ECLI:NL:GHSHE:2019:4494

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
200.267.577_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ondertoezichtstelling met terugwerkende kracht in een familiezaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 december 2019, gaat het om de vernietiging van een ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]. De vader, die geen gezag meer heeft over [minderjarige], heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 juli 2019 te vernietigen, waarin de ondertoezichtstelling werd verlengd. De rechtbank had geoordeeld dat er sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] door de communicatieproblemen tussen de ouders. De vader betwistte de noodzaak van de ondertoezichtstelling en stelde dat deze niet meer gerechtvaardigd was, nu de rechtbank op 29 augustus 2019 had besloten dat het gezag over [minderjarige] alleen aan de moeder toekwam en er geen omgang meer was tussen de vader en [minderjarige].

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 november 2019 is de moeder niet verschenen, maar de vader en de GI waren aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de vader, ondanks het verlies van gezag, als belanghebbende kan worden aangemerkt in deze procedure. Het hof heeft de argumenten van de vader en de GI overwogen en geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling in het verleden gerechtvaardigd was, maar met ingang van 1 september 2019 niet langer nodig was. De beslissing van de rechtbank om de ondertoezichtstelling te verlengen werd bekrachtigd, maar de ondertoezichtstelling werd vernietigd voor de periode na 1 september 2019, omdat de ontwikkelingsbedreiging niet langer aanwezig was.

De uitspraak van het hof houdt in dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met terugwerkende kracht wordt beëindigd vanaf 1 september 2019, terwijl de overige beslissingen van de rechtbank worden bekrachtigd. De zaak benadrukt het belang van duidelijke communicatie tussen ouders in zaken van gezag en omgang, en de rol van de GI in het waarborgen van de veiligheid van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 december 2019
Zaaknummer : 200.267.577/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/358715 / JE RK 19-903
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
[de moeder]
wonende op een geheim adres,
advocaat: mr. M.J.E.M. Edelmann,
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 10 juli 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 oktober 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de ondertoezichtstelling over de minderjarige [minderjarige] niet zal worden verlengd.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 november 2019, heeft de GI verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen tot en met 21 december 2019 en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 november 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het procesdossier eerste aanleg, overgelegd door de advocaat van de vader bij V-formulier van 4 november 2019;
  • de brief van de raad van 15 november 2019 waarin de raad aangeeft niet ter zitting te zullen verschijnen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
[minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2.
Sinds 23 juni 2017 staat [minderjarige] onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking (10 juli 2019) heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot en met 21 december 2019. De rechtbank heeft geoordeeld dat er bij [minderjarige] sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, nu de vader en de moeder onderling op geen enkele wijze met elkaar kunnen communiceren. Kort gezegd heeft de rechtbank, onder meer, overwogen dat het in het belang van [minderjarige] is dat, in ieder geval tot zolang nog niet is beslist op het verzoek om het gezag van de vader te beëindigen, de ondertoezichtstelling met vijf maanden wordt verlengd, zodat de GI de ontwikkeling van [minderjarige] kan volgen.
3.4.
Vervolgens heeft de rechtbank bij twee afzonderlijke beschikkingen van 29 augustus 2019 – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de moeder alleen toekomt en dat er geen omgang zal zijn tussen [minderjarige] en de vader.
3.5.
De vader kan zich met de beslissing van 10 juli 2019 niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn beroepschrift voert hij tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank komt tot een toewijzing van de verlenging van de ondertoezichtstelling zonder daarbij consequent en duidelijk aan te geven op welke gronden die verlenging geïndiceerd is. Een ondertoezichtstelling dient zinvol te zijn, in die zin dat kan worden gewerkt aan bepaalde doelen. Die doelen zouden juist moeten zijn dat er sprake is van het ophelderen van de communicatieproblematiek en de dieper gelegen achtergronden daarvan, alsmede de wijze waarop blokkades in het kader van omgang en gezag opgeheven kunnen worden. De rechtbank gebruikt de ondertoezichtstelling als een lapmiddel om, gedurende de periode dat nog niet is beslist op het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader, de ondertoezichtstelling te verlengen, terwijl juridisch dan wel feitelijk daarvoor geen enkele grondslag bestaat. Van oorsprong was de ondertoezichtstelling bedoeld om te komen tot contactherstel en niet om het kind in kwestie te “volgen” met het oog op een mogelijke gezagsbeëindiging, waarbij de rechtbank overigens ten onrechte vooruit loopt op een mogelijke beslissing daarin. Het verzoek tot ondertoezichtstelling had nooit toegewezen mogen worden en de ondertoezichtstelling dient ongedaan gemaakt te worden.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
Ten tijde van het verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling en de beslissing, was er nog geen duidelijkheid over de procedures rondom het gezag en de omgang. Dit betekende dat de moeder afhankelijk was van de vader in beslissingen die rondom [minderjarige] genomen moesten worden, wat door de ontbrekende communicatie tussen de ouders een onveilige situatie zou kunnen opleveren voor [minderjarige] .
De rechtbank heeft op 29 augustus 2019 besloten dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de moeder alleen toekomt en dat er geen omgang zal zijn tussen [minderjarige] en de vader. Gezien deze beslissingen is een verdere uitvoering van de ondertoezichtstelling niet meer noodzakelijk, aangezien de gronden nu niet meer van toepassing zijn. Hoewel de situatie inmiddels is veranderd in die zin dat er wel beslissingen zijn genomen rondom het gezag van de vader en de omgang tussen de vader en [minderjarige] , is de verlenging van de ondertoezichtstelling destijds op de juiste gronden afgegeven.
Het hof overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid van de vader
3.7.
Ontvankelijkheid is van openbare orde. Het hof dient ambtshalve te beoordelen of de vader in zijn verzoek in hoger beroep kan worden ontvangen. De vader heeft geen gezag meer over [minderjarige] . De Hoge Raad heeft bij uitspraak van 12 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2665) geoordeeld dat de
nietmet het ouderlijk gezag beklede ouder in het kader van een ondertoezichtstelling niet kan worden beschouwd als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv. Dit betekent dat de vader in beginsel op 8 oktober 2019 niet in hoger beroep kon komen tegen de beslissing van de rechtbank waarbij de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is verlengd. In deze zaak was de ondertoezichtstelling echter in materieel opzicht volledig gericht op het ondervangen van de onveilige situatie voor [minderjarige] bij uitoefening van het gezamenlijk gezag door de ouders en het voorzien in hulpverlening aan [minderjarige] rond de stagnerende omgang tussen [minderjarige] en zijn vader. De ondertoezichtstelling raakt(e) daarmee naar het oordeel van het hof in ieder geval ten tijde van de verlenging rechtstreeks de rechten en verplichtingen van de vader. Het hof zal de vader daarom in deze procedure aanmerken als belanghebbende in de zin van 798 lid 1 Rv.
De vader is dan ook ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep.
Inhoudelijke beoordeling
3.8.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.

