ECLI:NL:GHSHE:2019:782

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
200.192.263_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over redelijkheid en noodzakelijkheid van kosten in rechtsbijstandverzekering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van de onderlinge waarborgmaatschappij ZLM tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak draait om de uitleg van de polisvoorwaarden van een rechtsbijstandverzekering en de vraag of de door de advocaat van de geïntimeerde gemaakte kosten als redelijk en noodzakelijk kunnen worden aangemerkt. Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 18 december 2018 en constateert dat ZLM niet de gelegenheid heeft gehad om te reageren op de memorie van antwoord van de geïntimeerde. Het hof oordeelt dat de kosten die door de advocaat zijn gedeclareerd, redelijk zijn, ondanks het verweer van ZLM dat deze kosten niet voldoende onderbouwd zijn.

Het hof stelt vast dat ZLM in een contractuele verhouding staat tot haar verzekerde en niet tot diens advocaat. De uitleg van de polisvoorwaarden is cruciaal, en het hof komt tot de conclusie dat de eisen die ZLM stelt aan de tijdsbesteding en de onderbouwing daarvan niet redelijk zijn. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt ZLM in de kosten van het hoger beroep, inclusief de wettelijke rente. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht,
zaaknummer gerechtshof 200.192.263/01
(zaaknummer rechtbank 4273614 / 15-3964)
arrest van 5 maart 2019
in de zaak van
de onderlinge waarborgmaatschappij
ONDERLINGE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ ZLM U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: ZLM,
advocaat: mr. J.M. de Jonge te Goes,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.R. Minekus te Middelburg.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot dan toe verwijst het hof naar zijn tussenarrest van 18 december 2018. Daarbij merkt het hof op dat per abuis de door ZLM op 14 maart 2017 genomen akte en de antwoordakte van [geïntimeerde] niet in het procesverloop zijn opgenomen. Dat wordt bij deze hersteld. Ter uitvoering van het tussenarrest heeft ZLM een akte genomen.
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1.
Zoals overwogen in het tussenarrest van 18 december 2018 is [geïntimeerde] in zijn memorie van antwoord uitgebreid ingegaan op de verwijten van ZLM (randnrs. 82 tot en met 161). ZLM heeft nog niet de gelegenheid gehad daarop te reageren. De zaak werd daarom naar de rol van 15 januari 2019 verwezen voor het nemen van een korte antwoordakte door ZLM doch uitsluitend om te reageren op het gestelde onder randnrs. 82 tot en met 161 in de memorie van antwoord.
2.2.
In haar akte wijst ZLM op de polisvoorwaarden, waarin staat dat slechts “redelijke en noodzakelijke kosten” worden vergoed. ZLM schrijft: “
De hiervoor genoemde algemeen aanvaarde uitgangspunten houden onder meer in dat voor korte brieven, telefoongesprekken, etc, gerekend wordt met een tijdsbesteding van 10 minuten (of, afhankelijk van de gehanteerde tijdschrijfeenheid, 12 minuten), voor langere en inhoudelijk ingewikkelde brieven wordt gerekend met 30 minuten per pagina, voor eenvoudige processtukken geldt een tijdsbesteding van 1 uur per volle pagina A4, voor besprekingen wordt de werkelijke duur van de bespreking gevolgd, waarbij uitgangspunt is dat een bespreking meestal 1 uur tijd in beslag neemt. Met betrekking tot de op een urenstaat genoteerde werkzaamheden dient een bewijsstuk (kopie brief, telefoonnotitie, processtuk, aantekeningen van bespreking, etc.) in het dossier aanwezig te zijn. Als een dergelijk bewijsstuk niet in het dossier wordt aangetroffen wordt de genoteerde tijd niet in aanmerking genomen bij het vaststellen van de totale tijdsbesteding.” Op basis van die uitgangspunten komt ZLM tot een bedrag van € 3.262,93, dat volgens haar toewijsbaar zou zijn.
2.3.
Het hof overweegt als volgt. ZLM staat in een contractuele verhouding tot haar verzekerde, niet tot diens advocaat. ZLM heeft geen prijsafspraken gemaakt met de advocaat en evenmin is bedongen op welke wijze de kosten verantwoord moeten worden. Met haar verzekerde heeft ZLM bedongen dat zij “
