Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant over de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013. Belanghebbende, die samen met zijn echtgenote een akkerbouwbedrijf drijft, had een zonnepaneleninstallatie aangeschaft en wilde de aanschaffingskosten hiervan afboeken op de herinvesteringsreserve (HIR) die was gevormd na de verkoop van melkquota. De Inspecteur had de aanslag vastgesteld op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.143, waarbij hij geen rekening had gehouden met enige afschrijving op de zonnepaneleninstallatie. Na bezwaar werd de aanslag verminderd, maar belanghebbende ging in hoger beroep omdat hij van mening was dat de zonnepanelen en omvormers als afzonderlijke bedrijfsmiddelen moesten worden beschouwd en dat de afschrijvingstermijn van de zonnepaneleninstallatie ten onrechte op twintig jaar was gesteld.
Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de zonnepanelen en omvormers samen één bedrijfsmiddel vormen, omdat ze fysiek met elkaar verbonden zijn en gezamenlijk een functie vervullen binnen de onderneming. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank dat de zonnepaneleninstallatie niet in maximaal tien jaar pleegt te worden afgeschreven, waardoor afboeking op de HIR niet mogelijk was. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur een redelijke afschrijvingstermijn van vijfentwintig jaar had gehanteerd en dat de argumenten van belanghebbende niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd.