ECLI:NL:GHSHE:2019:546

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
200.236.446_01 en 200.236.449_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatiegeschil met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de verkoop van de echtelijke woning

In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen partijen, die op 21 maart 2003 zijn gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen. De vrouw heeft op 8 december 2016 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant, welke op 29 december 2017 is uitgesproken. De man is op 26 maart 2018 in hoger beroep gekomen van deze beschikking. De vrouw heeft op 14 mei 2018 een verweerschrift ingediend, waarin zij tevens incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. De man heeft in zijn hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen en opnieuw te bepalen dat hij niet in staat is bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, en dat de vrouw moet bijdragen in zijn levensonderhoud. De vrouw verzoekt in het principaal hoger beroep om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep om de beschikking te vernietigen voor wat betreft de kinderalimentatie en de bijdrage in haar levensonderhoud.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 januari 2019 is de man niet verschenen, maar zijn advocaat was aanwezig. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking van de rechtbank en heeft geoordeeld dat de echtscheiding bekrachtigd wordt. Het hof heeft ook geoordeeld over de verkoop van de echtelijke woning, waarbij de vrouw gemachtigd wordt om namens de man de makelaar opdracht te geven en de verkoop te regelen. De man heeft verzocht om afgifte van de keuken, maar dit verzoek is afgewezen. Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en de vrouw gemachtigd om de verkoop van de woning te regelen, inclusief de keuken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Zaaknummers: 200.236.446/01 en 200.236.449/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/315548 FA RK 16-6343
beschikking van de meervoudige kamer van 14 februari 2019
inzake:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.M. Bakker,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. van Vliet,

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 26 maart 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 december 2017.
2.2
De vrouw heeft op 14 mei 2018 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met bijlagen ingediend.
2.3
De man heeft op 11 juni 2018 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep met de producties 23 tot en met 26 ingediend.
2.4
De verzoeken die betrekking hebben op de echtscheiding en de alimentatie zijn ter griffie ingeschreven onder zaaknummer 200.236.446/01. De overige verzoeken zijn ter griffie ingeschreven onder zaaknummer 200.236.449/01.
2.5
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • een journaalbericht van de zijde van de vrouw met producties 15 tot en met 34, ingekomen op 17 januari 2019;
  • een journaalbericht van de zijde van de vrouw met producties 35 tot en met 37, ingekomen op 21 januari 2019;
  • twee journaalberichten van de zijde van de man met producties 23 tot en met 32 (de producties 23 tot en met 26 zijn verkeerd genummerd) en 33, ingekomen op 17 januari 2019.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 30 januari 2019 plaatsgevonden. De man is niet verschenen. Namens de man is verschenen zijn advocaat, mr. Bakker. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat, mr. Van Vliet.
De advocaat van de vrouw heeft pleitaantekeningen overgelegd, welke pleitaantekeningen deels ter zitting zijn voorgedragen.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
Partijen zijn op 21 maart 2003 gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen.
Partijen zijn de ouders van:
 [minderjarige 1] ( [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
 [minderjarige 2] ( [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
 [minderjarige 3] ( [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ;
Het verzoek van de vrouw tot echtscheiding is op 8 december 2016 ingekomen bij de rechtbank Oost-Brabant.
Daarop is bij de bestreden beschikking (29 december 2017) de echtscheiding uitgesproken.
De echtscheidingsbeschikking is, gelet op het door de man ingestelde vol appel, tot op heden nog niet in geschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is voorts, voor zover thans van belang:
  • bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: kinderalimentatie) aan de vrouw dient te voldoen € 215,-- per kind per maand met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
  • dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dient te voldoen € 281,-- per maand met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
  • de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld zoals in die beschikking (het hof begrijpt:) in rov. 2.14.1 tot en met 2.14.30 is overwogen;
  • ten aanzien van de echtelijke woning van partijen is bepaald:
 dat deze dient te worden verkocht;
 dat partijen binnen vier weken na heden (dat wil zeggen: binnen vier weken na 29 december 2017) de makelaar, die namens de bank de woning inmiddels heeft getaxeerd, opdracht geven tot verkoop van de echtelijke woning;
 dat de vraagprijs van de echtelijke woning wordt vastgesteld conform het advies van de makelaar;
 dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het notariële transport van de woning aan de koper;
 dat iedere partijen gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
 dat de hypothecaire geldleningen bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zullen worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de echtelijke woning;
 dat de uiteindelijke overwaarde tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld, dan wel dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn in de uiteindelijke onderwaarde.
4.2
De manverzoekt in hoger beroep, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
het verzoek van de vrouw om een bijdrage ten laste van de man vast te stellen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met een bedrag van € 538,-- per kind per maand af te wijzen en primair te bepalen dat de man niet in staat is, gelet op de schuldenlast, om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, dan wel subsidiair te bepalen dat de man in staat is om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met een bedrag van € 16,66 per kind per maand, dan wel meer subsidiair een zodanige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te bepalen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
het verzoek van de vrouw om ten laste van de man een bijdrage te betalen in de kosten van haar levensonderhoud met een bedrag van € 4.997,-- per maand af te wijzen en te bepalen dat de man niet in staat is om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw dan wel een zodanige bijdrage te bepalen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
het verzoek van de man dat de vrouw moet bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van de man met een bijdrage van € 1.135,-- per maand toe te wijzen, dan wel een zodanige bijdrage te bepalen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
de wijze van de verdeling wordt vastgesteld conform hetgeen is bepaald in de beschikking van de rechtbank en met inachtneming van hetgeen onder grief 3 door de man is aangevoerd;
kosten rechtens.
4.3
De vrouwverzoekt in het principaal hoger beroep om, bij beschikking, de man niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, althans zijn verzoeken wat betreft de echtscheiding, de vastgestelde kinderalimentatie, de bijdrage in het levensonderhoud van de man en de wijze van verdeling van de boedel af te wijzen.
De vrouw verzoekt in het incidenteel hoger beroep om de beschikking waarvan beroep te vernietigen voor wat betreft de kinderalimentatie, de behoefte van de vrouw, de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en de verdeling van de boedel ten aanzien van de verkoop van de woningen van partijen en, opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen wordt vastgesteld op € 538,-- per kind per maand;
de behoefte van de vrouw wordt vastgesteld op € 8.500,--;
de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw wordt vastgesteld op € 4.997,-- bruto per maand;
de vrouw gemachtigd wordt om ten aanzien van de woning aan [adres 1] te [plaats 1] op grond van art. 3:299 lid 1 BW, mede namens de man makelaar [makelaar 1] de opdracht tot dienstverlening te verstrekken en dat zij namens de man akkoord kan gaan met een eventuele prijsverlaging;
de vrouw gemachtigd is om op grond van art. 3:299 lid 1 BW mede namens de man de overeenkomst tot verkoop van de woning aan [adres 1] te [plaats 1] aan een koper te ondertekenen en de leveringsakte te ondertekenen;
het regresrecht van de vrouw ten aanzien van de helft van de hypothecaire lasten van de woning aan [adres 1] te [plaats 1] tot op de datum indiening van het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep te bepalen op € 16.445,70 en voor elke maand vanaf die datum op € 913,50 per maand;
de vrouw gemachtigd wordt om ten aanzien van de woning aan [adres 2] te [plaats 2] op grond van art. 3:299 lid 1 BW, mede namens de man makelaar [makelaar 2] de opdracht tot dienstverlening te verstrekken en akkoord kan gaan met een eventuele prijsverlaging;
de vrouw gemachtigd is om op grond van art. 3:299 lid 1 BW mede namens de man de overeenkomst tot verkoop van de woning aan [adres 2] te [plaats 2] aan een koper te ondertekenen en de leveringsakte te ondertekenen;
het regresrecht van de vrouw ten aanzien van de helft van de hypothecaire lasten van de woning aan [adres 2] te [plaats 2] tot op de datum indiening van het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep te bepalen op € 10.787,67 en voor elke maand vanaf die datum op € 599,32 per maand;
de man een bedrag van € 150.000,-- aan schade aan de gemeenschappelijke boedel dient te vergoeden op grond van art. 1:164 BW;
uitdrukkelijk de echtscheiding tussen partijen te bekrachtigen.
