ECLI:NL:GHSHE:2019:529

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
200.232.947_01 en 200.232.967_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en gebruik echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 november 2017, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind bij de vrouw werd bepaald. De vrouw verzoekt in hoger beroep om eenhoofdig gezag over het kind en om een verklaring dat er geen gemeenschap van goederen is ten aanzien van de schulden. Daarnaast vraagt zij om huurrecht van de echtelijke woning. De man heeft geen verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 december 2018 zijn beide partijen gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft kennisgenomen van de eerdere beschikking en de verzoeken van de vrouw. Het hof oordeelt dat de vrouw onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar verzoeken met betrekking tot het huwelijksvermogensregime en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor wat betreft het huwelijksvermogensregime, maar wijst het verzoek van de vrouw om huurrecht van de echtelijke woning toe, met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De zaak ten aanzien van het gezag wordt pro forma aangehouden tot 14 maart 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 14 februari 2019
Zaaknummer: 200.232.947/01 en 200.232.967/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/320098 / FA RK 17-1911
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.C. Soetens,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.F. Portier.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 februari 2018, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de afgewezen verzoeken betreft en alsnog rechtdoende:
- te bepalen dat het gezag over [minderjarige] alleen aan de vrouw toekomt;
- te bepalen c.q. voor recht te verklaren dat ten aanzien van het huwelijksvermogensregime geen sprake is van gemeenschap van goederen, althans wat betreft de schulden van (een der) partijen, al dan niet onder bevel dat partijen dienen over te gaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden;
- te bepalen dat de vrouw met ingang van de datum van de beschikking, bij uitsluiting van de man, huurster zal zijn van de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] ;
- kosten rechtens.
2.2.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 december 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. Soetens en een tolk; I.Z. Lukomska (nr: 21417);
- de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. Portier en een tolk; K. van Eggermond (nr: 971);
- [vertegenwoordiger van de raad] , als vertegenwoordiger van de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de fax van de advocaat van de vrouw, ingekomen ter griffie op 20 februari 2018, met als bijlage de brief van de man aan de rechtbank d.d. 10 oktober 2017;
- het V-formulier van de advocaat van de man d.d. 3 december 2018, met bijlagen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 4 april 2009 te Radom, Polen. Partijen hebben de Poolse nationaliteit.
3.2.
Het minderjarige kind van partijen is [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , Polen (hierna: [minderjarige] ).
3.3.
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige] .
3.4.
Bij de bestreden beschikking van 3 november 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw bepaald, bepaald dat de man € 505,- per maand kinderalimentatie (met ingang van 1 april 2017) en € 1.517,- bruto per maand aan partneralimentatie (met ingang van de datum inschrijving van de beschikking) dient te betalen aan de vrouw en de beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf en de kinder- en partneralimentatie uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om eenhoofdig gezag over [minderjarige] en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden afgewezen. Verder heeft de rechtbank bepaald dat elke partij de eigen kosten van de procedure draagt.
3.5.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het de afgewezen verzoeken met betrekking tot eenhoofdig gezag over [minderjarige] en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden betreft en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.6.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe ten aanzien van alle verzoeken.
Aangezien in hoger beroep niet is opgekomen tegen de beslissing van de rechtbank over de toepasselijkheid van het Nederlandse recht ten aanzien van het gezag en de toepasselijkheid van het Poolse recht op hun huwelijksvermogensregime, zal het hof daar ook vanuit gaan.
Ten aanzien van het huurrecht is Nederlands recht van toepassing aangezien de woning in Nederland staat.
Gezag
3.7.
Ten aanzien van het gezag hebben partijen ter zitting in hoger beroep - op advies van de
raad - afgesproken dat zij met elkaar om de tafel zullen gaan, zo nodig onder begeleiding van hulpverlening (systeemtherapie). De man en de vrouw zullen zich inspannen om als ouders gezamenlijk een ouderschapsplan voor [minderjarige] te maken, waarin afspraken over [minderjarige]
worden vastgelegd, waaronder ook afspraken met betrekking tot contact tussen de man en [minderjarige] . De zaak zal op het punt van het gezag pro forma worden aangehouden tot 14 maart 2019 in afwachting van het bericht van (de advocaten van) partijen over het verloop van hun overleg en het gewenste verdere verloop van de procedure op dit punt.
Huurrecht
3.8.
De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het door de vrouw verzochte huurrecht van de echtelijke woning kan worden toegewezen. De man heeft toegelicht dat hij de echtelijke woning per 1 december 2018 heeft verlaten. De vrouw verblijft in de woning. Het verzoek zal worden toegewezen met dien verstande dat het tijdstip van de voorziening zal worden bepaald op de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Een eerder tijdstip, zoals door de vrouw verzocht, is niet mogelijk.
Huwelijksvermogensregime/afwikkeling huwelijkse voorwaarden
3.9.
De vrouw heeft, evenals bij de rechtbank, verzocht om een verklaring van recht ten aanzien van het huwelijksvermogensregime en een bevel te geven ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
3.10.
De rechtbank heeft geoordeeld dat op grond van het bepaalde in artikel 4, lid 2 aanhef en sub 2 aanhef en onder b. van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het gemeenschappelijke nationale recht van partijen, te weten het recht van Polen, van toepassing is op hun huwelijksvermogensregime en dat dit recht nog steeds van toepassing is. Partijen zijn hun huwelijk gestart onder het huwelijksvermogensregime van een gemeenschap van goederen en zij zijn op 7 december 2011 huwelijks voorwaarden overeengekomen waarin een scheiding van goederen als huwelijksvermogensstelsel wordt bepaald.
Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat niet is gesteld hoe deze regimes zich tot elkaar verhouden en dat dat ook niet ondubbelzinnig valt op te maken uit de akte huwelijkse voorwaarden. Of partijen nog een onverdeelde huwelijksgemeenschap hebben die ziet op de periode van voor inwerkingtreding van de akte van huwelijkse voorwaarden of dat het regime uit de akte van huwelijkse voorwaarden ook betrekking heeft op die voorafgaande huwelijkse periode is voor de rechtbank op basis van de inhoud van de overgelegde notariële akte onduidelijk.
Zonder nadere toelichting over de bedoelingen van partijen bij het doen opmaken van de akte van huwelijkse voorwaarden, die ontbreekt, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan tot het oordeel te komen dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld om haar verzoek om een verklaring voor recht af te geven ten aanzien van huwelijksvermogensregime. Daarbij weegt de rechtbank mee dat gesteld noch gebleken is dat het Poolse recht de mogelijkheid aan een rechter biedt om een verklaring voor recht zoals is verzocht af te geven. Het had op de weg van de vrouw gelegen de rechtbank daarover te informeren. Dus ook op dit punt heeft de vrouw zich onvoldoende gekweten van haar stelplicht.
Ook ten aanzien van het verzoek van de vrouw te bevelen over te gaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is door de vrouw onvoldoende gesteld nu gesteld noch gebleken
is dat het Poolse recht de mogelijkheid aan de rechter biedt om een bevel zoals verzocht af te geven en de vrouw dus voldoende heeft gesteld.
3.11.
In hoger beroep heeft de vrouw geen nader standpunt ingenomen en onvoldoende nadere toelichting en onderbouwing gegeven. Grief 2 van de vrouw faalt.
3.12.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen voor zover het de verzoeken ten aanzien van het huwelijksvermogensregime/de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden betreft en aanvullen ten aanzien van het huurrecht.
De zaak zal worden aangehouden voor zover het betreft het verzoek ten aanzien van het gezag.
3.13.
Gelet op de aard van de zaak zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 november 2017 voor zover de rechtbank het verzoek van de vrouw ten aanzien van het huwelijksvermogensregime/de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden heeft afgewezen;
vult de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 november 2017 als volgt aan:
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de woning gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] met ingang van de dag van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
verklaart de beslissing ten aanzien van het huurrecht uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de zaak ten aanzien van het gezag pro forma aan tot 14 maart 2019 in afwachting van het bericht van (de advocaten van) partijen over het verloop van hun overleg en het gewenste verdere verloop van de procedure op dit punt;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.A.R.M. van Leuven en A.J. van de Rakt en is op 14 februari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.