In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van het beledigen van twee ambulancemedewerkers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], tijdens hun hulpverlening op 12 februari 2016 te Uden. De zaak kwam na een prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, die het eerdere arrest van het hof had vernietigd en de zaak terugwees voor herbehandeling. Tijdens de zitting op 12 december 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een taakstraf van 80 uren en schadevergoeding voor de benadeelde partijen eiste. De verdediging pleitte voor vrijspraak en niet-ontvankelijkheid van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de ambulancemedewerkers beledigd heeft met grove bewoordingen, wat wettig en overtuigend bewezen is verklaard. De verdachte ontkende de beledigende woorden te hebben geuit, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangevers en andere bewijsmiddelen elkaar ondersteunen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan eenvoudige belediging, meermalen gepleegd, en heeft hem een taakstraf van 20 uren opgelegd, subsidiair 10 dagen hechtenis. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schadevergoeding al was voldaan. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.