Periode tot 1 september 2019
3.8.3.
Voor verlenging van een ondertoezichtstelling is het nodig dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Het hof ziet in het dossier voldoende aanknopingspunten waaruit blijkt dat er ten tijde van de verlenging en tot 1 september 2019 sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] die een ondertoezichtstelling rechtvaardigde. Tussen de ouders was sprake van een ernstig communicatieprobleem. [minderjarige] werd hier op verschillende manieren door belast. De procedure over het gezag en de omgang – waar op dat moment nog niet was beslist – veroorzaakte veel spanning tussen de ouders en het was nog onduidelijk welke plaats de vader in het leven van [minderjarige] zou innemen. De zeer gebrekkig lopende gezamenlijke gezagsuitoefening vroeg om toezicht van de GI teneinde schade voor [minderjarige] te vermijden. Het was op dat moment niet verantwoord om het toezicht van de GI binnen het dwingend kader los te laten. De ondertoezichtstelling diende naar het oordeel van het hof dan ook een breder doel dan het ‘lapmiddel’ waar de vader over spreekt. Onder deze omstandigheden acht het hof de beslissing van de rechtbank om de ondertoezichtstelling te verlengen, juist.
Het hof komt met verbetering van gronden, tot bekrachtiging van de beslissing van de rechtbank.

Periode met ingang van 1 september 2019
3.8.4.
Het hof acht de ondertoezichtstelling weliswaar voor het verleden gerechtvaardigd, maar acht deze met ingang van 1 september 2019 niet langer van toegevoegde waarde. De rechtbank heeft bij beschikkingen van 29 augustus 2019 besloten dat de vader niet meer met het gezag over [minderjarige] is belast en dat er geen omgang meer tussen de vader en [minderjarige] zal zijn. De beslissing inzake de gezagsuitoefening heeft een einde gemaakt aan de onveiligheid van de uitoefening daarvan voor [minderjarige] . Het hof leidt uit het standpunt van de GI ter zitting af dat zij niet langer gronden ziet om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] in stand te houden. Het hof onderschrijft dit standpunt en is van oordeel dat de ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] met ingang van 1 september 2019 is komen te vervallen. De datum 1 september kiest het hof nu daarmee de eerste volle maand is begonnen waarin de moeder het gezag over [minderjarige] alleen uitoefent.
Dit betekent dat het hof de bestreden zal vernietigen, voor zover ziend op het voortduren van de ondertoezichtstelling na 1 september 2019.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking uitsluitend voor zover deze betreft de periode van ondertoezichtstelling vanaf 1 september 2019 en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor zover dit betrekking heeft op de periode vanaf 1 september 2019;
bekrachtigt bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en C.L.M. Smeets en is op 12 december 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.