ECLI:NL:HR:2019:1014

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
17/05343
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afwijzing aanhoudingsverzoek door niet-gemachtigde raadsman in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verzoek tot aanhouding van de behandeling van een strafzaak, ingediend door een niet-gemachtigde raadsman namens de verdachte, die als zorgverlener een cliënt naar België moest vervoeren. Het Hof heeft het verzoek afgewezen op de grond dat de verdachte zelf niet om aanhouding had verzocht en zijn raadsvrouw niet had gemachtigd om namens hem op te treden. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat een aanhoudingsverzoek kan worden gedaan door de verdachte zelf, een gemachtigde raadsman of een niet-gemachtigde raadsman, mits dit verzoek gericht is op het effectueren van het aanwezigheidsrecht van de verdachte.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof heeft miskend dat ook een niet-gemachtigde raadsman een aanhoudingsverzoek kan indienen. De afwijzing van het verzoek door het Hof was niet voldoende gemotiveerd, aangezien het Hof niet had aangetoond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheden niet aannemelijk waren. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte en de rol van de raadsman in het strafproces.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer17/05343
Datum25 juni 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 3 november 2017, nummer 20/000917-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben M. Berndsen en K. Canatan, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2017 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen, maar wel een niet door de verdachte gemachtigde raadsvrouwe. Het houdt voorts het volgende in:
“De raadsvrouw deelt mede:
Ik ben niet gemachtigd om namens cliënt de verdediging te voeren. Niettemin wil ik namens hem een verzoek tot aanhouding van de onderhavige strafzaak doen. Ik heb namelijk nog wel contact met cliënt. Cliënt is zorgverlener en hij heeft de afgelopen tijd zijn handen vol gehad aan deze werkzaamheden. Ik heb gisteren omstreeks 20.08 uur een bericht van hem ontvangen, waarin hij aangaf dat hij op dat moment een cliënt met spoed naar België aan het vervoeren was en dat hij niet in staat zou zijn om vandaag ten overstaan van uw hof te verschijnen, omdat hij voornoemde cliënt niet alleen mag laten. Ik maak hieruit op dat cliënt wegens eerdergenoemde omstandigheden op dit moment niet bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak aanwezig kan zijn, maar dat hij wel graag van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wil maken. Hoewel ik niet weet of hij de zorg voor zijn cliënt aan een andere hulpverlener kan overdragen, wil ik uw hof toch verzoeken om de onderhavige zaak aan te houden.
U, voorzitter, vraagt mij of ik een bericht van cliënt heb ontvangen waarin hij mij uitdrukkelijk heeft verzocht om een dergelijk aanhoudingsverzoek namens hem te doen. Ik heb een dergelijk bericht niet ontvangen.
De advocaat-generaal deelt mede:
Ik verzet mij tegen aanhouding van de onderhavige strafzaak, omdat verdachte hier niet uitdrukkelijk om heeft gevraagd. Daarnaast heeft verdachte, hoewel de dagvaarding reeds op 5 september 2017, en derhalve geruime tijd voor de terechtzitting van vandaag, aan een huisgenoot is uitgereikt, nagelaten om in de tussentijd een collega-zorgverlener bereid te vinden om zijn zorgtaken voor deze dag over te nemen. Alles overwegende, zie ik dan ook geen aanleiding om aan het aanhoudingsverzoek te voldoen.
De raadsvrouw deelt daarop mede:
Cliënt heeft mij meermalen te kennen gegeven dat hij zich in een hele hectische situatie bevindt. Cliënt is om die reden bijvoorbeeld ook niet in staat geweest om te reageren op de door mij ondernomen pogingen om met hem in contact te komen.
De oudste raadsheer deelt mede dat het vonnis in eerste aanleg blijkens de aantekening van het mondeling vonnis bij verstek is gewezen en dat hieruit volgt dat verdachte evenmin bij de politierechter is verschenen.
De advocaat-generaal deelt mede dat verdachte blijkbaar 24/7 zorgverlener is en het derhalve onduidelijk blijft wanneer hij wel in staat zal zijn om bij het hof te verschijnen.
(...)
De voorzitter deelt als beslissing van het hof mede:
Het hof is van oordeel dat het aanhoudingsverzoek dient te worden afgewezen, omdat verdachte niet om aanhouding van de onderhavige strafzaak heeft verzocht. Daarnaast heeft verdachte het niet nodig geacht om zijn raadsvrouw te machtigen om namens hem de verdediging ter terechtzitting te voeren, dan wel aan te geven op welke momenten hij wel in staat zal zijn om van zijn aanwezigheidsrecht gebruik te maken. (...)”
2.2.2
Blijkens dat proces-verbaal heeft vervolgens het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden en is het gesloten.
2.3
Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting kan ter terechtzitting worden gedaan door de verdachte of diens op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman. Ook de raadsman die niet is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de ter terechtzitting niet-verschenen verdachte, kan ter terechtzitting een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting doen voor zover dat verzoek wordt gedaan met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van de in art. 279, eerste lid, Sv bedoelde machtiging. Overeenkomstig art. 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het openbaar ministerie daaromtrent is gehoord.
Nadat in voorkomende gevallen gelegenheid is geboden voor nadere toelichting of het overleggen van bewijsstukken, kan de rechter het verzoek reeds - dat wil zeggen: zonder dat tot de hierna weer te geven afweging van belangen wordt overgegaan - afwijzen op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is.
Indien zich niet het geval voordoet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geoordeeld, dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in art. 6, derde lid onder c, EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht - waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid ter terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen - en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in geval van afwijzing van het verzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing. In cassatie kan die motivering slechts op haar begrijpelijkheid worden getoetst. (Vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934.)
2.4
Het Hof heeft het verzoek tot aanhouding afgewezen op de grond dat dit verzoek niet door de verdachte zelf is gedaan terwijl de verdachte het evenmin nodig heeft geacht “om zijn raadsvrouw te machtigen om namens hem de verdediging ter terechtzitting te voeren, dan wel aan te geven op welke momenten hij wel in staat zal zijn om van zijn aanwezigheidsrecht gebruik te maken”. Daarmee heeft het Hof miskend hetgeen hiervoor onder 2.3 is overwogen omtrent de mogelijkheid dat een niet-gemachtigde raadsman een aanhoudingsverzoek doet.
2.5
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

Gelet op de hierna volgende beslissing behoeven de middelen voor het overige geen bespreking.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 juni 2019.