aan ongerechtvaardigde verrijking van € 10.365,86. Nu [appellant 5] c.s. maximaal het beschikbaar te houden meerwerkbedrag aan de curator verschuldigd zijn (r.o. 19.3.1.) en dit lager is dan het bedrag van de hiervóór bedoelde ongerechtvaardigde verrijking, zal de vordering van de curator jegens [appellant 5] c.s. worden toegewezen tot een bedrag van
€ 9.620,14.
Het exacte bedrag van de ongerechtvaardigde verrijking kan dan in met midden blijven (19.3.2.).
19.7.8.
[appellant 7]
a) resterende meerwerktermijn
b) totaal door [utiliteitsbouw] verricht meerwerk volgens curator
c) al betaald
d) post b) verminderd met post c)
afbouwbedrag volgens [appellanten c.s.]
€ 7.769,49
€ 12.699,61
€ 5.990,22
€ 6.709,39
€ 8.965,18
Ten aanzien van het
afbouwbedragoverweegt het hof als volgt.
Het gestelde afbouwbedrag zal allereerst worden
verminderd met € 4.265,18(gevorderde kosten van bewaking, de uitvoerder en het binnen- en buitenschilderwerk).
De post afzuigkap aansluiten (€ 250,--) is niet begrijpelijk omdat de overeengekomen meerwerkpost afvoer afzuigkap is vervallen en er verder op dit punt geen meerwerk is overeengekomen. Het afbouwbedrag wordt
verminderd met € 250,--.
Ook de post extra groep op zolder (€ 250,--) is niet begrijpelijk omdat dit niet onder het overeengekomen meerwerk valt. Op het afbouwbedrag wordt
€ 250,-- in minderinggebracht.
Verder had het op de weg van [appellanten c.s.] gelegen om de post installatiewerk keuken (water, elektra, e.d.) van € 1.250,-- nader te onderbouwen, in het licht van hun stelling bij dupliek (nr. 130) dat de post aanpassen leidingwerk keuken gereed was ten tijde van het faillissement. Deze nadere onderbouwing hebben zij niet gegeven, zodat het hof deze post passeert. Het afbouwbedrag wordt
verminderd met € 1.250,--.
Met betrekking tot de post sanitair (totaal overeengekomen meerwerk € 2.390,92) hebben [appellanten c.s.] 2 posten opgenomen, die een dubbeltelling lijken in te houden: badkamer scherm afmonteren (€ 350,--) en douchescherm opnieuw bestellen + monteren (€ 1.750,--). De curator heeft op het overeengekomen meerwerk voor de post sanitair € 300,-- in mindering gebracht voor montage 4 manuren van € 50,-- en € 100,-- douchescherm. In het licht hiervan had het op de weg van [appellanten c.s.] gelegen genoemde posten nader toe te lichten. Nu zij dit niet hebben gedaan, schat het hof de post douchescherm opnieuw bestellen + monteren in totaal op € 1.000,--. De post badkamer scherm afmonteren wordt dan buiten beschouwing gelaten. Het afbouwbedrag wordt
verminderd met € 1.150,--.
In de Akte- [appellanten c.s.] stellen [appellanten c.s.] nog dat er nog afbouwwerkzaamheden verricht dienden te worden aan de radiator op zolder en aan de zonweringen. In hun overzicht van het afbouwbedrag voor [appellant 7] komen deze posten echter niet terug, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
De overige door [appellanten c.s.] aangevoerde afbouwposten zullen in het licht van het eerdere debat tussen partijen als onvoldoende betwist worden vastgesteld.
Uit het voorgaande volgt dat het
afbouwbedragten aanzien van [appellant 7] bedraagt:
€ 8.965,18
€ 4.265,18 -/-
€ 250,-- -/-
€ 250,-- -/-
€ 1.250,-- -/-
€ 1.150,-- -/-
____________________
€ 1.800,--
Dit betekent dat het
beschikbaar te houden meerwerkbedragvan [appellant 7] (resterende meerwerktermijn € 7.769,49 -/- afbouwbedrag € 1.800,-- =)
€ 5.969,49bedraagt.
Ten aanzien van de
ongerechtvaardigde verrijkinggeldt het volgende.
