ECLI:NL:GHSHE:2019:728
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Belastingheffing van Duitse invaliditeitsuitkering en gevolgen voor premie- en bijdrage-inkomen
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de belastingheffing van een Duitse invaliditeitsuitkering die belanghebbende ontving van de Deutsche Rentenversicherung Westfalen. De uitkering, die betrekking heeft op de periode van 1 januari 1998 tot 1 juli 2014, werd door de Inspecteur van de Belastingdienst gerekend tot het belastbaar inkomen uit werk en woning, het premie-inkomen voor de volksverzekeringen en het bijdrage-inkomen voor de Zorgverzekeringswet. Belanghebbende, die in 2014 in Nederland woonde, was van mening dat deze uitkering niet tot zijn belastbare inkomen gerekend mocht worden en dat de belastingrente onterecht was opgelegd.
Het Hof oordeelde dat de Inspecteur de Duitse invaliditeitsuitkering terecht had gerekend tot het belastbare inkomen, aangezien belanghebbende als inwoner van Nederland belastingplichtig was voor zijn wereldinkomen. De Duitse uitkering viel onder de Nederlandse belastingheffing, en de Inspecteur had bovendien voorzien in voorkoming van dubbele belasting door de belastingheffing in Duitsland. Het Hof verwierp de argumenten van belanghebbende dat het UWV verantwoordelijk was voor de belastingheffing en dat hij niet in de heffing betrokken had moeten worden. De uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd bevestigd, en het Hof oordeelde dat er geen gronden waren voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.
De beslissing van het Hof bevestigt de toepassing van de belastingwetgeving op internationale uitkeringen en de verantwoordelijkheden van de belastingplichtige in Nederland. Dit arrest heeft implicaties voor andere belastingplichtigen die soortgelijke buitenlandse uitkeringen ontvangen en roept vragen op over de communicatie tussen het UWV en de belastingautoriteiten.