ECLI:NL:GHSHE:2019:4571

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
20-000768-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafvervolging wegens langdurige onzekerheid over de reikwijdte van artikel 197 Sr

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1975, was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis dat hem betrof in vier strafzaken. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de strafvervolging van de verdachte, omdat er onzekerheid bestaat over de reikwijdte van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Deze onzekerheid is al geruime tijd aan de orde en het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft nog geen duidelijkheid gegeven over de prejudiciële vragen die door de Hoge Raad zijn gesteld. Het hof overweegt dat de behandeling van soortgelijke zaken voor onbepaalde tijd is aangehouden en dat er geen strafrechtelijk belang meer is gediend met de voortzetting van de vervolging. Het hof heeft daarom het vonnis waarvan beroep vernietigd en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging van de verdachte. De beslissing is genomen met inachtneming van de lange tijd die is verstreken sinds de ten laste gelegde feiten en de relatief geringe ernst van het misdrijf, waarvoor maximaal zes maanden gevangenisstraf kan worden opgelegd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000768-15
Uitspraak : 11 december 2019
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 februari 2015 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 03-222183-11, 03-016397-13, 03-066194-12 en 03-091955-12, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1975,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het openbaar ministerie niet‑ontvankelijk zal verklaren in de strafvervolging van verdachte ten aanzien van de vier ten laste gelegde feiten.
De verdediging heeft zich achter de vordering van de advocaat-generaal geschaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
onder parketnummer 03-222183-11:hij op of omstreeks 24 maart 2011, in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
onder parketnummer 03-066194-12:
hij op of omstreeks 14 maart 2011, in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
onder parketnummer 03-091955-12:hij op of omstreeks 7 november 2011, in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
onder parketnummer 03-016397-13:hij op of omstreeks 3 januari 2012, in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd om het openbaar ministerie niet‑ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging van verdachte en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De onzekerheid over de reikwijdte van het bepaalde in artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) duurt al geruime tijd en het valt niet te verwachten dat daarover binnen afzienbare termijn duidelijkheid ontstaat. Naar verwachting zal het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) de door de Hoge Raad bij arrest van 27 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2192) gestelde prejudiciële vragen over de reikwijdte van voormelde strafbepaling niet binnen afzienbare tijd beantwoorden. Gelet daarop en gelet ook op het aanzienlijke tijdsverloop sinds de ten laste gelegde feiten, acht het openbaar ministerie het niet langer redelijk en zinvol de vervolging in de onderhavige strafzaak voort te zetten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 29 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:515) in verband met de reikwijdte van artikel 197 Sr een prejudiciële vraag gesteld aan het HvJ EU over de aanvangstermijn van het inreisverbod, zoals onder meer genoemd in artikel 11, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn (Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, PbEG 1348/98). Het HvJ EU heeft die vraag beantwoord bij arrest van 26 juli 2017 (ECLI:EU:C:2017:590), waarna de Hoge Raad in de desbetreffende zaak eindarrest heeft gewezen op 14 november 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2862). In een daarop volgende zaak heeft de Hoge Raad op 27 november 2018 opnieuw een prejudiciële vraag gesteld aan het HvJ EU, eveneens over (artikel 11, tweede lid, van) de Terugkeerrichtlijn in verband met de toepasselijkheid van artikel 197 Sr (ECLI:NL:HR:2018:2192). Naar het hof ambtshalve bekend is, is sinds eerstgenoemd arrest van de Hoge Raad (in 2016) in reeds aanhangig gemaakte zaken tegen zogeheten derdelanders – op wie de Terugkeerrichtlijn van toepassing is en die worden verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan het misdrijf van artikel 197 Sr – de behandeling voor onbepaalde tijd aangehouden. Nieuwe zaken zijn over het algemeen niet bij de rechter aangebracht.
De beantwoording van de door de Hoge Raad gestelde prejudiciële vragen is essentieel voor de beoordeling in de onderhavige strafzaak. Het is niet waarschijnlijk dat het HvJ EU de op 27 november 2018 door de Hoge Raad gestelde prejudiciële vraag binnen afzienbare termijn zal beantwoorden. Voorts kan worden geconstateerd dat sinds het ten laste gelegde inmiddels langere tijd is verstreken. Het in artikel 197 Sr strafbaar gestelde misdrijf is van relatief geringe ernst, in die zin dat geen concrete personen slachtoffer daarvan (kunnen) zijn en ten hoogste zes maanden gevangenisstraf kan worden opgelegd. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de officier van justitie – naar in het hiervoor weergegeven standpunt van de advocaat-generaal ligt besloten – zelf van mening is dat met voortzetting van de vervolging redelijkerwijs geen enkel strafrechtelijk belang meer is gediend en voortzetting van die vervolging thans niet opportuun is, zal het hof de officier van justitie – zoals gevorderd – in die vervolging niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de officier van justitie ter zake van het in de zaken met parketnummers
03-222183-11, 03-066194-12, 03-091955-12 en 03-016397-13 ten laste gelegde
niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Aldus gewezen door:
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. J.J.J. Wubben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 11 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Wubben is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.