Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van kosten die belanghebbende heeft gemaakt in verband met een ontslagprocedure. De belanghebbende heeft een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen voor het jaar 2015, waarbij hij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.339 heeft opgegeven. Na bezwaar tegen de aanslag en de belastingrente, die bij de aanslag was opgelegd, heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 6 februari 2019 heeft het Hof de feiten en omstandigheden van de zaak vastgesteld. Belanghebbende stelt dat de kosten van € 5.406, die hij heeft gemaakt voor advocaatkosten in verband met zijn ontslag, voor aftrek in aanmerking komen. De Inspecteur is van mening dat deze kosten niet aftrekbaar zijn. Het Hof oordeelt dat de kosten van de ontslagprocedure niet voor aftrek in aanmerking komen, zoals eerder is vastgesteld door de Hoge Raad. Bovendien is er geen in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat deze kosten aftrekbaar zijn.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Tevens wordt er geen vergoeding van griffierecht of proceskosten toegewezen aan belanghebbende. De beslissing is op 21 februari 2019 uitgesproken door de rechters van het Hof, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.