Volgens de curator is er sprake van vóór faillissement door [utiliteitsbouw] gerealiseerd meerwerk van € 12.699,61. De meeste posten hiervan staan als erkend (conclusie van dupliek nr. 130) of onvoldoende betwist vast. Op de posten sanitair, wand- en vloertegels dient mogelijk een extra bedrag in mindering te worden gebracht (in aanvulling op het al door de curator in mindering gebrachte bedrag). Gelet op de door [appellanten c.s.] voor deze posten begrote afbouwbedragen schat het hof dit in totaal op € 1.100,--. Dit betekent dat er sprake is van een bedrag aan daadwerkelijk voor het faillissement gerealiseerd meerwerk van € 11.599,61. Als hierop het al betaalde bedrag van € 5.990,22 in mindering wordt gebracht, dan resteert er een bedrag aan ongerechtvaardigde verrijking van € 5.609,39. [appellant 7] is maximaal het beschikbaar te houden meerwerkbedrag aan de curator verschuldigd (r.o. 19.3.1.). Dit maximaal beschikbaar te houden meerwerkbedrag is hoger dan het bedrag van de hiervóór bedoelde ongerechtvaardigde verrijking, zodat het gehele bedrag aan ongerechtvaardigde verrijking kan worden toegewezen. De vordering van de curator jegens [appellant 7] wordt toegewezen tot een bedrag van
€ 5.609,39.
19.7.9.
[appellante 8] (appellante sub 8)
a) resterende meerwerktermijn
b) totaal door [utiliteitsbouw] verricht meerwerk volgens curator
c) al betaald
d) post b) verminderd met post c)
afbouwbedrag volgens [appellanten c.s.]
€ 33.208,98
€ 38.181,58
€ 8.682,02
€ 29.499,56
€ 24.123,93
Ten aanzien van het
afbouwbedragoverweegt het hof als volgt.
Het gestelde afbouwbedrag zal allereerst worden
verminderd met € 4.265,18(gevorderde kosten van bewaking, de uitvoerder en het binnen- en buitenschilderwerk).
De post buitenkraan achterzijde met putje afmonteren van € 900,-- is niet begrijpelijk, aangezien [appellanten c.s.] bij dupliek (nr. 140) hebben gesteld dat kraan en schrobputje achtergevel gereed waren ten tijde van het faillissement. Het afbouwbedrag zal dan ook worden verminderd met
€ 900,--.
Met betrekking tot de zonweringen en screens overweegt het hof als volgt. De curator heeft bij Akte-curator (p. 10, bij post 30.90) gesteld dat de zonweringen (naar het hof uit de context begrijpt: en screens) vóór faillissement zijn geleverd en gemonteerd door [utiliteitsbouw] en dat dit blijkt uit (i) de verklaring van de heer [de getuige] van [de leverancier] (de leverancier) en (ii) de omstandigheid dat als gevolg van de montage het beroep op eigendomsvoorbehoud niet opging. De curator verwijst nog naar een aantekening die naar zijn zeggen door de faillissementsmedewerker is gemaakt op de aan haar gerichte brief van [de leverancier] van 10 november 2009. Deze aantekening is gedateerd 12 november 2009 en luidt: “allemaal gemonteerd”. Tegenover deze specifieke en concrete onderbouwing van de curator had het op de weg van [appellanten c.s.] gelegen om hier eveneens onderbouwd op te reageren. De stelling van [appellanten c.s.] dat er ondanks de stellingen van de curator nog montagewerkzaamheden moesten worden verricht is daarvoor te algemeen en onvoldoende gespecificeerd. Daarom wordt er van uitgegaan dat het meerwerk zonneschermen en screens geen verdere afbouwbedrag met zich bracht. Het afbouwbedrag zal dan ook worden verminderd met
€ 3.827,75,--.
Ten aanzien van het afmonteren van stopcontacten stellen [appellanten c.s.] dat dit in totaal
€ 1.050,-- heeft gekost. In het licht van het totaalbedrag voor extra dubbele contactdozen
(€ 1.474,79), verplaatsen aansluitpunten (€ 75,63) en de korte toelichting hierover in hoger beroep van de curator, had het op de weg van [appellanten c.s.] gelegen het gestelde totale bedrag voor alleen het afmonteren, nader te onderbouwen. Dit heeft zij onvoldoende gedaan.
De kosten van het afmonteren van stopcontacten zullen in totaal worden geschat op € 250,--, zodat het afbouwbedrag wordt verminderd met
€ 800,--.
Daarnaast is zonder nadere toelichting, die [appellanten c.s.] niet hebben gegeven, niet begrijpelijk waarom de begrote (afbouw)bedragen ten aanzien van: aquastop aanbrengen
(€ 250,--), lekbak wasmachine (750,--) en bypass op zolder (€ 1.600,--, totaal dus € 2.600,-- voor deze 3 posten) substantieel hoger zijn dan de oorspronkelijk met [utiliteitsbouw] voor deze posten overeengekomen bedragen van respectievelijk € 54,62, € 336,13 en € 252,10. Volgens de curator waren de aquastop en de bypass nog niet gerealiseerd en waren voor de lekbak de meeste werkzaamheden verricht en resteerden nog werkzaamheden voor een bedrag van
€ 50,--.Het hof schat het totaal van de (afbouw)bedragen van deze 3 posten op € 500,--. Het afbouwbedrag zal worden
verminderd met € 2.100,--.
Evenmin is begrijpelijk hoe de begrote (afbouw)bedragen ten aanzien van: hardhouten trap aflakken (€ 756,--), onderkant trap isoleren (750,--) en onderkant trap aftimmeren (€ 1.550,--totaal voor deze 3 posten dus € 3.056,--) zich verhouden tot de met [utiliteitsbouw] voor de trappen overeengekomen 2 posten: trapkast € 915,97 en hardhouten trappen € 2.513,--. [appellanten c.s.] hebben bij dupliek (nr. 134 en 138) gesteld dat de trapkast nog niet gereed was en dat de hardhouten trappen geplaatst waren maar nog afgelakt dienden te worden. Dit komt overeen met de stellingen van de curator, die hiervoor alleen lagere bedragen begroot (respectievelijk € 200,-- en € 350,--). Over de onderkant van de trap isoleren of aftimmeren hebben [appellanten c.s.] verder geen enkele toelichting gegeven. Gelet op het voorgaande schat het hof de afbouwbedragen ten aanzien van trappen in totaal op € 1.156,--. Op het afbouwbedrag wordt dan ook
€ 1.900,-- in minderinggebracht.
De overige door [appellanten c.s.] aangevoerde afbouwposten zullen in het licht van het eerdere debat tussen partijen als onvoldoende betwist worden vastgesteld.
Uit het voorgaande volgt dat het
afbouwbedragten aanzien van [appellante 6] bedraagt:
€ 24.123,93
€ 4.265,18 -/-
€ 900,-- -/-
€ 3.827,75 -/-
€ 800,-- -/-
€ 2.100,--
€ 1.900,--
____________________
€ 10.331,--
Dit betekent dat het
beschikbaar te houden meerwerkbedragvan [appellante 6] (resterende meerwerktermijn € 33.208,98 -/- afbouwbedrag € 10.331,-- =)
€ 22.877,98bedraagt.
Ten aanzien van de
ongerechtvaardigde verrijkinggeldt het volgende.
Als niet of onvoldoende betwist stelt het hof vast dat in elk geval de volgende meerwerken zijn gerealiseerd: verplaatsen aansluitpunten (€ 75,63), wandcontactdoos en kraan achtergevel (€ 478,99), schrobputje achtergevel (€ 210,08), verplaatsen slaapkamerdeur (€ 163,87), binnendeur berging (€ 439,08), keuken (€ 14.963,87), keukenleidingen
(€ 1.828,15), verplaatsen radiator hal (€ 100,84), verplaatsen radiator keuken (€ 504,--), sanitair (€ 2.995,91) en zonwering (€ 6.847,90). In totaal is dit al € 28.608,32 aan gerealiseerd meerwerk. Als hierop het al betaalde bedrag van € 8.682,02 in mindering wordt gebracht, dan resteert er tenminste een bedrag aan vóór faillissement door [utiliteitsbouw] verricht meerwerk van € 19.926,30. Het totaalbedrag van de 9 overige door de curator gestelde posten van het vóór faillissement verrichte meerwerk schat het hof aan de hand van de stellingen van partijen op minimaal € 3.000,--. Het bedrag aan ongerechtvaardigde verrijking komt dan ook minimaal uit op € 22.926,30. Nu [appellante 6] maximaal het beschikbaar te houden meerwerkbedrag aan de curator verschuldigd is (r.o. 19.3.1.) en dit lager is dan het bedrag van de hiervóór bedoelde ongerechtvaardigde verrijking, zal de vordering van de curator jegens [appellante 6] worden toegewezen tot een bedrag van
€ 22.877,98.
Het exacte bedrag van de ongerechtvaardigde verrijking kan dan in met midden blijven (19.3.2.).
19.7.10.
[appellante 9]
a) resterende meerwerktermijn
b) totaal door [utiliteitsbouw] verricht meerwerk volgens curator
c) al betaald
d) post b) verminderd met post c)
afbouwbedrag volgens [appellanten c.s.]
€ 23.426,81
€ 29.139,46
€ 7.808,94
€ 21.330,52
€ 15.371,18
Ten aanzien van het
afbouwbedragoverweegt het hof als volgt.
Het gestelde afbouwbedrag zal allereerst worden
verminderd met € 4.265,18(gevorderde kosten van bewaking, de uitvoerder en het binnen- en buitenschilderwerk).
Met betrekking tot de gestelde posten aanpassen kozijn badkamer (€ 1.100,--), ventilatiekoker keuken maken (€ 1.250,--), thermostatische radiatorkranen (€ 400,--), drukverschilregelaar radiators (€ 400,--) en extra radiator berging (€ 350,--) blijkt in het geheel niet dat deze behoren tot het overeengekomen meerwerk. Het afbouwbedrag wordt verminderd met
€ 3.500,--.
Ten aanzien van het sanitair (totale post € 1.443,27) begroten [appellanten c.s.] het afbouwbedrag op € 2.500,--. Dit betreft volgens hen het afmonteren. Zonder nadere toelichting, die [appellanten c.s.] niet hebben gegeven, valt niet te begrijpen waarom het bedrag van het afmonteren hoger is dan de totale overeengekomen post sanitair. De curator begroot het afmonteren op € 150,--. Anders dan de curator stelt, is naar het oordeel van het hof op de foto’s (bij prod. 33 bij inl. dagvaarding) niet te zien dat het sanitair voor het overige is afgemonteerd. Het hof schat de kosten van het afmonteren van het sanitair op € 200,--. Op het afbouwbedrag wordt een bedrag van
€ 2.300,-- in minderinggebracht.
Ten aanzien van de trapkast (totale post overeengekomen meerwerk € 297,50 + € 214,29 = € 511,79) voeren [appellanten c.s.] de volgende 2 posten op: onderzijde trap isoleren (€ 750,--) en onderzijde trap aftimmeren (€ 1.550,--, in totaal dus € 2.300,-- voor beide posten). Zonder nadere toelichting, die door [appellanten c.s.] niet is gegeven, valt niet te begrijpen waarom dit bedrag hoger is dan de totale overeengekomen post inzake de trapkast. De curator stelt dat het afwerken van de trapkast (€ 214,29) nog niet is gerealiseerd. Als onvoldoende betwist stelt het hof vast dat dit de enige nog resterende werkzaamheden ten aanzien van de trapkast waren. Het afbouwbedrag wordt
verminderd met € 2.085,71(€ 2.300,-- -/- € 214,29).
De overige door [appellanten c.s.] aangevoerde afbouwposten zullen in het licht van het eerdere debat tussen partijen als onvoldoende betwist worden vastgesteld.
Uit het voorgaande volgt dat het
afbouwbedragten aanzien van [appellante 9] bedraagt:
€ 15.371,18
€ 4.265,18 -/-
€ 3.500,-- -/-
€ 2.300,-- -/-
€ 2.085,71 -/-
____________________
€ 3.220,29
Dit betekent dat het
beschikbaar te houden meerwerkbedragvan [appellante 9] (resterende meerwerktermijn € 23.426,81 -/- afbouwbedrag € 3.220,29 =)
€ 20.206,52bedraagt.
Ten aanzien van de
ongerechtvaardigde verrijkinggeldt het volgende.
De curator stelt dat de gerealiseerde meerwerkposten (deels verminderd ten opzichte van het overeengekomen meerwerk) in totaal € 29.139,46 bedragen. Een groot deel van deze posten staat als onvoldoende betwist vast. Dit is alleen anders ten aanzien van de posten vloerverwarming (€ 4.288,03), wand- en vloertegels (€ 979,98), sanitair (€ 1.293,27) en hardhouten trappen (€ 5.600,--), die samen dus € 12.161,28 bedragen. In totaal schat het hof de gerealiseerde werkzaamheden voor deze posten, gelet op het debat tussen partijen over vloerverwarming, tegels, sanitair en trappen op € 11.000,--. Dit betekent dat het door de curator gestelde bedrag aan gerealiseerd meerwerk dient te worden verminderd met
€ 1.161,28. In totaal gaat het dan om door [utiliteitsbouw] voor faillissement gerealiseerde meerwerk van (€ 29.139,46 -/- € 1.161,28 =) € 27.978,18. Als hierop het al betaalde bedrag van € 7.808,94 in mindering wordt gebracht, dan resteert een bedrag aan ongerechtvaardigde verrijking van € 20.169,24. [appellante 9] is maximaal het beschikbaar te houden meerwerkbedrag aan de curator verschuldigd (r.o. 19.3.1.). Dit maximaal beschikbaar te houden meerwerkbedrag is hoger dan het bedrag van de hiervóór bedoelde ongerechtvaardigde verrijking, zodat het gehele bedrag aan ongerechtvaardigde verrijking kan worden toegewezen. De vordering van de curator jegens [appellante 9] wordt toegewezen tot een bedrag van
€ 20.169,24.
19.7.11.
[appellant 10] en [appellante 11] hoofdelijk
a) resterende meerwerktermijn
b) totaal door [utiliteitsbouw] verricht meerwerk volgens curator
c) al betaald
d) post b) verminderd met post c)
afbouwbedrag volgens [appellanten c.s.]
€ 16.920,24
€ 20.347,60
€ 4.827,37
€ 15.520,23
€ 11.807,83
Ten aanzien van het
afbouwbedragoverweegt het hof als volgt.
Het gestelde afbouwbedrag zal allereerst worden
verminderd met € 4.265,18(gevorderde kosten van bewaking, de uitvoerder en het binnen- en buitenschilderwerk).