In alle gevallen[…]
alleen redelijke en noodzakelijke kosten” van rechtsbijstand vergoedt. Beslissend is derhalve of de door mr. Hans gedeclareerde kosten redelijk en noodzakelijk waren en om de betekenis daarvan vast te stellen dient het beding te worden uitgelegd. Over het beding is niet onderhandeld en de open norm “redelijk en noodzakelijk” is niet verder uitgewerkt. De betekenis van het beding moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand de bewoordingen daarvan en de betekenis die partijen daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het hof volgt ZLM niet in haar uitleg, omdat [geïntimeerde] niet in redelijkheid hoefde te verwachten dat ZLM deze eisen zou stellen aan de tijdsbesteding en de onderbouwing ervan. Het gaat hier, anders dan ZLM aanvoert, ook niet om algemeen aanvaarde uitgangspunten, laat staan dat [geïntimeerde] – als niet-jurist – die uitgangspunten zou moeten kennen.
2.4.
ZLM betwist ook niet gemotiveerd dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Zij wijst slechts op het ontbreken van onderbouwende stukken, maar zij voert niet aan dat mr. Hans heeft gefactureerd voor werkzaamheden die niet zijn verricht. Haar verweer dat bepaalde kosten ten behoeve van (met name) [dochter van geintimeerde] zouden zijn gemaakt, heeft ZLM laten varen.
Dat mr. Hans zich heeft moeten inlezen in het dossier is vanzelfsprekend. [geïntimeerde] heeft het recht om van advocaat te wisselen en de kosten die daarvan het gevolg zijn, zijn (in dit geval) redelijk.
ZLM hamert erop dat op 1 en 2 april 2014 tijd is geschreven met als omschrijving “opstellen pleidooi”, terwijl er geen pleitnota in het dossier zat. Het hof overweegt dat mr. Hans in totaal 4 uur en dertig minuten heeft gedeclareerd voor het voorbereiden van de zitting. Op die zitting is, naar vaststaat, het standpunt van [geïntimeerde] naar voren gebracht (dat wil zeggen, er is gepleit). Het hof acht een dergelijke voorbereidingstijd redelijk. Dat geen schriftelijke pleitnota is opgesteld, maakt dat niet anders.
Indien een advocaat zich onttrekt, dan dient hij zijn (voormalige) cliënt te adviseren en te wijzen op de mogelijke gevolgen. Dat mr. Hans een brief aan [geïntimeerde] heeft geschreven en dat er een bespreking is geweest, acht het hof dan ook redelijk. In de gegeven omstandigheden – en gelet op wat ZLM daarover aanvoert – acht het hof het ook redelijk dat een kantoorgenoot aanwezig is geweest bij de bespreking en dat mr. Hans een en ander in rekening heeft gebracht bij [geïntimeerde] : het maakt immers deel uit van de dienstverlening van de advocaat.
Voor de overige betwiste onderdelen van de declaratie geldt ook dat ZLM onvoldoende gemotiveerd onderbouwd heeft waarom deze – daadwerkelijk gemaakte – kosten niet redelijk en niet noodzakelijk zouden zijn, zodat haar verweer in zoverre niet opgaat
2.5.
Dat wil zeggen dat ook grief IX – tegen de hoogte van het toegewezen bedrag – faalt.

3.De slotsom

3.1.
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
3.2.
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof ZLM in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 314,00
- salaris advocaat € 1.897,50 (2,5 punten × tarief I)
3.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1.
bekrachtigt het vonnis kantonrechter (Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg) van 17 februari 2016;
4.2.
veroordeelt ZLM in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 314,00 voor verschotten en op € 1.897,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
4.3.
veroordeelt ZLM in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval ZLM niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden; een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
4.4.
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, E.J. van Sandick en P. Kuipers, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2019.
griffier rolraadsheer