In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van het verlaagde tarief van 6% omzetbelasting op de diensten van een family entertainment center. De belanghebbende, die een dergelijke voorziening exploiteert, had bezwaar gemaakt tegen de uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst, die het algemene tarief van 21% had toegepast. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant had de beroepen van de belanghebbende gegrond verklaard en teruggaaf van omzetbelasting verleend over de tijdvakken van het vierde kwartaal 2015 tot en met het tweede kwartaal 2016. De Inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende een ruimte van 500 m2 exploiteert met 70 apparaten voor verschillende spellen, waarbij bezoekers een playcard kopen om toegang te krijgen tot de spellen. De centrale vraag was of de dienstverlening van de belanghebbende kan worden gekwalificeerd als het verlenen van toegang tot een primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorziening, zoals bedoeld in de Wet op de omzetbelasting 1968. Het Hof oordeelde dat de dienstverlening van de belanghebbende inderdaad kwalificeert als het verlenen van toegang, en dat het verlaagde tarief van toepassing is. Het hoger beroep van de Inspecteur werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van het verlaagde tarief op vergelijkbare voorzieningen, waarbij de aard van de dienstverlening en de wijze van toegang tot de faciliteiten van belang zijn. Het Hof benadrukte dat het feit dat bezoekers de ruimte zonder betaling kunnen betreden, niet afdoet aan de kwalificatie van de dienstverlening als toegang verlenen tot een recreatieve voorziening.