ECLI:NL:GHSHE:2019:54

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 januari 2019
Publicatiedatum
10 januari 2019
Zaaknummer
200.234.796_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake gezag en omgangsregeling na echtscheiding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het gezamenlijk gezag over de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012, werd beëindigd en het gezag aan de moeder werd toegewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. I.J.L. Daemen-Demarteau, heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. N.R. Heilhof, heeft verweer gevoerd en verzocht het beroep van de vader ongegrond te verklaren.

De vader heeft aangevoerd dat de contacten met de minderjarige aanvankelijk goed verliepen, maar dat de moeder hem onterecht beschuldigde van problematisch gedrag en hem het contact ontzegde. Hij betwist dat hij verslavingsproblematiek heeft en stelt dat hij zijn leven op orde heeft. De moeder daarentegen stelt dat de vader zijn cocaïneverslaving niet heeft aangepakt en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders.

Het hof heeft kennisgenomen van de ontwikkelingen in de omgangsregeling en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof oordeelt dat er onvoldoende informatie is om een verantwoorde beslissing te nemen over het gezag en verzoekt de raad om een onderzoek in te stellen. De verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 10 juli 2019, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om te reageren op het rapport van de raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 10 januari 2019
Zaaknummer: 200.234.796/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/231207 / FA RK 17-354
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.J.L. Daemen-Demarteau,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. N.R. Heilhof.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 30 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 februari 2018, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover hierin is bepaald dat het gezamenlijk gezag over de hierna nader te noemen minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , wordt beëindigd en dat de moeder alleen het gezag zal hebben.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 10 april 2018, heeft de moeder verzocht het beroep van de vader ongegrond te verklaren en te bepalen dat de kosten van deze procedure voor rekening van de vader dienen te komen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 6 december 2018;
- het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 10 december 2018;
- het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 11 december 2018.
2.4.
De mondelinge behandeling, die geagendeerd stond op 11 december 2018, heeft, na overleg tussen de griffier van het hof en de advocaten van partijen en tussen de advocaten onderling, geen doorgang gevonden.
In dit kader overweegt het hof nog het volgende. Op voormeld V8-formulier van 10 december 2018 van de advocaat van de moeder is vermeld dat namens de moeder nog schriftelijk een korte reactie zal worden toegezonden waarop de advocaat van de vader nog schriftelijk kan reageren. Bij dit V8-formulier is echter reeds een (korte) schriftelijke reactie namens de moeder overgelegd. Het hof beschouwt voormeld V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 11 december 2018 met reactie dan ook als de nadere schriftelijke reactie namens de vader, zoals hiervoor bedoeld.
Het hof heeft partijen hiervan op de hoogte gesteld bij brief van 13 december 2018 en partijen daarbij tevens de uitspraakdatum van de onderhavige beschikking medegedeeld.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 29 augustus 2016 met elkaar gehuwd.
In de relatie tussen partijen voorafgaande aan het huwelijk is geboren [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] . De vader heeft [de minderjarige] erkend.
De vader heeft voorts een zoon uit een eerdere relatie, [zoon uit eerder relatie van de vader] .
3.2.
Bij de bestreden beschikking van 30 november 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking inmiddels, naar het hof begrijpt, is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang:
  • de raad verzocht te adviseren ten aanzien van de omgangsregeling en daartoe een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de in de beschikking onder 2.7. vermelde vragen;
  • uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat het gezag over [de minderjarige] alleen aan de moeder toekomt.
3.3.
De vader kan zich met de beslissing omtrent het gezag niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
Zoals de rechtbank ook heeft overwogen, zijn de contacten tussen [de minderjarige] en de vader aanvankelijk goed verlopen. De vrouw heeft haar stelling dat de vader op enig moment de afspraken niet meer goed nakwam en onverwacht aan haar deur verscheen en zich intimiderend en dreigend gedroeg, niet onderbouwd. Hij betwist dat hij in augustus 2017, op een moment waarop eigenlijk omgang met [de minderjarige] zou plaatsvinden, zwaar onder invloed van verdovende middelen was. De vader was enkel in slaap gevallen. De vader heeft vervolgens wel gedurende drie maanden een terugval gehad, omdat de moeder hem onterecht beschuldigde en hem het contact met [de minderjarige] ontzegde. De vader had in die periode geen telefoon of internet en was dus ook niet te bereiken. Door deze omstandigheden is de vader in eerste aanleg niet verschenen.
Tot het incident verliep het contact tussen partijen, ook door de houding van de moeder, wisselend.
De vader stelt dat hij wel degelijk toestemming heeft gegeven voor een doorverwijzing van [de minderjarige] naar een kinderpsycholoog. De vader heeft informatie willen inwinnen bij de school van [de minderjarige] , maar de school mocht van de moeder geen informatie verstrekken aan hem.