4.4
De manverzoekt in het incidenteel hoger beroep, bij beschikking, het incidenteel hoger beroep van de vrouw als zijnde ongegrond en onbewezen af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in incidenteel hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

Vol appel
5.1
Het hof stelt allereerst vast dat de man vol appel heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking. Nu de man echter geen grief heeft aangevoerd tegen de daarbij uitgesproken echtscheiding en de man zich ook ter zitting niet heeft verzet tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding, zal het hof het verzoek van de man in zoverre afwijzen. Het hof zal de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding derhalve bekrachtigen.
Echtelijke woning
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de rechtbank abusievelijk heeft overwogen dat de echtelijke woning van partijen is gelegen aan [adres 3] , [postcode adres 3] te [plaats 1] . Nu vaststaat dat de echtelijke woning van partijen is gelegen aan [adres 1] , [postcode adres 1] te [plaats 1] slaagt de grief van de man voor zover deze grief ziet op de door de rechtbank (onjuist) weergegeven locatie van deze woning (hierna ook: de echtelijke woning).
Het hof stelt vervolgens vast dat de vrouw weliswaar grieft tegen de overweging van de rechtbank dat partijen het er over eens zijn dat de echtelijke woning dient te worden verkocht, maar uit haar toelichting op deze grief begrijpt het hof dat haar bezwaar inhoudt dat de man feitelijk niet meewerkt aan de verkoop van de echtelijke woning. Ter zitting heeft de vrouw bevestigd dat haar grief op vorenstaande wijze geïnterpreteerd dient te worden en voorts is gebleken dat partijen het er in hoger beroep nog steeds over eens zijn dat de echtelijke woning moet worden verkocht (en geleverd). Het hof begrijpt het petitum van de vrouw dan ook aldus dat de man gehouden is om mee te werken aan de feitelijke uitvoeringshandelingen die met de verkoop (en levering) van de echtelijke woning gepaard gaan.
Medewerking man verkoop echtelijke woning
5.3
De vrouwheeft op de voet van art. 3:299 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht te bepalen dat zij wordt gemachtigd om ten aanzien van de echtelijke woning mede namens de man makelaar [makelaar 1] de opdracht tot dienstverlening te verstrekken en dat zij namens de man akkoord kan gaan met een eventuele prijsverlaging.
Voorts heeft zij verzocht om te bepalen dat zij gemachtigd is om op grond van voornoemd artikel, mede namens de man de overeenkomst tot verkoop van de (echtelijke) woning en de leveringsakte te ondertekenen.
Zij heeft aan deze verzoeken ten grondslag gelegd dat de man, hoewel partijen het erover eens zijn dat de echtelijke woning dient te worden verkocht aan een derde, ondanks zijn toezeggingen op dit punt, zijn feitelijke medewerking aan de verkoop dan wel aan de verlaging van de verkoopprijs onthoudt. De man heeft tot op heden de overeenkomst tot opdracht aan de makelaar ook nog niet getekend. De vrouw wijst in dit verband ook op een door haar in het geding gebrachte e-mail van de makelaar d.d. 10 januari 2019 (productie 28) waaruit dit blijkt. Zij heeft belang bij een spoedige uitspraak, nu er op 2 februari 2019 potentiële kopers komen voor een tweede bezichtiging van de echtelijke woning.
5.4
De manweerspreekt dat hij niet zou meewerken aan verkoop van de echtelijke woning. Hij heeft evenals de vrouw belang bij verkoop van de woning. Er is dan ook geen enkele reden om de door de vrouw in rov. 4.3 onder punt 4 en punt 5 geformuleerde verzoeken toe te wijzen. Er is in het verleden wel een bod geweest op de woning, maar dit bod lag ruim € 100.000,-- onder de vraagprijs en daar is de man inderdaad niet mee akkoord gegaan. Dit kan ook niet van hem worden gevergd. De man betoogt voorts dat de keuken die zich in de echtelijke woning bevindt van zijn BV, [BV] BV, is (grief 3). Ter zitting heeft de advocaat van de man desgevraagd verklaard niet te weten of de man akkoord gaat met verkoop van de woning inclusief de keuken.
