ECLI:NL:GHSHE:2019:529
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake gezag en gebruik echtelijke woning na echtscheiding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 november 2017, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind bij de vrouw werd bepaald. De vrouw verzoekt in hoger beroep om eenhoofdig gezag over het kind en om een verklaring dat er geen gemeenschap van goederen is ten aanzien van de schulden. Daarnaast vraagt zij om huurrecht van de echtelijke woning. De man heeft geen verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 december 2018 zijn beide partijen gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft kennisgenomen van de eerdere beschikking en de verzoeken van de vrouw. Het hof oordeelt dat de vrouw onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar verzoeken met betrekking tot het huwelijksvermogensregime en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor wat betreft het huwelijksvermogensregime, maar wijst het verzoek van de vrouw om huurrecht van de echtelijke woning toe, met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De zaak ten aanzien van het gezag wordt pro forma aangehouden tot 14 maart 2019.