Met betrekking tot de gestelde post elektra buitenverlichting afmonteren (€ 600,--) blijkt onvoldoende dat deze behoort tot het overeengekomen meerwerk. Het afbouwbedrag wordt verminderd met
€ 600,--.
Verder had het op de weg van [appellanten c.s.] gelegen om de post installatie leidingwerk keuken aanbrengen van € 1.000,-- nader te onderbouwen, in het licht van hun stelling bij dupliek (nr. 152) dat de post aanpassen leidingwerk keuken gereed was ten tijde van het faillissement. Deze nadere onderbouwing hebben zij niet gegeven, zodat het hof deze post passeert. Het afbouwbedrag wordt verminderd met
€ 1.000,--.
Ten aanzien van de post hardhouten trap hekwerken plaatsen (€ 2.306,65) had het op de weg van [appellanten c.s.] gelegen om deze nader te onderbouwen, gelet op de stelling bij dupliek (nr. 151) dat de hardhouten trappen waren geplaatst maar nog dienden te worden afgelakt. Voor dit laatste hebben [appellanten c.s.] al een post van € 756,-- begroot. Het afbouwbedrag wordt
verminderd met 2.306,65.
De overige door [appellanten c.s.] aangevoerde afbouwposten zullen in het licht van het eerdere debat tussen partijen als onvoldoende betwist worden vastgesteld.
Uit het voorgaande volgt dat het
afbouwbedragten aanzien van [appellante 9] bedraagt:
€ 11.807,83
€ 4.265,18 -/-
€ 600,-- -/-
€ 1.000,-- -/-
€ 2.306,65 -/-
____________________
€ 3.636,--
Dit betekent dat het
beschikbaar te houden meerwerkbedragvan [appellante 9] (resterende meerwerktermijn € 16.920,24 -/- afbouwbedrag € 3.636,-- =)
€ 13.284,24bedraagt.
Ten aanzien van de
ongerechtvaardigde verrijkinggeldt het volgende.
Volgens de curator is er sprake van vóór faillissement door [utiliteitsbouw] gerealiseerd meerwerk van € 20.347,60. De meeste posten hiervan staan als erkend (conclusie van dupliek nr. 152) of onvoldoende betwist vast. Alleen op de posten sanitair, wand- en vloertegels en hardhouten trappen dient mogelijk een extra bedrag in mindering te worden gebracht (in aanvulling op het al door de curator in mindering gebrachte bedrag). Gelet op de door [appellanten c.s.] voor deze posten begrote afbouwbedragen kan het daarbij maximaal gaan om een vermindering van in totaal € 1.606,--. Dit betekent dat er minimaal sprake is van een bedrag aan daadwerkelijk voor het faillissement gerealiseerd meerwerk van € 18.741,60. Als hierop het al betaalde bedrag van € 4.827,37 in mindering wordt gebracht, dan resteert er minimaal een bedrag aan ongerechtvaardigde verrijking van € 13.914,23. Nu [appellant 10] en [appellante 11] hoofdelijk maximaal het beschikbaar te houden meerwerkbedrag aan de curator verschuldigd zijn (r.o. 19.3.1.) en dit lager is dan het bedrag van de hiervóór bedoelde ongerechtvaardigde verrijking, zal de vordering van de curator jegens [appellant 10] en [appellante 11] hoofdelijk worden toegewezen tot een bedrag van
€ 13.284,24.
Het exacte bedrag van de ongerechtvaardigde verrijking kan dan in met midden blijven (19.3.2.).
19.7.12.
[appellant 12]
a) resterende meerwerktermijn
b) totaal door [utiliteitsbouw] verricht meerwerk volgens curator
c) al betaald
d) post b) verminderd met post c)
afbouwbedrag volgens [appellanten c.s.]
€ 4.438,04
€ 5.667,38
€ 1.479,35
€ 4.188,03
€ 5.684,68
Ten aanzien van het
afbouwbedragoverweegt het hof als volgt.
Het gestelde afbouwbedrag zal allereerst worden
verminderd met € 4.265,18(gevorderde kosten van bewaking, de uitvoerder en het binnen- en buitenschilderwerk).
Daarnaast zijn zonder nadere toelichting, die door [appellanten c.s.] niet is gegeven, de post maken ventilatiekoker + betegelen onbegrijpelijk omdat uit niets blijkt dat dit overeengekomen meerwerk betreft. Dit betekent dat het afbouwbedrag met
€ 360,-- wordt verminderd.
Daarnaast zijn zonder nadere toelichting, die [appellanten c.s.] niet hebben gegeven, de posten tegelwerk keuken aanbrengen en tegelwerk vloer toilet onbegrijpelijk. De curator heeft bij repliek (nr. 177) gesteld dat de post wand- en vloertegels is vervallen en dit hebben [appellanten c.s.] niet betwist. Op het afbouwbedrag zal dan ook
€ 709,50 in minderingworden gebracht.