5.5
Het hofoverweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat woningen in het algemeen incompleet zijn zonder een daarin geplaatste keuken, zodat een keuken in de regel naar verkeersopvatting een bestanddeel van de woning (art. 3:4 BW) zal vormen (in die zin HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ0130, rov. 3.3). Waarom dit hier anders zou zijn, heeft de man niet uitgelegd. De enkele nadere omschrijving door de man van de keuken, te weten dat het gaat om een “keuken bestaande uit losse modules” (beroepschrift, pt. 80), is ontoereikend. De keuken is dus geen eigendom van de BV van de man, maar zij zal in de verdeling van de huwelijksgemeenschap en dan in het bijzonder van de woning (waarvan zij dus een bestanddeel is) moeten worden betrokken. Het verzoek van de man tot afgifte van de keuken (beroepschrift, pt. 80) zal dan ook reeds daarom worden afgewezen. De man heeft ook nog verzocht dat de vrouw de waarde van de keuken aan de man moet vergoeden (id., pt. 80). Ook dat verzoek zal worden afgewezen. De man heeft niet uitgelegd waarom de vrouw ter zake van de keuken van, naar hij beweert, de
BVeen vergoedingsplicht zou hebben jegens de
man(onderstreping hof). In zoverre faalt dus grief 3 van de man.
Zoals reeds uit rov. 5.2 blijkt, zijn partijen het er over eens zijn dat de echtelijke woning moet worden verkocht. De man heeft zich in dat kader niet op het standpunt gesteld dat deze overeenkomst tussen partijen zo zou moeten worden begrepen dat verkoop van “de” woning ziet op verkoop van een woning zonder keuken. De man laat zich over de uitleg van de overeenkomst zelfs in het geheel niet uit. Maar ook als de man wel het bedoelde standpunt zou hebben betrokken, dit in afwijking van het standpunt van de vrouw daarover, heeft hij daartoe onvoldoende gesteld. Het hof verwijst kortheidshalve naar de zojuist aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad. De enkele omstandigheid dat de keuken van de BV van de man zou zijn (een standpunt dat het hof verwerpt), staat aan de geldigheid van een overeenkomst tot verkoop van de woning inclusief keuken ook niet in de weg.
5.6
Aldus dient verkoop en levering van de echtelijke woning te geschieden inclusief de keuken die zich in de woning bevindt. Beide partijen zijn gehouden aan deze verkoop hun medewerking te verlenen en derhalve hun medewerking te verlenen aan alle feitelijke uitvoeringshandelingen die met de verkoop gepaard gaan. Hoewel de man bij monde van zijn advocaat stelt dat hij hieraan zijn medewerking zal verlenen, blijkt zulks niet uit de stukken. Hieruit volgt veeleer het tegendeel. Het hof wijst daarbij op de volgende gedingstukken.
Uit de door de man namens [BV] op 20 december 2017 gedane aangifte jegens de vrouw blijkt onder meer het volgende:
“Op donderdag 14 december 2017, tijdstip weet ik niet meer precies, kwam ik er via Facebook achter dat de woning aan [adres 1] te [plaats 1] te koop aangeboden werd. Deze woning staat op naam van mijzelf en [de vrouw] . Ik heb hier nooit toestemming voor verleend. Ik belde met de verkopende makelaar, [makelaar 1] te [vestigingsplaats] . Ik hoorde van makelaar [makelaar 3] dat hij in opdracht van [de vrouw] mijn woning aangeboden had voor een bedrag van € 695.000,=.
Ik vroeg hem meteen het bord uit de tuin van de woning te halen. Ik vroeg hem ook de woning meteen te verwijderen uit de woningsite [woningsite] . (onderstreping hof)(…)
5.7
Het hof wijst verder op het volgende. Hoewel nadien in de bestreden beschikking d.d. 29 december 2017 ten aanzien van de echtelijke woning is bepaald dat partijen binnen vier weken na het geven van die beschikking de makelaar opdracht dienen te geven tot verkoop van deze woning, blijkt uit het door de vrouw overgelegde e-mailbericht d.d. 10 januari 2019 van de makelaar dat de man de opdracht tot verkoop nog altijd niet heeft ondertekend. Alsook blijkt uit diezelfde e-mail dat de makelaar al diverse malen heeft aangedrongen op een prijsverlaging, maar dat de man hieraan niet wil meewerken.
5.8
Gelet op het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat de man weliswaar stelt zijn medewerking te verlenen aan de verkoop, maar dat dit niet blijkt uit de gedingstukken. Integendeel, de man frustreert de verkoop. Gedingstukken die het standpunt van de man onderbouwen, zijn door hem niet overgelegd. Het hof heeft daarom geen aanknopingspunten om van de juistheid van die stelling van de man uit te gaan.
