Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[de moeder]
locatie [locatie] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
- het procesdossier eerste aanleg, overgelegd door de advocaat van de vader bij V-formulier van 4 november 2019;
- de brief van de raad van 15 november 2019 waarin de raad aangeeft niet ter zitting te zullen verschijnen.
3.De beoordeling
[minderjarige]), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
nietmet het ouderlijk gezag beklede ouder in het kader van een ondertoezichtstelling niet kan worden beschouwd als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv. Dit betekent dat de vader in beginsel op 8 oktober 2019 niet in hoger beroep kon komen tegen de beslissing van de rechtbank waarbij de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is verlengd. In deze zaak was de ondertoezichtstelling echter in materieel opzicht volledig gericht op het ondervangen van de onveilige situatie voor [minderjarige] bij uitoefening van het gezamenlijk gezag door de ouders en het voorzien in hulpverlening aan [minderjarige] rond de stagnerende omgang tussen [minderjarige] en zijn vader. De ondertoezichtstelling raakt(e) daarmee naar het oordeel van het hof in ieder geval ten tijde van de verlenging rechtstreeks de rechten en verplichtingen van de vader. Het hof zal de vader daarom in deze procedure aanmerken als belanghebbende in de zin van 798 lid 1 Rv.
Periode tot 1 september 2019
Periode met ingang van 1 september 2019