Nu de zaak met betrekking tot de omgang is aangehouden had de rechtbank ook de gezagskwestie dienen aan te houden om de vader de gelegenheid te geven zich hierover uit te laten dan wel het advies van de raad hierover in te winnen. De vader verwacht dat in het kader van het onderzoek naar de omgang, de communicatie tussen hem en de moeder zal worden hervat en dat zij dan ook in staat zullen zijn in gezamenlijk overleg beslissingen te nemen in het belang van [de minderjarige] . Ook toen [de minderjarige] enige tijd klem of verloren dreigde te raken tussen de ouders toen de vader niet bereikbaar was voor de moeder, is in die situatie binnen afzienbare termijn verbetering gekomen.
De vader betwist dat bij hem sprake is van verslavingsproblematiek. Hij heeft in het verleden wel eens cocaïne gebruikt; één á twee keer per week en dan enkele weken achter elkaar. Hij is daarvoor nooit in behandeling geweest. De vader krijgt psychologische hulp van Mondriaan. Hij wordt getest op ADHD en hij heeft wekelijks gesprekken. De vader heeft zijn leven en financiën op orde. [zoon uit eerder relatie van de vader] verblijft bij hem en daarbij is geen hulpverlening meer betrokken. De vader, [zoon uit eerder relatie van de vader] en andere familieleden van de vader missen [de minderjarige] en zij hopen haar snel weer te kunnen zien, hetgeen de vader in het belang van [de minderjarige] acht. De vader acht het ook in haar belang dat hij samen met de moeder beslissingen kan nemen over [de minderjarige] . De vader vreest [de minderjarige] in het geval van eenhoofdig gezag helemaal te verliezen.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Toen de ouders met elkaar huwden, dacht de moeder dat de vader zijn cocaïneverslaving had aangepakt. In het bijzonder door de inzet van de moeder, heeft de vader kunnen aantonen dat hij de meest geschikte persoon was om voor [zoon uit eerder relatie van de vader] te zorgen en dat de ondertoezichtstelling van [zoon uit eerder relatie van de vader] niet verlengd hoefde te worden. Kort na het huwelijk bleek dat de vader echter helemaal niet gestopt was met het gebruiken van cocaïne. Om die reden heeft de moeder de echtscheiding aangevraagd. Na de breuk eind 2016 heeft de moeder er alles aan gedaan om ervoor te zorgen dat partijen samen tot een ouderschapsplan en een omgangsregeling konden komen. De vader beloofde niet meer te gebruiken. De vader kon de scheiding echter moeilijk accepteren en ging zich onvoorspelbaar en onbetrouwbaar gedragen. Vanaf maart 2017 hebben de vrouw en haar advocaat geprobeerd met de vader in contact te komen, maar hij was zelfs voor zijn eigen advocaat onbereikbaar. Tot het incident in augustus 2017 heeft de moeder zich desondanks, en ondanks dat [de minderjarige] probleemgedrag vertoonde, ingezet voor het contact tussen de vader en [de minderjarige] . Drie weken na het incident heeft nog één telefoongesprek plaatsgevonden waarin de vader richting de moeder enkel bedreigingen en verwensingen uitte. Daarna heeft niemand nog iets van de vader vernomen tot het hoger beroep dat werd ontvangen in maart 2018. Er is nog altijd een gebrek aan bereikbaarheid en communicatie aan de zijde van de vader. Het onaanvaardbare risico dat [de minderjarige] klem of verloren raakt is nog altijd aanwezig en verbetering binnen een afzienbare termijn is zeer onwaarschijnlijk.
De moeder heeft nimmer een ondertekende toestemmingsverklaring van de vader ontvangen ten behoeve van de gesprekken met een kinderpsycholoog. De vader erkent het gebruik van een verboden hard drug en bagatelliseert zijn problematiek. Hij heeft weinig besef van en inzicht in zijn gedrag en verslavingsproblematiek. De vader heeft niet aangetoond dat hij zijn leven weer op de rit heeft en hij is niet bereid met de moeder in gesprek te gaan. De vader geeft niet aan welke hulpverlening hij bij Mondriaan krijgt en hij geeft geen uitsluitsel over de ADHD-test. Ook in financieel opzicht toont de vader zich onbetrouwbaar en onverantwoordelijk.
3.6.
Het hof oordeelt als volgt.
3.6.1.
Uit de stukken maakt het hof op dat omtrent de omgang tussen de vader en [de minderjarige] zich de volgende ontwikkelingen hebben voorgedaan.
Op 8 mei 2018 heeft de raad, conform de opdracht van de rechtbank in de bestreden beschikking, rapport en advies uitgebracht met betrekking tot de omgang tussen de vader en [de minderjarige] .
Bij beschikking van 31 juli 2018 heeft de rechtbank bepaald dat – kort en zakelijk weergeven – omgang tussen de vader en [de minderjarige] voorlopig zal plaatsvinden in het kader van een BOR II regeling, conform het advies van de raad.
Bij brief van 30 oktober 2018 heeft aXnaga (de met de uitvoering van het BOR-traject belaste instantie) de raad ervan in kennis gesteld op dat moment geen uitvoering te kunnen geven aan het BOR-traject.
Bij brief van 19 november 2018 deelt de raad aan de rechtbank mede dat, naar aanleiding van het niet opstarten van het BOR-traject, de raad heeft besloten om een aanvullend onderzoek te verrichten.
Uit de brief van de raad aan de vader d.d. 28 november 2018 kan worden opgemaakt dat de raad in het kader van dat aanvullende onderzoek tracht het BOR-traject alsnog op te starten, hetgeen telefonisch door een raadsmedewerker aan de griffier van het hof is bevestigd.
3.6.2.
Het hof acht de hiervoor omschreven ontwikkelingen van belang voor de in dezen te nemen beslissing omtrent het gezag, aangezien in het kader van het BOR-traject eveneens aan de oudercommunicatie kan c.q. zal worden gewerkt. Mede gelet op het voorgaande acht het hof zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen omtrent het gezag.
Het hof ziet aanleiding om de raad te verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de vraag of:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Daarbij dient de raad vanzelfsprekend het verloop en de resultaten van het BOR-traject in zijn beschouwingen te betrekken.
3.6.3.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak zes maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.6.4.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing, derhalve ook de beslissing omtrent de verzochte proceskostenveroordeling, aanhouden tot 10 juli 2019 PRO FORMA.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.6.2. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 10 juli 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, E.A.M. Scheij en A.J. van de Rakt en is op 10 januari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier