ECLI:NL:GHSHE:2019:656

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 februari 2019
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
200.250.846_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de gezinsproblematiek en de rol van de hulpverlening

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van een ondertoezichtstelling van een minderjarige, die door de rechtbank Oost-Brabant was opgelegd. De ouders van de minderjarige, die in hoger beroep zijn gegaan, betogen dat er geen gronden zijn voor de ondertoezichtstelling en dat hun kind zich goed ontwikkelt. Ze verwijzen naar de positieve ontwikkelingen in hun leven, waaronder het oplossen van financiële problemen en het volgen van EMDR-therapie. De Raad voor de Kinderbescherming, die als verweerder optreedt, vraagt om bekrachtiging van de beschikking, omdat de ouders in het verleden een ambivalente houding hebben getoond ten opzichte van de hulpverlening en de situatie nog te fragiel is om de ondertoezichtstelling te beëindigen.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat, hoewel de ouders momenteel goed meewerken met de hulpverlening, de situatie nog te pril is om de ondertoezichtstelling op te heffen. De ouders hebben in het verleden niet altijd adequaat gereageerd op de geboden hulp, wat een risico vormt voor de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof benadrukt het belang van de hulpverlening en de noodzaak voor de ouders om deze periode ten volle te benutten. Uiteindelijk besluit het hof de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 februari 2019
Zaaknummer : 200.250.846/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/338638 / JE RK 18-1407
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
en
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. A.L. Witteveen,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Noord- en Zuidoost Brabant,
locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 oktober 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 27 november 2018, ingekomen ter griffie op diezelfde datum, hebben de ouders primair verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad af te wijzen, en subsidiair de beschikking te vernietigen en de duur van de ondertoezichtstelling te bekorten.
2.2.
Bij verweerschrift van 21 december 2018 met producties, ingekomen ter griffie op
28 december 2018, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met producties van de advocaat van de ouders van 21 januari 2019, ingekomen ter griffie van het hof op diezelfde datum;
- de brief met productie van de advocaat van de ouders van 23 januari 2019, ingekomen ter griffie van het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 januari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. A.L. Witteveen;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de ouders is, voor zover hier van belang, geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] berust bij de ouders. [minderjarige] woont bij de ouders.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 19 oktober 2018 tot 19 oktober 2019.
3.3.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De ouders voeren het volgende aan. De ouders vinden dat er geen gronden aanwezig zijn die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. [minderjarige] ontwikkelt zich goed en door zowel
het CJG, als door Amarant wordt aangegeven dat de ouders de praktische zorg van [minderjarige] goed aan kunnen. In de periode direct voorafgaand aan de ondertoezichtstelling hebben de ouders te kort de tijd gekregen om aan te tonen dat zij de samenwerking aan durven gaan met de betrokken hulpverlening en open durven te zijn. De ouders accepteren op dit moment aantoonbaar de hulp die noodzakelijk wordt geacht. De ouders hebben bovendien inmiddels geen financiële problemen meer. De huurachterstand is ingelost door een oom en de vader heeft een nieuwe fulltime baan gevonden. De moeder heeft een uitkering aangevraagd en voor de overige schulden is een betalingsregeling getroffen. Daarnaast volgt de moeder EMDR-therapie. De vader heeft recentelijk zijn EMDR-therapie succesvol beëindigd.
Hierdoor is er geen sprake (meer) van een ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] en is het vrijwillig kader volgens de ouders toereikend. Dit heeft tot gevolg dat de ondertoezichtstelling in strijd is met artikel 3 IVRK en artikel 8 EVRM, waarbij de ouders verwijzen naar de zaak Venema/Netherlands van het EHRM [1] .
3.5.
De raad voert het volgende aan. De raad vraagt om bekrachtiging van de bestreden beschikking. Ouders hebben de afgelopen tijd goed meegewerkt met de gedwongen hulpverlening (GI en Amarant). De financiële situatie is daarnaast steeds beter op orde en de ouders zitten goed in hun vel vanwege de EMDR-therapie. Toch verbindt zowel de raad hier niet de conclusie aan dat deze ontwikkelingen buiten het gedwongen kader goed zouden beklijven. De ontwikkelingen zijn daarvoor nog te pril en moeten langere tijd gevolgd worden. Daar komt bij dat de raad in 2018 twee keer onderzoek heeft gedaan en ouders een ambivalent patroon hebben laten zien in het accepteren van de hulpverlening, hetgeen gelet op de nog jonge leeftijd van [minderjarige] risicovol is. De raad adviseert de ouders daarom zoveel mogelijk te profiteren van de hun aangeboden hulpverlening.
