Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7150824 CV EXPL 18-5047)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties (28 t/m 33);
- de memorie van antwoord met producties (5 t/m 7);
- de bij brief van 14 januari 2019 door mr. Pieters toegezonden producties (34 t/m 72), die [appellante] bij het pleidooi in het geding heeft gebracht.
3.De beoordeling
Werknemer ontvangt een salaris(…)
door werkgever te voldoen aan het einde van iedere maand.(…)”.
Indien een werknemer ten gevolge van arbeidsgeschiktheid niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten gelden voor hem de volgende bepalingen:
1. het periodieke/maandelijkse loon inclusief emolumenten, alsmede het achterstallig loon over de maanden juli 2018 en augustus 2018, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
2. een in goede justitie te bepalen bedrag wegens buitengerechtelijke incassokosten;
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de zaak (loonvordering) (rov. 4.1).
Om een voorziening te kunnen treffen zoals gevorderd, dient in hoge mate aannemelijk te zijn dat de rechter in een aanhangig te maken bodemprocedure een met de gevraagde voorziening overeenstemmende vordering zal toewijzen (rov. 4.2).
Het is niet in de hiervoor bedoelde mate aannemelijk dat in een bodemprocedure in het voordeel van [appellante] zal worden beslist. Volgens het arbeidsvoorwaardenreglement heeft zij slechts recht op loondoorbetaling van 70% gedurende het tweede ziektejaar. Dat de bodemrechter zal oordelen dat het gegeven dat [operations] (bij vergissing) drie maanden 100% van het loon heeft doorbetaald een blijvend recht creëert voor [appellante] op 100% loondoorbetaling tijdens ziekte is onvoldoende aannemelijk. Hiervoor zijn bijzondere omstandigheden nodig, zoals een toezegging door [operations] , en die zijn in deze procedure niet gebleken. Het restitutierisico lijkt bovendien aanzienlijk (rov. 4.6).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen. [appellante] is in de proceskosten veroordeeld.
Het hof gaat voorbij aan het beroep van [operations] op het restitutierisico. Het risico van onmogelijkheid van terugbetaling staat, mede gelet op de hoogte van het verschuldigde bedrag, bij een afweging van de belangen van partijen aan toewijzing niet in de weg, terwijl het risico ook niet veel gewicht in de schaal legt nu [operations] dit deel van de vordering niet gemotiveerd heeft betwist. De veroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Grief III slaagt derhalve.
3.7.4. Het hof overweegt daartoe als volgt. De vraag wanneer uit een door de werkgever jegens de werknemer gedurende een bepaalde tijd gevolgde gedragslijn voortvloeit dat sprake is van een tussen partijen geldende (de arbeidsovereenkomst aanvullende) arbeidsvoorwaarde, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Het komt aan op de zin die partijen aan elkaars gedragingen (en in verband daarmee staande verklaringen) hebben toegekend en in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen. In dit verband komt betekenis toe aan gezichtspunten als (i) de inhoud van de gedragslijn, (ii) de aard van de arbeidsovereenkomst en de positie die de werkgever en de werknemer jegens elkaar innemen, (iii) de lengte van de periode gedurende welke de werkgever de desbetreffende gedragslijn heeft gevolgd, (iv) hetgeen de werkgever en de werknemer in verband met deze gedragslijn jegens elkaar hebben verklaard of juist niet hebben verklaard, (v) de aard van de voor- en nadelen die voor de werkgever en de werknemer uit de gedragslijn voortvloeien, en (vi) de aard en de omvang van de kring van werknemers jegens wie de gedragslijn is gevolgd (HR 22 juni 2018 ECLI:NL:HR:2018:976, rov. 4.3.3).
De gemachtigde van [operations] heeft in een e-mail van 20 augustus 2018 aan de gemachtigde van [appellante] geschreven dat het loon, overeenkomstig de arbeidsvoorwaardenregeling, vanaf augustus 2018 70% zou bedragen. [operations] heeft vanaf augustus 2018 ook 70% van het loon aan [appellante] betaald. Het beroep van [appellante] op een loonstrook van augustus 2018 waarop nog is uitgegaan van 100% loon, baat haar niet. [operations] heeft onbetwist aangevoerd dat deze loonstrook werd verstrekt na de aankondiging van haar gemachtigde op 20 augustus 2018 dat 70% loon zou worden betaald en dat deze loonstrook binnen één dag is vervangen door een juiste loonstrook met vermelding van 70% loon.
Gelet op deze feiten en omstandigheden kan zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, voorshands niet worden aangenomen dat [appellante] erop mocht vertrouwen dat zij vanaf augustus 2018 ook nog aanspraak had op 100% loon.
heeft zich ter onderbouwing van dit betoog, samengevat, op het standpunt gesteld dat [operations] haar re-integratieverplichtingen niet is nagekomen door tot augustus 2018 te wachten met het inschakelen van een bedrijfsarts, waardoor haar herstel is belemmerd en vertraagd en het voor rekening en risico van [operations] komt dat zij nog altijd arbeidsongeschikt is. [operations] heeft dit gemotiveerd betwist. Volgens [operations] hebben partijen in onderling overleg op informele wijze de re-integratie vormgegeven en heeft [appellante] nimmer verzocht om advies van de bedrijfsarts. Dit betekent dat de stellingen van [appellante] met betrekking tot de re-integratieverplichtingen van [operations] niet vaststaan.
Zoals hiervoor al is overwogen, leent een procedure in kort geding zich in beginsel niet voor bewijslevering en ziet het hof ook in dit geval geen aanleiding om daar anders over te oordelen. Daarbij komt dat de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid in beginsel beperkt is tot gevallen waarin de overeenkomst tussen partijen een leemte bevat. Die leemte is er in dit geval niet, omdat de arbeidsvoorwaardenregeling voorziet in een loonbetalingsregeling bij ziekte. Bovendien kan, indien een werkgever zijn re-integratieverplichtingen niet nakomt, dat weliswaar onder omstandigheden leiden tot een verlenging van de loondoorbetalingsperiode van twee jaar op grond van artikel 7:629 lid 11 BW maar niet tot een verlenging van de periode van de eerste 52 weken waarin in het onderhavige geval 100% van het loon diende te worden doorbetaald. Het wettelijk stelsel voorziet niet in die mogelijkheid.