ECLI:NL:GHSHE:2019:654

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 februari 2019
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
200.248.919_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder, appellante, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg van 21 september 2018 te vernietigen, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] was verlengd. De moeder stelt dat de uithuisplaatsing schadelijk is voor [minderjarige] en dat zij in staat is om hem de benodigde zorg en stabiliteit te bieden. De Gecertificeerde Instelling (GI) en de vader van [minderjarige] hebben verzocht om de beschikking te bekrachtigen, waarbij zij de zorgen over de thuissituatie van [minderjarige] en de problematiek van de moeder benadrukken. Het hof heeft de argumenten van alle partijen gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2019. Het hof concludeert dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing op goede gronden heeft verlengd, gezien de persoonlijke en verslavingsproblematiek van de moeder en de noodzaak om [minderjarige] een stabiele en veilige omgeving te bieden. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 februari 2019
Zaaknummer : 200.248.919/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/253173 / JE RK 18-1806
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.J.M. Dreessen,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
advocaat: mr. T.I. Visser.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Mestrini.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 september 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 30 oktober 2018 met producties, ingekomen ter griffie op
1 november 2018, heeft de moeder - kort gezegd - verzocht voormelde beschikking te vernietigen, [minderjarige] in ieder geval binnen 48 uur na de uitspraak terug bij de moeder te plaatsen en de GI te veroordelen in de volledige kosten van deze procedure.
2.2.
Bij verweerschrift van 13 december 2018, met producties, ingekomen ter griffie op
17 december 2018, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift van 17 december 2018, ingekomen ter griffie van het hof op diezelfde datum, heeft de vader eveneens verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal met bijlagen van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op
13 september 2018;
- de brief van de raad van 24 december 2018, ingekomen ter griffie van het hof op
27 december 2018 met daarin het bericht dat de raad niet ter zitting zal verschijnen.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 januari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de advocaat en [vertegenwoordiger van de GI] .
Tijdens de mondelinge behandeling hebben zowel de advocaat van de moeder als de advocaat van de GI een pleitnota overgelegd.
2.5.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De vader heeft zich tijdens de mondelinge behandeling laten vertegenwoordigen door mr. C. Noijen, als vervanger voor mr. S. Mestrini.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de ouders is, voor zover hier van belang, geboren:
- [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
3.2.
De ouders oefenen het gezamenlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.3.
[minderjarige] staat sinds 4 mei 2017 onafgebroken onder toezicht van de GI.
3.4.
[minderjarige] is met ingang van 18 januari 2018 door de kinderrechter uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg. Bij beschikking van 22 januari 2018 is vervolgens een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een accommodatie jeugdhulpaanbieder. Daarna is bij beschikking van 6 februari 2018 het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige] afgewezen, mede in verband met het feit dat [minderjarige] sinds de uithuisplaatsing drie verschillende verblijfplaatsen heeft gehad, hetgeen de kinderrechter niet in het belang van [minderjarige] achtte.
3.5.
Bij beschikking van 27 juni 2018 is een nieuwe spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend voor de duur van 2 weken. Deze (spoed)machtiging is vervolgens verlengd tot 27 september 2018 bij beschikking van 11 juli 2018.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 21 september 2018 heeft de rechtbank de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing verlengd met ingang van 27 september 2018 voor de duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot 4 mei 2019. [minderjarige] verblijft op dit moment in een accommodatie jeugdhulpaanbieder in Landgraaf.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De moeder voert het volgende aan. De moeder kan zich niet vinden in de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De uithuisplaatsing is funest voor [minderjarige] ; hij wordt niet goed verzorgd, maar ervaart bovenal geen rust en stabiliteit door de vele verhuizingen die hij door heeft moeten maken tijdens de eerdere en de huidige uithuisplaatsing. Dit is voor de moeder onbegrijpelijk, omdat het haar juist verweten wordt [minderjarige] geen stabiliteit te bieden. Ten onrechte wordt vervolgens voorbij gegaan aan de reden hiervan, namelijk het grensoverschrijdende gedrag van de vader dat steeds terugvallen in het mentale herstel van de moeder veroorzaakt. De moeder heeft besloten van de vader te gaan scheiden omdat zij vermoedens heeft van pedofiele activiteiten van de vader. De moeder wenst de vader enkel nog te zien wanneer dit strikt noodzakelijk is.
De moeder heeft daarnaast hard gewerkt aan haar eigen ontwikkeling en zij is in staat om [minderjarige] de structuur, rust en veiligheid te bieden die hij nodig heeft. Zo heeft de moeder haar woning geschikt gemaakt voor [minderjarige] en kan zij als één van de weinigen goed communiceren met [minderjarige] , die immers niet of nauwelijks kan spreken. De moeder is bovendien aantoonbaar clean geweest de afgelopen vier maanden en zij heeft bewindvoering en dagbesteding voor haarzelf.
De GI houdt zich tenslotte niet aan de afspraken aangaande de contactregeling nu de moeder [minderjarige] ineens enkel begeleid mag zien. Dit is in strijd met artikel 8 EVRM en artikel
3 IVRK.
3.9.
De GI voert het volgende aan. De GI vraagt om bekrachtiging van de bestreden beschikking. De moeder kan de veiligheid van [minderjarige] bij haar thuis op dit moment niet waarborgen. Er is al vanaf 2007 intensieve hulp betrokken bij dit gezin, maar dit heeft niet geleid tot verbetering van de pedagogische kwaliteiten van de moeder. Doordat de moeder de oorzaak van haar problemen legt in het contact met de vader, miskent zij haar eigen verantwoordelijkheid voor haar persoonlijke en verslavingsproblematiek. Daarbij heeft de moeder meerdere suïcidepogingen ondernomen en is zij de afgelopen 12 maanden meerdere keren opgenomen geweest. Verder heeft de GI zorgen over de zeer onrustige echtscheidings-procedure tussen de ouders en het feit dat de ouders geen afspraken kunnen maken in het belang van hun kinderen.
Gelet op de specifieke hulpvraag van [minderjarige] heeft hij recht op een omgeving waarin hij datgene krijgt aangeboden wat hij nodig heeft. De groep waar hij op dit moment verblijft biedt hem dat en hij doet het daar goed. De GI betwist [minderjarige] van hot naar her te verplaatsen; de laatste verhuizing van [minderjarige] was een interne verhuizing.
Om [minderjarige] eventueel weer thuis te kunnen plaatsen zijn er voorwaarden gesteld die de moeder moet vervullen. Zo moet de moeder [minderjarige] structuur, duidelijkheid, beschikbaarheid, stabiliteit en veiligheid bieden. De contactmomenten vinden dientengevolge begeleid plaats om zodoende zicht te krijgen op welke hulp er voor [minderjarige] en de moeder nodig is. De GI heeft ter zitting bij het hof aangegeven de omgang tussen [minderjarige] en de moeder te willen gaan uitbreiden.
3.10.
De vader voert het volgende aan. De vader vraagt om bekrachtiging van de bestreden beschikking. De moeder heeft ernstige aantijgingen richting de vader geuit, die de vader stellig ontkent. Opvallend daarbij is dat de moeder de procedure over het straat- en contactverbod die zij tegen de vader gestart was weer heeft ingetrokken. Ook heeft de moeder ingestemd met het vaststellen van het hoofdverblijf van de andere zoon van de ouders, [zoon] , bij de vader. Dit strookt volgens de vader niet met de aantijgingen van de moeder richting de vader. Er is minimaal contact tussen de vader en de moeder; de terugvallen zijn dus niet aan hem maar aan de moeder en haar beperkte mentale weerbaarheid te wijten. Het is bovendien de vader geweest die een einde aan het huwelijk heeft gemaakt gezien de alcohol- en drugsproblematiek van de moeder. De vader maakt zich zorgen of de moeder haar verslavingen op dit moment de baas is. Hoewel de vader onderschrijft dat de wisselingen in de verblijfplaats van [minderjarige] sinds de uithuisplaatsing niet in zijn belang waren, had [minderjarige] als hij nog thuis had gewoond minstens zoveel wisselingen in verblijfplaats moeten doormaken gelet op de verschillende opnames van de moeder. Nu [minderjarige] sinds eind september 2018 op zijn huidige groep verblijft heeft hij rust. De vader heeft de indruk dat hij daar op zijn plek zit.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.11.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de GI, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.11.3.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing op goede gronden heeft verlengd en voegt daar het volgende aan toe.
De moeder kampt met persoonlijke en verslavingsproblematiek en is de afgelopen periode hiervoor drie keer een korte tijd opgenomen geweest. De moeder is hierover niet open geweest naar de hulpverlening. Daarbij geeft de moeder onvoldoende blijk van zelfinzicht door de oorzaken van haar problematiek uitsluitend bij de vader te leggen. Hoewel de moeder aangeeft positieve stappen vooruit te hebben gezet is voor het hof op dit moment onduidelijk hoe bestendig dit is. Dit maakt dat de thuissituatie bij de moeder niet stabiel is.
Daarnaast vraagt de eigen problematiek van [minderjarige] heel veel van een opvoeder en het is nog onvoldoende duidelijk of de moeder blijvend in staat is [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft.
Gelet op het voorgaande is het noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] om de machtiging tot uithuisplaatsing in stand te laten. [minderjarige] verblijft op dit moment op een groep die aansluit bij zijn behoeften en dat biedt hem de benodigde rust en structuur. Het hof constateert dat de GI op de mondelinge behandeling heeft aangegeven de contactregeling met de moeder te willen gaan uitbreiden om te bezien of de moeder meer verantwoordelijkheid aan kan en welke hulp er nodig is in de thuissituatie. De mogelijkheden van een eventuele thuisplaatsing zullen volgens de GI de komende periode dus verder worden onderzocht. Van de moeder mag in dat kader wel worden verwacht dat zij openheid betracht naar de hulpverlening.
Ten aanzien van het beroep van de moeder op het IRVK en het EVRM oordeelt het hof op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden dat voldoende vast is komen te staan dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in zijn belang en dat het IVRK en het EVRM zich onder de gegeven omstandigheden niet tegen een dergelijke beslissing verzet.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 september 2018;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens, en A.J. van de Rakt en is op 21 februari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
[x]