Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
inspecteur van de belastingdienst,
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
Artikel 96
Artikel 5.2
52. Uitzendbedrijven, omvattende:
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in het beroep van [belanghebbende] BV tegen de beslissing van de Inspecteur van de Belastingdienst. De kern van het geschil betreft de vraag of belanghebbende met ingang van 1 januari 2016 terecht volledig is ingedeeld in sector 52, Uitzendbedrijven. Het Hof heeft vastgesteld dat het begrip 'totale premieplichtige loon' in de Regeling WFSV moet worden uitgelegd naar zijn tekstuele betekenis. Belanghebbende had verzocht om een gesplitste sectorindeling, waarbij zij naast sector 52 ook in sector 44 zou worden ingedeeld. De Inspecteur had dit verzoek afgewezen, wat leidde tot het beroep bij het Hof.
Tijdens de zitting op 10 januari 2019 is belanghebbende niet verschenen, terwijl de Inspecteur wel vertegenwoordigd was. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak vastgesteld, waaronder de indeling van belanghebbende in sector 44 en de daaropvolgende herbeoordeling door de Inspecteur. Het Hof concludeert dat het totale premieplichtige loon van belanghebbende in 2016 € 752.056,28 bedroeg, en dat de toerekening aan sectoren 43, 44, 45 en 52 niet op de door belanghebbende voorgestelde wijze kan plaatsvinden.
Het Hof oordeelt dat de uitleg van het begrip 'totale premieplichtige loon' niet anders kan zijn dan zoals in de Regeling WFSV is vastgelegd. De slotsom is dat het beroep van belanghebbende ongegrond is verklaard en de uitspraak van de Inspecteur wordt bevestigd. Er zijn geen redenen voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.