De overige door [appellanten c.s.] aangevoerde afbouwposten zullen in het licht van het eerdere debat tussen partijen als onvoldoende betwist worden vastgesteld.
Uit het voorgaande volgt dat het
afbouwbedragten aanzien van [appellant 12] bedraagt:
€ 5.684,68
€ 4.265,18 -/-
€ 360,-- -/-
€ 709,50 -/-
------------------------
€ 350,--
Dit betekent dat het
beschikbaar te houden meerwerkbedragvan [appellant 12] (resterende meerwerktermijn € 4.438,04 -/- afbouwbedrag € 350,-- =) € 4.088,04 bedraagt.
Ten aanzien van de
ongerechtvaardigde verrijkinggeldt het volgende.
[appellant 12] heeft de door de curator aangevoerde posten van gerealiseerd meerwerk onvoldoende betwist. Het totaal gerealiseerde meerwerk wordt dus vastgesteld op het door de curator gestelde bedrag van € 5.667,38. Als hierop het al betaalde bedrag van € 1.479,35 in mindering wordt gebracht, dan resteert een bedrag aan ongerechtvaardigde verrijking van € 4.188,03.
Nu [appellant 12] maximaal het beschikbaar te houden meerwerkbedrag aan de curator verschuldigd is (r.o. 19.3.1.) en dit lager is dan het bedrag van de hiervóór bedoelde ongerechtvaardigde verrijking, zal de vordering van de curator jegens [appellant 12] worden toegewezen tot een bedrag van
€ 4.088,04.
19.7.13.
[appellant 13] en [appellante 14] hoofdelijk
a) resterende meerwerktermijn
b) totaal door [utiliteitsbouw] verricht meerwerk volgens curator
c) al betaald
d) post b) verminderd met post c)
afbouwbedrag volgens [appellanten c.s.]
€ 3.428,13
€ 2.396,12
€ 1.976,21
€ 419,91
€ 5.899,18
Ten aanzien van het
afbouwbedragoverweegt het hof als volgt.
Het gestelde afbouwbedrag zal allereerst worden
verminderd met € 2.509,18(gevorderde kosten van bewaking en de uitvoerder), zie 19.4.4.
Daarnaast is zonder nadere toelichting, die [appellanten c.s.] niet hebben gegeven, de post 2e toilet monteren van € 1.300,-- onbegrijpelijk. De curator heeft bij repliek (nr. 186) gesteld dat het afwerken van badkamer en toiletten door [appellant 13] en [appellante 14] als minderwerk is opgedragen en dit hebben zij niet betwist. (De curator heeft hiervoor een bedrag van € 2.500,-- in mindering gebracht op het berekende, daadwerkelijk verrichte meerwerk). Dit betekent dat het afbouwbedrag
met € 1.300,-- wordt verminderd.
Ook de post stopcontact buiten afmonteren ad € 290,-- is niet begrijpelijk, aangezien [appellanten c.s.] bij dupliek (nr. 159) hebben gesteld dat de wandcontactdoos achtergevel gereed was ten tijde van het faillissement. Het afbouwbedrag zal dan ook worden
verminderd met
€ 290,--.
De overige door [appellanten c.s.] aangevoerde afbouwposten zullen in het licht van het eerdere debat tussen partijen als onvoldoende betwist worden vastgesteld.
Uit het voorgaande volgt dat het
afbouwbedragten aanzien van [appellant 13] en [appellante 14] bedraagt:
€ 5.899,18
€ 2.509,18 -/-
€ 290,-- -/-
€ 1.300,-- -/-
------------------------
€ 1.800,--
Dit betekent dat het
beschikbaar te houden meerwerkbedragvan [appellant 13] en [appellante 14] (resterende meerwerktermijn € 3.428,13 -/- afbouwbedrag € 1.800,-- =)
€ 1.628,13bedraagt.
Ten aanzien van de
ongerechtvaardigde verrijkinggeldt het volgende.
[appellant 13] en [appellante 14] hebben de door de curator aangevoerde posten van gerealiseerd meerwerk verminderd met 2 posten minderwerk (spackwerk en afwerken badkamer en toiletten), onvoldoende betwist. Het totaal gerealiseerde meerwerk wordt dus vastgesteld op het door de curator gestelde bedrag van € 2.396,12. Als hierop het al betaalde bedrag van € 1.976,21 in mindering wordt gebracht, dan resteert een bedrag aan ongerechtvaardigde verrijking van € 419,91.
Nu het beschikbaar te houden meerwerkbedrag hoger is, zal de vordering van de curator jegens [appellant 13] en Nes tot dit bedrag van
€ 419,91worden toegewezen.
19.7.14.
[appellant 15]
a) resterende meerwerktermijn
b) totaal door [utiliteitsbouw] verricht meerwerk volgens curator
c) al betaald
d) post b) verminderd met post c)
afbouwbedrag volgens [appellanten c.s.]
€ 1.206,79
€ 1.509,05
€ 402,26
€ 1.106,79
€ 6.327,78
Ten aanzien van het
afbouwbedragoverweegt het hof als volgt.
Het gestelde afbouwbedrag zal allereerst worden
verminderd met € 4.265,18(gevorderde kosten van bewaking, de uitvoerder en het binnen- en buitenschilderwerk).
Daarnaast is de post installatiewerk keuken (water, elektra e.d.) van € 1.250,-- onbegrijpelijk. [appellant 15] heeft bij dupliek (nr. 161) gesteld dat de post aanpassen leidingwerk keuken ten tijde van het faillissement nagenoeg gereed was. Voor deze post was in totaal € 500,-- overeengekomen met [utiliteitsbouw] . Zonder nadere toelichting, die [appellanten c.s.] niet hebben gegeven, valt niet in te zien waarom voor een post die nagenoeg gereed was, de afbouw tweemaal zo veel zou kosten als het oorspronkelijk overeengekomen bedrag. Het hof schat overeenkomstig de stellingen van de curator het afbouwbedrag voor deze post op € 50,--. Dit betekent dat het afbouwbedrag
met € 1.200,-- wordt verminderd.
Ook de post tegelwerk keuken van € 450,-- is niet begrijpelijk, aangezien uit niets blijkt dat dit overeengekomen meerwerk betreft. De curator heeft bovendien bij repliek (nr. 203) onbetwist gesteld dat er een post wand- en vloertegelwerk van € 42,63 is vervallen (en heeft dit als minderwerk afgetrokken van het totaal volgens hem gerealiseerde meerwerk). Het afbouwbedrag zal dan ook worden
verminderd met € 450,--.
De overige door [appellanten c.s.] aangevoerde afbouwposten zullen in het licht van het eerdere debat tussen partijen als onvoldoende betwist worden vastgesteld.
Uit het voorgaande volgt dat het
afbouwbedragten aanzien van [appellant 15] bedraagt:
€ 6.327,78
€ 4.265,18 -/-
€ 1.200,-- -/-
€ 450,-- -/-
------------------------
€ 412,60
Dit betekent dat het
beschikbaar te houden meerwerkbedragvan [appellant 15] (resterende meerwerktermijn € 1.206,79 -/- afbouwbedrag € 412,60 =)
€ 794,19bedraagt.
Ten aanzien van de ongerechtvaardigde verrijking geldt het volgende.
Alleen al de hoogte van de volgens de curator gerealiseerde meerwerkposten binnendeurkozijnen van € 320,--, aanpassen leidingwerk keuken van € 450,-- (zie hierboven) en sanitair van € 680,84 is dusdanig onvoldoende betwist door [appellanten c.s.] dat deze posten samen naar het oordeel van het hof geschat dienen te worden op € 1.250,-- (de post sanitair wordt verminderd met het door [appellanten c.s.] gestelde bedrag van € 212,60 voor het bruikbaar maken van het toilet). Als hierop het al betaalde bedrag van € 402,26 in mindering wordt gebracht, dan resteert er minimaal een bedrag aan ongerechtvaardigde verrijking van € 847,74. Nu [appellant 15] maximaal het beschikbaar te houden meerwerkbedrag aan de curator verschuldigd is (r.o. 19.3.1.) en dit lager is dan het bedrag van de hiervóór bedoelde ongerechtvaardigde verrijking, zal de vordering van de curator jegens [appellant 15] worden toegewezen tot een bedrag van
€ 794,19.
Het exacte bedrag van de ongerechtvaardigde verrijking kan dan in met midden blijven (19.3.2.).
19.7.15.
Vervolgens dienen ten aanzien van alle appellanten de gevorderde contractuele rente van 8% op jaarbasis, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten in eerste aanleg te worden beoordeeld. [appellanten c.s.] hebben de toewijzing van deze rente en kosten bestreden in de summiere grieven 14, 15 en 16. Zij hebben hierover alleen aangevoerd dat deze posten ten onrechte zijn toegewezen omdat de vorderingen van de curator afgewezen hadden dienen te worden. Gelet op het bovenstaande slaagt dit betoog niet en falen de grieven 14, 15 en 16. De toewijzing van de rente en kosten zoals verwoord in het dictum van het bestreden vonnis van de rechtbank zal dan ook worden gehandhaafd (en in hoger beroep opnieuw worden uitgesproken, zie hierna in 19.8.).
19.8.
De slotsom is als volgt. Voor alle duidelijkheid zal het hof het gehele bestreden vonnis van de rechtbank vernietigen. Opnieuw rechtdoende zal het hof appellanten veroordelen tot betaling aan de curator van de in 19.7.4. tot en met 19.7.14. genoemde bedragen, vermeerderd met de in 19.7.15. genoemde rente en kosten.
Nu beide partijen over en weer op onderdelen van het hoger beroep in het gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

20.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 1 augustus 2012, zoals hersteld bij vonnis van 22 augustus 2012,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt
[appellant 1]tot betaling aan de curator van een bedrag van
€ 12.518,46, te vermeerderen met de contractuele rente van 8% op jaarbasis vanaf 25 juni 2011 tot de dag van voldoening;
veroordeelt
[appellant 2] en [appellante 3] hoofdelijktot betaling aan de curator van een bedrag van
€ 13.503,75, te vermeerderen met de contractuele rente van 8% op jaarbasis vanaf 25 juni 2011 tot de dag van voldoening;
veroordeelt
[appellant 4]tot betaling aan de curator van een bedrag van
€ 18.226,08, te vermeerderen met de contractuele rente van 8% op jaarbasis vanaf 25 juni 2011 tot de dag van voldoening;
veroordeelt
[appellant 5] en [appellante 6](appellante sub 6) hoofdelijk tot betaling aan de curator van een bedrag van
€ 9.620,14, te vermeerderen met de contractuele rente van 8% op jaarbasis vanaf 25 juni 2011 tot de dag van voldoening;
veroordeelt
[appellant 7]tot betaling aan de curator van een bedrag van
€ 5.609,39,te vermeerderen met de contractuele rente van 8% op jaarbasis vanaf 25 juni 2011 tot de dag van voldoening;
veroordeelt
[appellante 8](appellante sub 8) tot betaling aan de curator van een bedrag van
€ 22.877,98, te vermeerderen met de contractuele rente van 8% op jaarbasis vanaf 25 juni 2011 tot de dag van voldoening;
veroordeelt
[appellante 9]tot betaling aan de curator van een bedrag van
€ 20.169,24, te vermeerderen met de contractuele rente van 8% op jaarbasis vanaf 25 juni 2011 tot de dag van voldoening;
veroordeelt
[appellant 10] en [appellante 11] hoofdelijktot betaling aan de curator van een bedrag van
€ 13.284,24, te vermeerderen met de contractuele rente van 8% op jaarbasis vanaf 25 juni 2011 tot de dag van voldoening;
veroordeelt
[appellant 12]tot betaling aan de curator van een bedrag van
€ 4.088,04, te vermeerderen met de contractuele rente van 8% op jaarbasis vanaf 25 juni 2011 tot de dag van voldoening;
veroordeelt bovengenoemde appellanten sub 1 tot en met 12 tot betaling aan de curator van
€ 2.842,- aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 april 2011 tot de dag van voldoening;
veroordeelt bovengenoemde appellanten sub 1 tot en met 12 hoofdelijk in de proceskosten van de curator in eerste aanleg, begroot op een bedrag van € 5.057,31 waarin begrepen € 3.552,50 aan salaris advocaat, deze proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de datum van het bestreden vonnis tot de dag van voldoening;
veroordeelt bovengenoemde appellanten sub 1 tot en met 12 hoofdelijk in de nakosten in eerste aanleg, begroot op een bedrag van € 131,- en indien betekening moest plaatshebben € 199,- indien zij niet binnen 14 dagen na dagtekening van het bestreden vonnis in der minne aan de veroordeling hebben voldaan;
veroordeelt
[appellant 13] en [appellante 14]hoofdelijk tot betaling aan de curator van een bedrag van
€ 419,91, te vermeerderen met de contractuele rente van 8% op jaarbasis vanaf 15 juni 2011 tot de dag van voldoening;
veroordeelt
[appellant 15]tot betaling aan de curator van een bedrag van
€ 794,19, te vermeerderen met de contractuele rente van 8% op jaarbasis vanaf 15 juni 2011 tot de dag van voldoening;
veroordeelt bovengenoemde appellanten sub 13 tot en met 15 tot betaling aan de curator van een bedrag van € 700,- aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 april 2011 tot de dag van voldoening;
veroordeelt bovengenoemde appellanten 13 tot en met 15 hoofdelijk in de proceskosten van de curator in eerste aanleg, begroot op een bedrag van € 831,81 waarin begrepen € 625,- aan salaris advocaat, deze proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest tot de dag van voldoening;
veroordeelt bovengenoemde appellanten 13 tot en met 15 hoofdelijk in de nakosten in eerste aanleg, begroot op een bedrag van € 100,- en indien betekening moest plaatshebben € 150,- indien zij niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis in der minne aan de veroordeling hebben voldaan;
compenseert de proceskosten van alle partijen in hoger beroep in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Arnoldus-Smit, J.W. van Rijkom en J. van der Steenhoven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 maart 2019.
griffier rolraadsheer