5.9
Het hof ziet dan ook aanleiding om het door de vrouw in rov. 4.3 onder punt 4 verzochte toe te wijzen. In dit oordeel heeft het hof betrokken dat partijen, gelet op hun hoge schuldenlast en het feit dat beslag is gelegd op de echtelijke woning, belang hebben bij een spoedige verkoop van de woning op de reguliere woningmarkt. Voor de vrouw klemt dit eens te meer, nu zij onbetwist heeft gesteld dat zij – ter voorkoming van beslaglegging op haar salaris – thans € 3.000,-- per maand aflost ter zake gemeenschappelijke belastingschulden en dat de man – die voornamelijk in Spanje verblijft– tot op heden in de aflossing van deze schulden niet heeft bijgedragen. Hoe eerder de woning wordt verkocht, hoe eerder er duidelijkheid komt over de vraag of er eventueel een overwaarde resteert waarmee (een deel van) de gezamenlijke schulden voldaan kunnen worden. Aangezien er op 2 februari 2019 een tweede bezichtiging is gepland (en het dus kennelijk serieuze potentiële kopers betreft), is het in belang van beide partijen dat bij een eventueel bod snel kan worden gehandeld en dat potentiële kopers niet worden betrokken in de echtscheidingsstrijd die tussen partijen gaande is met mogelijke vertraging van de koop respectievelijk verkoop van de echtelijke woning.
5.1
Gelet op het traineren van het verkooptraject door de man en in het belang van een spoedige verkoop (waarover rov. 5.9, hiervóór), bestaat er eveneens gerede twijfel of de man, na verkoop van de woning, zal meewerken aan de levering van de woning (de notariële overdracht), waarbij het hof benadrukt dat dit omvat de woning mét de keuken. Dit brengt met zich dat het hof tevens het verzoek van de vrouw zoals geformuleerd in rov. 4.3 onder punt 5 zal toewijzen.

6.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking:
  • bekrachtigen ten aanzien van de echtscheiding;
  • vernietigen voor zover daarin wordt overwogen dat de echtelijke woning van partijen is gelegen aan [adres 3] , [postcode adres 3] te [plaats 1] ;
  • vernietigen voor wat betreft de verdeling van de huwelijksgemeenschap ten aanzien van de verkoop van de echtelijke woning en de verzoeken van de vrouw zoals geformuleerd onder rov. 4.3 onder punt 4 en punt 5 toewijzen.
6.2
Het verzoek van de man: (i) tot afgifte van de keuken (beroepschrift, pt. 80); en (ii) dat de vrouw de waarde van de keuken aan de man moet vergoeden (id., pt. 80) zal worden afgewezen.
6.3
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 december 2017 voor zover daarin in rov. 3.6 staat dat de echtelijke woning van partijen is gelegen aan [adres 3] , [postcode adres 3] te [plaats 1] , en voorts voor zover het betreft het tweede, derde en vierde gedachtestreepje in die rechtsoverweging;
en opnieuw rechtdoende:
stelt vast dat waar “echtelijke woning gelegen aan [adres 3] , [postcode adres 3] [plaats 1] ” stond, daarvoor nu in plaats komt: “de echtelijke woning gelegen aan [adres 1] , [postcode adres 1] [plaats 1] ”;
en voorts:
machtigt de vrouw op grond van art. 3:299 BW om ten aanzien van de woning aan [adres 1] te [plaats 1] , mede namens de man, makelaar [makelaar 1] de opdracht tot dienstverlening te verstrekken en om akkoord te gaan met een eventuele prijsverlaging;
machtigt de vrouw op grond van art. 3:299 BW om, mede namens de man, de overeenkomst tot verkoop van de woning aan [adres 1] te [plaats 1] aan een koper te ondertekenen en de leveringsakte te ondertekenen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek van de man: (i) tot afgifte van de keuken; en (ii) dat de vrouw de waarde van de keuken aan de man moet vergoeden;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor zover het betreft de tussen partijen uitgesproken echtscheiding.
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 21 maart 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Vossestein, P.P.M. van Reijsen en J.F.A.M Graafland-Verhaegen, bijgestaan door de griffier, en is op 14 februari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.