3.6.
De GI voert het volgende aan. Na de zitting bij de rechtbank heeft de GI met de ouders een goede start kunnen maken. Er zijn drie doelen geformuleerd, te weten: zicht krijgen op de opvoedvaardigheden van de ouders, zicht op de financiën en dat ouders goed in hun vel zitten. Vanuit deze drie doelen is Amarant subdoelen gaan stellen. Als gevolg hiervan zal op korte termijn video home training gaan starten. Ouders werken tot nu toe goed mee en [minderjarige] ontwikkelt zich ook goed. Amarant heeft zeer recent een verslag opgemaakt waarin de positieve ontwikkelingen worden bevestigd, maar tevens wordt aangegeven dat er nog onvoldoende zicht op de opvoedvaardigheden van de ouders bestaat.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Al voor de geboorte van [minderjarige] was er sprake van een instabiele gezinssituatie met een kwetsbaar evenwicht. De vader is vervolgens zijn baan verloren en er zijn schulden ontstaan van ongeveer € 26.000,-. Derden hebben financieel moeten inspringen om een huisuitzetting te voorkomen. De relatie tussen de ouders is hierdoor onder hoogspanning komen te staan. Daar komt bij dat beide ouders kampen met persoonlijke trauma’s. [minderjarige] wordt dientengevolge ernstig bedreigd in zijn sociaal emotionele ontwikkeling. De ouders hebben vervolgens hulp gekregen in het vrijwillig kader vanuit het CJG, de praktijkondersteuning van de huisarts en Amarant. Gebleken is echter dat deze hulp niet volstond en dat de ouders een ambivalente houding hadden richting de hulpverlening. Dit maakt dat de rechtbank de ondertoezichtstelling terecht heeft opgelegd.
Hoewel de ouders op dit moment de hulpverlening lijken te accepteren, is de situatie echter nog te pril om de ondertoezichtstelling te beëindigen. Onvoldoende duidelijk is of de ouders de hun geboden hulpverlening blijvend kunnen accepteren in het belang van [minderjarige] . De ouders krijgen op dit moment hulp op diverse vlakken, waaronder hulp bij het aflossen van de schulden en het bijhouden van het huishoudboekje. Ook is er ondersteuning geweest om de uitkering voor de moeder aan te vragen. De moeder volgt nog EMDR-therapie en bezoekt de praktijkondersteuner. Daarnaast heeft Amarant zeer recent nog bericht - hetgeen door de advocaat van de moeder tijdens de mondelinge behandeling is bevestigd - dat het nodig is beter zicht te krijgen op de opvoedcapaciteiten van de ouders. De home video training moet in dit kader nog opgestart worden.
Gelet op het voorgaande sluit het hof daarom aan bij de door de rechtbank opgelegde duur van de ondertoezichtstelling van een jaar. Daarbij wordt opgemerkt dat de GI heeft aangegeven dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de ondertoezichtstelling tussentijds beëindigd zou kunnen worden, indien daar aanleiding toe zou zijn. Het is daarom van belang dat de ouders de komende periode ten volle benutten en profiteren van de hulpverlening die het kader van de ondertoezichtstelling hen nu biedt.
Ten aanzien van het beroep van de ouders op het IRVK, het EVRM en jurisprudentie van het EHRM oordeelt het hof op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden dat voldoende vast is komen te staan dat de ondertoezichtstelling in het belang is van [minderjarige] en dat het IVRK en het EVRM en de aangehaalde jurisprudentie van het EHRM zich onder de gegeven omstandigheden niet tegen een dergelijke beslissing verzetten.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking bekrachtigd wordt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 oktober 2018;
wijst af het meer of anders verzochte;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en A.J. van de Rakt en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2019 door mr. H. van Winkel in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.EHRM 17 December 2002, Appl. No. 35731/97, Venema / Netherlands.